ECLI:NL:RBOBR:2018:2923

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
18_628
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergoedingen voor rechtsbijstand bij asielaanvragen en opvolgende aanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 15 juni 2018, zijn de beroepen van eiser gegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Zwiers, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, die hem een lagere vergoeding toekende voor rechtsbijstand bij de behandeling van asielaanvragen. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand ten onrechte had geoordeeld dat de tweede asielaanvraag van eiser als een opvolgende aanvraag moest worden beschouwd, waardoor een lagere vergoeding werd toegekend. De rechtbank stelde vast dat de eerste asielaanvraag nooit inhoudelijk was beoordeeld, maar buiten behandeling was gesteld op grond van de Dublinverordening. Dit betekende dat de tweede aanvraag niet als een herhaalde aanvraag kon worden aangemerkt, en dat eiser recht had op een volledige vergoeding voor de verleende rechtsbijstand. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de Raad voor Rechtsbijstand op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met deze uitspraak. Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/628 en SHE 18/629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2018 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. S. Zwiers),
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder,
(gemachtigde: m. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

Op 1 november 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van 2 punten (€ 278,49) gegeven voor de door eiser gegeven rechtsbijstand bij de behandeling van de asielaanvraag van [naam] . Op 12 december 2017 (het primaire besluit 2 ) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van 2 punten (€ € 1.104,63) gegeven voor de door eiser gegeven rechtsbijstand bij de rechtbankprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag van [naam] .
Tegen beide besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard. Op 8 februari 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder ook het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 heeft zaaknummer SHE 18/628, het beroep tegen het andere bestreden besluit heeft zaaknummer SHE 18/629.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op 7 juni 2018. Eiser is alleen gekomen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Eiser heeft als advocaat een asielzoeker bijgestaan.
 Deze asielzoeker heeft op 23 november 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen door de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) omdat een ander EU land verantwoordelijk is voor de behandeling van deze asielaanvraag. Het beroep tegen dit besluit van de Minister is ongegrond verklaard. Het is niet tot een overdracht van de asielzoeker gekomen omdat de asielzoeker met onbekende bestemming was vertrokken.
 De asielzoeker heeft op 10 augustus 2017 opnieuw een asielaanvraag ingediend. De Minister heeft deze asielaanvraag inhoudelijk beoordeeld en heeft deze aanvraag afgewezen. De asielzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is ongegrond verklaard. Eiser heeft de asielzoeker wederom bijgestaan in de procedure tot het besluit van de Minister en in de beroepsprocedure. Eiser heeft hiervoor toevoegingen gevraagd aan verweerder.
 Verweerder heeft een toevoeging met kenmerk 1IB2826 verleend voor rechtsbijstand bij de afhandeling van de asielaanvraag en een toevoeging met kenmerk 1IB3119 verleend voor de rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank.
standpunten van partijen
2. Verweerder is van mening dat beide toevoegingen zijn verleend met het oog op begeleiding van een tweede asielaanvraag. Volgens verweerder heeft de rechtbank in de tweede procedure de tweede asielaanvraag ook als een opvolgende aanvraag gezien. Daarom is verweerder van mening dat ze terecht het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 5a, vijfde en zesde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) en de vergoeding heeft vastgesteld op 2 punten.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Hij wijst er op dat de eerste asielaanvraag nooit inhoudelijk is beoordeeld maar dat deze buiten behandeling is gesteld op grond van de Dublinverordening. Hierbij is alleen maar onderzocht of een andere lidstaat verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. De tweede asielaanvraag is wel volledig inhoudelijk beoordeeld. Het hele asielrelaas is bekeken. Er is niet volstaan met een onderzoek naar nieuwe feiten en omstandigheden. De tweede asielaanvraag is geen herhaalde aanvraag, nu deze niet met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is afgewezen . Het is onredelijk om voor de in dit verband verleende rechtsbijstand een minimale vergoeding toe te kennen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De tekst van de relevante wetsartikelen staat in de bijlage bij deze uitspraak.
5. In de nota van toelichting op het Bvr is de keuze voor een lagere vergoeding bij opvolgende aanvragen gebaseerd op de gedachte dat het beoordelen van de opvolgende aanvraag makkelijk is. Hierbij gaat het volgens de wetgever alleen maar over de vraag of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn (zie pag. 13 en 14 Stb. 2013, 585) terwijl bij de eerste asielaanvraag de asielzoeker in staat moet worden gesteld om juist zoveel mogelijk feiten aan te voeren. In een voetnoot van de toelichting wordt verwezen naar artikel 3.101a van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6. Verweerder legt het Bvr verkeerd uit. De bedoeling van artikel 5a, vijfde en zesde lid, van het Bvr is dat verweerder alleen bij een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 1 van de Vw 2000 of een opvolgende aanvraag als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 een lagere vergoeding toekent. Alleen in die situaties wordt gekeken naar rechtens relevante nieuwe feiten en omstandigheden. In het Bvr is niet bedoeld dat opvolgende aanvragen waarbij voor de eerste keer een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt, een veel lagere vergoeding wordt toegekend. Daarmee doet verweerder eiser tekort. De rechtbank leest dit ook in artikelen 3.101a en 3.101b van het Vreemdelingenbesluit. Hierin is voor aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier en asielaanvragen uitdrukkelijk bepaald dat na afwijzing van de eerste aanvraag iedere daarop volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt aangemerkt als een tweede of volgende aanvraag in de zin van het Bvr. Hieruit leidt de rechtbank af dat opvolgende aanvragen nadat de eerste aanvraag niet is afgewezen maar buiten behandeling is gesteld op basis van de Dublinverordening, niet als een tweede aanvraag in de zin van het Bvr gelden. In de Vw 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen het buiten behandeling stellen van de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw 2000 en de afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 30b en verder van de Vw 2000. Artikel 5a vijfde en zesde lid van het Bvr zien alleen op aanvragen, waarbij door de Minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in zijn besluitvorming is geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nieuwe elementen of bevindingen).
De ruime uitleg van verweerder zou bovendien leiden tot een onredelijk onderscheid. Er wordt een volledige toevoeging voor rechtsbijstand in asielzaken toegekend in zaken waarbij een asielaanvraag eerst buiten behandeling wordt gesteld in de Dublinprocedure en (als het niets wordt met de overdracht naar een ander EU land) vervolgens de asielaanvraag inhoudelijk wordt behandeld. Het enige verschil met de zaak van eiser is dat de asielzoeker hierin toevallig een tweede aanvraag heeft ingediend.
7. De beroepen van eisers zijn gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd. Verweerder moet binnen zes weken nieuwe besluiten nemen en vergoedingen toekennen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten voor rechtsbijstand door eisers’ gemachtigde voor het dienen van de beroepschriften. De rechtbank beschouwt de twee zaken wel als samenhangende zaken en stelt de kosten voor rechtsbijstand vast op € 501,-.
Beslissing
De rechtbank
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 340,– aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage bij de uitspraak

Artikel 5a Bvr

Lid 5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid aan een procedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 zeven punten toegekend. Indien deze procedure wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30 of artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e van de Vreemdelingenwet 2000, van de Vreemdelingenwet 2000, worden hieraan twee punten toegekend.
Lid 6 In afwijking van artikel 5 worden aan een beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000, twee punten toegekend indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep.

Artikel 1 Vreemdelingenwet 2000

herhaalde aanvraag: een aanvraag, die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen
opvolgende aanvraag: een volgend verzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel q, van de Procedurerichtlijn;

Artikel 3.101b Vreemdelingenbesluit 2000

Lid 1. Indien na afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet, ambtshalve een verblijfsvergunning is verleend op een van de gronden, bedoeld in artikel 3.6a, eerste lid, dan wel na toetsing aan de gronden, bedoeld in artikel 3.6a, eerste lid, niet ambtshalve een verblijfsvergunning is verleend, wordt iedere daarop volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet op een van die gronden aangemerkt als een tweede of volgende aanvraag in de zin van artikel 5b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.