In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling had ingediend, en de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. Eiser had in eerste instantie een verzoek ingediend voor een betalingsregeling, welke door de Belastingdienst was toegewezen met een vastgesteld aflossingsbedrag van € 235 per maand. Echter, na een bezwaarprocedure heeft de Belastingdienst het bezwaar van eiser gedeeltelijk ongegrond verklaard en de betaaldatum van de eerste termijn vastgesteld op 31 maart 2017, met een laatste termijn voor 28 februari 2019.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarna een zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit leidde tot een herstelbesluit op 12 maart 2018, waarin het aflossingsbedrag werd aangepast naar € 231 per maand, maar eiser gaf aan dat zijn inkomen lager was dan waar de Belastingdienst vanuit ging.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de terugvordering van huur- en zorgtoeslag in rechte vaststaat en dat de Belastingdienst in strijd met de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door geen inkomensgegevens op te vragen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit gegrond verklaard, de ingangsdatum van de betalingsregeling vastgesteld op 1 augustus 2018, en bepaald dat eiser 24 maanden lang € 231 per maand dient te voldoen. Tevens is de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.