ECLI:NL:RBOBR:2018:2987

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
18_1288
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
  • B. Rijkers - de Kam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening tegen sluiting perceel op grond van de Opiumwet

In deze zaak hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Oss, dat op 16 mei 2018 is genomen, om de woonwagen, de standplaats en de bijgebouwen aan de [adres] voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit besluit is genomen naar aanleiding van bevindingen van de politie die wijzen op drugshandel op het perceel. Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de sluiting ernstige gevolgen voor hun gezondheid zou hebben. De burgemeester heeft het besluit verdedigd en een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 14 juni 2018 is de zaak behandeld, waarbij verzoeksters zich lieten bijstaan door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende basis is voor de sluiting, maar ook dat de gezondheidssituatie van verzoekster 1, die afhankelijk is van zuurstoftoevoer, zwaar weegt in de belangenafweging. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeksters zwaarder wegen dan die van de burgemeester en heeft de voorlopige voorziening toegewezen. De sluiting is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeksters. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1288
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,beiden in [woonplaats] , verzoeksters
(gemachtigde: mr. R.J. Laatsman),
en

de burgemeester van de gemeente Oss, de burgemeester

(gemachtigde: H.W.J. Staassen en mr. P.W.B. Verhoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten om de woonwagen, de standplaats en de bijgebouwen aan de [adres] voor de duur van drie maanden te sluiten.
Verzoeksters hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 mei 2018 heeft de burgemeester toegezegd de sluiting uit te stellen tot 20 juni 2018 om 08:00 uur.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018. Namens verzoeksters is [naam] , de zoon van mevrouw [verzoeker 1] , naar de zitting gekomen. Hij heeft zich laten bijstaan door de gemachtigde van verzoeksters. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door beide gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeksters wonen aan de [adres] .
In een op 21 maart 2008 door de brigadier van de politie eenheid Oost-Brabant opgemaakte bestuurlijke rapportage is, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“3. Bevindingen

Waarneming
Op donderdag 15 maart 2018 zijn er op het perceel [adres] goederen aangetroffen welke te relateren zijn aan handel in cocaïne. Tevens is er bij verdachte [verzoeker 2] welke zich bevond aan [adres] 13 snowseals met cocaïne aangetroffen.
Met verdachte [verzoeker 2] wordt bedoeld:
Achternaam: [verzoeker 2]
Voornamen [voorletter]
Geboren: (…)
Onderzoek
Naar aanleiding van bovenstaande hebben er op diverse momenten postacties plaatsgevonden waarbij is waargenomen dat er meerdere malen kortstondige bezoeken zijn geweest op het woonwagenkamp aan [adres] . Dit versterkt de verdenking dat er inderdaad gedeald wordt vanaf het woonwagenkamp aan [adres]
Daarnaast informatie ontvangen over de telefoon waarvan verdachte [verzoeker 2] gebruik maakt voor zijn dealactiviteiten. Uit onderzoek naar het communicatieverkeer over deze telefoon blijkt dat er meerdere personen welke bekend zijn met antecedenten op de Opiumwet contact hebben gehad met de telefoon van verdachte [verzoeker 2] .
Middels een pseudokoop is er via genoemde telefoon van verdachte [verzoeker 2] contact gelegd door de politie en is er ook van verdachte meerdere malen cocaïne gekocht.
- Dit heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018. Er zijn 3 snowseals van verdachte [verzoeker 2] gekocht, gewicht betrof 1,21 gram en getest als cocaïne zijnde.
- Vervolgens op 14 maart 2018 wederom 3 snowseals van verdachte gekocht, gewicht betrof 1,19 gram en getest als zijnde cocaïne.
- Op 15 maart 2018 zijn er 7 snowseals gekocht van verdachte [verzoeker 2] . Dit vond plaats op [adres] , aan de achterzijde van nummer [nummer] in het ‘washok’ Er zijn 7 snowseals van verdachte [verzoeker 2] gekocht, gewicht betrof 5,06 gram en getest als zijnde cocaïne.
- Bij de aanhouding op de locatie van verdachte [verzoeker 2] werden in zijn kleding 13 snowseals aangetroffen. Het gewicht betrof 9,35 gram en getest als zijnde cocaïne.
Aangetroffen situatie
Op 15 maart 2018 heeft er naar aanleiding van dit onderzoek een zoeking plaats gevonden aan [adres] en [adres] .
Op het adres [adres] is niets aangetroffen.
Aldaar is er in de schuur, in het washok, welke is gelegen op het perceel [adres] een papieren zak aangetroffen met lege, zogenaamde, snowseals en een lege bus om versnijdingsmiddel in te bewaren. Een snowseal is verpakkingsmateriaal voor cocaïne. Versnijdingsmiddel is poeder die door de cocaïne wordt vermengd.
In de woning aan [adres] werd een keukenweegschaal en een bus waarin nog versnijdingsmiddel aanwezig was aangetroffen. Bekend is dat een keukenweegschaal wordt gebruikt om gelijke hoeveelheden cocaïne in de snowseals te verpakken.
Op 4 april 2018 heeft de burgemeester een voornemen tot sluiting aan verzoeksters bekend gemaakt. Verzoeksters hebben naar aanleiding van dit voornemen een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage de woonwagen, de standplaats en de bijgebouwen aan de [adres] voor de duur van 3 maanden gesloten.
Griffierecht
3. Verzoeksters hebben een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeksters voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over voldoende middelen beschikken om het in beginsel verschuldigde griffierecht te betalen. De voorzieningenrechter wijst daarom het beroep op betalingsonmacht toe. Dit betekent dat verzoeksters geen griffierecht hoeven te betalen. Het griffierecht wordt op nihil gesteld en het verzoek om voorlopige voorziening is ontvankelijk.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
4.1.
Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
4.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt in de eerste plaats of het verzoek overduidelijk elk spoedeisend belang mist, dan wel of de belangen van de verzoekende partij overduidelijk zo weinig worden aangetast door uitvoering van het besluit, dat het treffen van een voorlopige voorziening niet passend zou zijn. Met andere woorden: als iemand geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorziening, moet het verzoek alleen al daarom worden afgewezen en beoordeelt de voorzieningenrechter verder niet of het besluit wel of niet rechtmatig is.
4.3.
In het andere geval, dus als niet vaststaat dat de verzoekende partij geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter kijken of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is. Daarbij geldt dat als de rechtmatigheid van dat besluit evident is, geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Andersom geldt dat als de onrechtmatigheid van het besluit evident is, die grond wel bestaat. Dat zijn de twee uitersten. Het kan ook gaan, en meestal is dat het geval, om een tussencategorie; bijvoorbeeld als op het besluit wel wat valt af te dingen, de rechtmatigheid of onrechtmatigheid niet klip en klaar is of als die rechtmatigheid niet zonder diepgravend onderzoek kan worden beoordeeld.
4.4.
Als het gaat om die tussencategorie, moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Ook als het nodig is binnen heel korte tijd een beslissing te nemen, kan het nodig zijn dat de voorzieningenrechter zich beperkt tot zo'n belangenafweging.
4.5.
In die belangenafweging betrekt de voorzieningenrechter verschillende elementen, waaronder: de vraag in hoeverre duidelijk is dat (en in hoeverre te beoordelen valt of) aan het besluit een gebrek kleeft, de vraag in hoeverre dat gebrek naar verwachting te herstellen valt in de beslissing op bezwaar, de mate van onomkeerbaarheid van het treffen of niet treffen van de gevraagde voorziening en de mate van spoedeisendheid. Bij zo'n belangenafweging moeten alle belangen pro en contra worden afgewogen; als de belangen aan de ene kant groot zijn, moeten de belangen aan de andere kant ook groot zijn om daar tegen op te kunnen wegen.
Onverwijlde spoed?
5. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeksters bij het treffen van een voorlopige voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het aangevochten besluit
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters niet betwisten dat er een handelshoeveelheid harddrugs is gevonden en dat er daadwerkelijk harddrugs is verkocht. Er is in beginsel dus voldoende basis om tot sluiting over te gaan.
8. Verzoeksters hebben aangevoerd dat het washok waarin de drugs zijn aangetroffen los staat van de woonwagen van verzoeksters. Tussen de woonwagen en het washok zit een aanzienlijke ruimte. Op de zitting hebben verzoeksters toegelicht dat zij hiermee betogen dat de woonwagen niet gesloten mag worden vanwege de gebeurtenissen in het washok en de daar aangetroffen drugs.
9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet het perceel met daarop de woonwagen en het washok worden gezien als een samenhangend geheel. Zoals ook door de burgemeester is gesteld, is het washok een voorzieningengebouw met daarin onder andere een wasmachine, droger en nutsvoorzieningen. Het washok is essentieel voor het gebruik van de standplaats als woning. Bovendien is het hele perceel omsloten door een schutting. Dat er ruimte zit tussen de woonwagen en het washok maakt niet dat geen sprake is van een samenhangend geheel. Voor samenhang is immers niet vereist dat sprake is van een bouwkundige verbinding. Daarom was de burgemeester bevoegd het perceel met daarop de woonwagen en de bijgebouwen te sluiten.
10. Verzoeksters hebben verder aangevoerd dat de sluiting niet proportioneel is, omdat zij niets wisten van de drugshandel en omdat zij allebei gezondheidsproblemen hebben.
11. De omstandigheid dat vanuit de woonwagen mogelijk geen zicht was op wat er in het washok gebeurde, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet aannemelijk dat verzoeksters niets wisten van de drugshandel. In de woonwagen zelf is immers versnijdingsmiddel aangetroffen. Bovendien is niet gebleken dat beide verzoeksters nooit in het washok kwamen.
12. Over de gezondheidssituatie van verzoeksters en de stelling dat zij daardoor gebonden zijn aan hun woonwagen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeksters hebben een verklaring van de huisarts en de cliëntkaart van Brabant Zorg van mevrouw [verzoeker 1] overgelegd. Uit de verklaring van de huisarts blijkt dat mevrouw [verzoeker 1] onder andere COPD heeft. In de cliëntkaart staat onder meer dat zij overdag gebruik maakt van een zuurstoffles en ’s nachts van een zogenaamde concentrator, een vaste zuurstofkast. Op de zitting heeft meneer [verzoeker 2] gezegd dat die informatie niet actueel is en dat mevrouw [verzoeker 1] , in tegenstelling tot wat in de cliëntkaart staat, 24 uur per dag gebruik maakt van de concentrator. De concentrator voorziet mevrouw [verzoeker 1] continu van zuurstof. Zij kan vanwege de slechte conditie van haar longen niet zonder de concentrator. De concentrator werkt op elektriciteit en is aangesloten op het stopcontact. Als de concentrator wordt losgekoppeld dan stopt de zuurstoftoevoer. Dat levert stress, paniek en benauwdheid op. Verplaatsing van mevrouw [verzoeker 1] naar een andere locatie, waarbij de concentrator in ieder geval tijdelijk niet is aangesloten op de stroomvoorziening, is dus voor haar erg problematisch. Wat betreft de zuurstofflessen die in de cliëntkaart van mevrouw [verzoeker 1] worden genoemd, heeft meneer [verzoeker 2] op de zitting gezegd dat zij die in het verleden inderdaad in verschillende varianten heeft gebruikt, maar daarmee is gestopt toen bleek dat haar longcapaciteit niet langer toereikend was en ze niet afdoende werkten.
13. De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat de stellingen van meneer [verzoeker 2] op dit moment niet met stukken of anderszins zijn onderbouwd. Daarom kan de juistheid van die stellingen op dit moment niet worden gecontroleerd. Op de zitting hebben de gemachtigde en meneer [verzoeker 2] gezegd dat zij die stellingen in de bezwaarfase zullen onderbouwen met stukken uit het medisch dossier van zijn moeder, maar dat ze daar in deze voorlopige voorzieningenprocedure nog niet voldoende tijd voor hebben gehad.
14. Hoewel de verklaringen van meneer [verzoeker 2] over de gezondheidstoestand van mevrouw [verzoeker 1] vrij gedetailleerd zijn, kan de voorzieningenrechter die verklaringen op dit moment dus niet controleren. Daarom twijfelt de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Of het besluit in stand kan blijven in de bezwaarprocedure hangt ervan af of alsnog met stukken kan worden onderbouwd dat mevrouw [verzoeker 1] vanwege haar gezondheid inderdaad gebonden is aan haar woonwagen. Waarom hetzelfde zou gelden voor mevrouw [verzoeker 2] is overigens niet onderbouwd.
Belangenafweging
15. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de belangen aan de kant van verzoeksters groot zijn als de verklaringen over haar gezondheidstoestand juist blijken te zijn. De burgemeester heeft op de zitting gezegd dat het belang van de burgemeester om de standplaats op korte termijn te sluiten gelegen is in het voorkomen van teveel tijdsverloop tussen constatering van de feiten en daadwerkelijke sluiting. Gelet op de gezondheidsrisico’s die mevrouw [verzoeker 1] mogelijk loopt op het moment dat zij haar woonwagen moet verlaten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat haar belang zwaarder weegt dan het belang dat de burgemeester heeft bij sluiting op korte termijn. De voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002, (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeksters;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,–, te betalen aan verzoeksters.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. dr. B. Rijkers - de Kam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.