ECLI:NL:RBOBR:2018:2816

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
6854375 \ CV EXPL 18-2552
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot wedertewerkstelling van een werknemer na afwijzing van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde wedertewerkstelling na een eerdere afwijzing van de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op 13 februari 2018. De werknemer was sinds 1 maart 1999 in dienst bij de werkgever en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als trajectbegeleidster. De werkgever had eerder een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, maar dit was afgewezen. De werknemer vorderde nu dat de werkgever haar binnen 48 uur een gesprek zou aanbieden gericht op werkhervatting en dat zij binnen een week weer aan het werk zou kunnen. De werkgever voerde aan dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld door als getuige te worden verhoord in een strafzaak tegen haar leidinggevende, wat zou hebben geleid tot een verstoorde arbeidsrelatie.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet verwijtbaar had gehandeld en dat er geen gegronde redenen waren voor de werkgever om de werkhervatting te weigeren. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer toe en bepaalde dat de werkgever binnen 48 uur een gesprek moest aangaan met de werknemer en haar binnen een week moest toelaten tot haar werkzaamheden. Tevens werden dwangsommen opgelegd voor het geval de werkgever niet aan deze veroordelingen voldeed. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsrelatie niet aan de werknemer kon worden toegerekend en dat de werkgever onvoldoende had gedaan om de situatie te normaliseren. De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de rechten van werknemers in situaties van werkhervatting na een geschil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 6854375 \ CV EXPL 18-2552
Vonnis van 31 mei 2018
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J.C.M. Rouws,
tegen
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.C.W. Stoffelen.
Partijen worden hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
a. de inleidende dagvaarding in kort geding van 3 mei 2018 met producties;
b. de brief van 14 mei 2018 met een kopie van het beroepschrift inzake het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 7 mei 2018 van de zijde van [gedaagde] ;
c. de brief van 15 mei 2018 met producties van de zijde van [eiseres] ;
d. de mondelinge behandeling, die op 17 mei 2018 heeft plaatsgevonden. Beide partijen en hun advocaten zijn verschenen en hebben hun standpunten naar voren gebracht, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 maart 1999 in dienst bij [gedaagde] . Thans heeft zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en is zij voor 32 uur per week in dienst als trajectbegeleidster.
2.2.
Bij beschikking van 13 februari 2018 heeft de kantonrechter het verzoek van [gedaagde] , om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] te ontbinden, afgewezen. [gedaagde] heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld bij beroepschrift van 7 mei 2018.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert [gedaagde] , in de persoon van de heer [naam directeur] (hierna genoemd “ [naam directeur] ”) als directeur, te veroordelen om binnen 48 uur na het te wijzen vonnis een gesprek aan te gaan met [eiseres] gericht op volledige werkhervatting in haar functie als trajectbegeleidster, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag(deel) dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft.
[eiseres] vordert tevens [gedaagde] te veroordelen haar toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden als trajectbegeleidster en ervoor te zorgen dat zij de werkzaamheden kan gaan uitvoeren binnen 1 week na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag(deel) dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft.
[eiseres] vordert [gedaagde] verder te veroordelen een schrijven te richten aan alle medewerkers van [gedaagde] waarin wordt gemeld dat er, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de e-mail van 29 september 2017, aan de zijde van [eiseres] geen sprake is geweest van ernstig verwijtbare zaken en daarmee forse overschrijding van de gedragscode en dat zij haar werkzaamheden normaal zal kunnen hervatten.
[eiseres] vordert tot slot [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
[eiseres] legt daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
De kantonrechter heeft het verzoek van [gedaagde] om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, afgewezen. Er bestaat aldus nog steeds een rechtsgeldig dienstverband. [gedaagde] dient [eiseres] daarom toe te laten haar werkzaamheden uit te voeren. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] dit weigert. [eiseres] heeft een groot belang bij spoedige werkhervatting. Zij werkt al 19 jaar voor [gedaagde] en heeft inmiddels bijna de leeftijd van 63 jaar bereikt.
3.2.
[gedaagde] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Ten eerste heeft [eiseres] verwijtbaar gehandeld. [eiseres] is door de politie als getuige verhoord wegens een aangifte tegen haar leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] (hierna genoemd “ [naam leidinggevende] ”). [eiseres] heeft zich in dit kader niet professioneel opgesteld en diverse gedragsregels overschreden. De uitlatingen van [eiseres] tonen aan dat zij een lastercampagne heeft gevoerd tegen [naam leidinggevende] . Mede dankzij [eiseres] zijn er roddels verspreid.
Ten tweede is er sprake van een verstoorde arbeidsrelatie tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds medewerkers van [gedaagde] , met name haar leidinggevenden [naam leidinggevende] en de heer [naam leidinggevende 2] (hierna genoemd “ [naam leidinggevende 2] ”).
Het kan niet van [gedaagde] worden gevergd dat zij [eiseres] laat terugkeren op de werkvloer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] .

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De spoedeisendheid van de vordering is door [eiseres] voldoende gesteld. [eiseres] heeft gesteld dat zij er belang bij heeft om zo spoedig mogelijk haar werkzaamheden te kunnen hervatten om te voorkomen dat de afstand tot haar werk en haar collega’s niet onnodig groter wordt. Volgens [eiseres] heeft zij voldoende aangedrongen op werkhervatting, maar [gedaagde] weigert dit en handhaaft ten onrechte de non-actiefstelling sinds september 2017.
[gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vordering bestreden. [eiseres] heeft haar werkzaamheden sinds augustus 2017 niet meer verricht. De gemachtigde van [eiseres] heeft weliswaar een enkele brief gestuurd met als nevenopmerking “wedertewerkstelling”, maar daar is het bij gebleven. Nu [gedaagde] in hoger beroep gaat tegen de beschikking van de kantonrechter van 13 februari 2018, vordert [eiseres] ineens wedertewerkstelling. De stellingen van [eiseres] zijn niet meer geloofwaardig na
10 maanden stilzitten, aldus [gedaagde] .
4.2.
De kantonrechter overweegt allereerst dat een vordering tot wedertewerkstelling naar haar aard vrijwel steeds spoedeisend is en daarom juist een beslissing middels een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Daar komt bij dat naar het oordeel van de kantonrechter niet kan worden gesproken van
10 maanden louter stilzitten aan de zijde van [eiseres] . Conform het gespreksverslag en de brief van 29 september 2017 heeft [eiseres] binnen 14 dagen gereageerd op het voornemen van [gedaagde] om de arbeidsovereenkomst met haar te beëindigen. In de betreffende brief van de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] van 11 oktober 2017 zijn een aantal verzoeken en opmerkingen opgenomen, waaronder het verzoek om mee te delen of de uitingen van [gedaagde] zijn aan te merken als een opzegging dan wel een voornemen daartoe. Verder is verzocht om een kopie van het proces-verbaal van de getuigenverklaring van [eiseres] en om een beëindigingsvoorstel. De gemachtigde van [eiseres] heeft een herhaald verzoek verstuurd op 8 november 2017. Nergens uit blijkt dat [gedaagde] hierop heeft gereageerd. [eiseres] is steeds gericht geweest op hervatting van haar werkzaamheden bij [gedaagde] .
Op 12 december 2017 is vervolgens door [gedaagde] een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Het kan [eiseres] niet worden verweten dat zij, tijdens die procedure, geen verzoek tot wedertewerkstelling heeft ingediend. Ook valt niet in te zien waarom [eiseres] er tijdens de procedure en na de beschikking van
13 februari 2018 niet op zou hebben mogen vertrouwen dat [gedaagde] haar in het licht van de beslissing van de kantonrechter weer zou toelaten tot haar werkzaamheden.
De kantonrechter onderschrijft dat het door het verstrijken van tijd steeds moeilijker wordt voor betrokkenen als [eiseres] haar werkzaamheden hervat. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres] direct zal vastlopen. [eiseres] heeft dit echter uitdrukkelijk betwist onder verwijzing naar meerdere positieve reacties van collega’s. Gelet hierop heeft [gedaagde] deze stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd.
De slotsom is dat [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft en dus ontvankelijk is in haar vordering.
Toetsingskader
4.3.
De kantonrechter overweegt dat hij in deze procedure, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, aan de hand van de door partijen in dit kort geding gepresenteerde feiten, dient te beoordelen of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop thans gerechtvaardigd is. Daarbij dienen ook de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen.
Kern van het geschil
4.4.
Vooropgesteld dient te worden dat een arbeidsrechtelijk geschil tussen partijen op 13 februari 2018 heeft geleid tot een beschikking van de kantonrechter, waarin de gang van zaken -vanaf het verhoor van [eiseres] door de politie op 2 februari 2017 tot aan de beschikking- uitvoerig is beoordeeld, en waarin gemotiveerd beslissingen zijn genomen. Zo heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen sprake is van een situatie waarin van [gedaagde] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst thans voortduurt. In beginsel dienen partijen ook uitvoering te geven aan deze overeenkomst. Dit houdt onder meer in beginsel in dat [gedaagde] voortzetting van de werkzaamheden door [eiseres] dient toe te staan. [eiseres] vordert in dit verband thans wedertewerkstelling door [gedaagde] .
4.5.
Het huidige geschil tussen partijen in kort geding spitst zich in dit licht toe op de vraag of [gedaagde] naar maatstaven van goed werkgeverschap, als redelijk handelend werkgever, in het licht van voormelde beschikking en onder de gegeven omstandigheden, mag weigeren dat [eiseres] haar werkzaamheden hervat. [eiseres] beantwoordt deze vraag ontkennend, terwijl [gedaagde] de vraag bevestigend beantwoordt.
Verwijtbaar handelen
4.6.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar standpunt ten eerste, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [eiseres] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, in het bijzonder door haar verklaringen als getuige ten opzichte van de politie.
4.6.1.
Wat [gedaagde] echter volledig miskent in haar verweer, is dat [eiseres] niet degene is die de aangifte tegen [naam leidinggevende] heeft gedaan. [eiseres] heeft enkel uitvoering gegeven aan haar wettelijke plicht om als getuige te worden verhoord na daartoe door de politie te zijn opgeroepen. Er is geen blijk van “
een situatie die er niet was geweest als [eiseres] zich professioneel had opgesteld” zoals [gedaagde] stelt. Voorts is door [gedaagde] niet, althans onvoldoende onderbouwd dat “
[naam leidinggevende] alleen door toedoen van [eiseres] als verdachte is aangemerkt”. Er kan naar het oordeel van de kantonrechter voorlopig enkel met zekerheid worden gesteld dat [naam leidinggevende] niet als verdachte zou zijn aangemerkt, indien er geen aangifte tegen hem was gedaan. Vast staat dat [eiseres] niet de aangifte heeft gedaan. Zij heeft ook geen invloed kunnen uitoefenen op de aangifte, noch wat betreft het doen ervan, noch wat betreft de aard en inhoud ervan.
4.6.2.
Daar komt bij dat de verklaring van [eiseres] kennelijk geen enkele bijdrage heeft geleverd aan enig bewijs. De kantonrechter stelt vast dat de officier van justitie op
17 augustus 2017 heeft geconcludeerd dat [naam leidinggevende] ten onrechte als verdachte is aangemerkt, hetgeen in grotere mate duidt op onschuld dan wanneer zou zijn geconcludeerd tot een sepot wegens onvoldoende bewijs.
4.6.3.
De aanwijzing van [eiseres] door [gedaagde] als aanstichter van het aan [naam leidinggevende] overkomen onheil is onterecht.
De kantonrechter begrijpt dat [naam leidinggevende] emotioneel is geraakt door de aangifte en de gevolgen daarvan, maar dit alles is niet door [eiseres] in gang gezet. [eiseres] heeft enkel als getuige antwoord gegeven op vragen van de politie. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] allerlei nare uitspraken gedaan over [naam leidinggevende] , maar die uitspraken an sich zijn door [gedaagde] feitelijk niet weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter betreft de verklaring van [eiseres] een genuanceerd betoog. Zij heeft ook “ik weet het niet” geantwoord. De antwoorden van [eiseres] bevatten geen beschuldigingen, noch insinuaties. De verklaring heeft dan ook geen enkele schijn van enige wrok, die [eiseres] jegens [naam leidinggevende] zou koesteren. [gedaagde] heeft dit weliswaar gesteld, maar niet gemotiveerd.
4.6.4.
[gedaagde] verwijt [eiseres] dat zij zich niet professioneel heeft opgesteld. Op de vraag van de kantonrechter, wat [eiseres] volgens [gedaagde] anders had moeten doen als getuige in het kader van een professionele opstelling, heeft [gedaagde] bij monde van [naam directeur] tijdens de mondelinge behandeling geantwoord dat [eiseres] aanvullende opmerkingen, die geen feiten bevatten, achterwege had moeten laten en dat zij objectief had moeten blijven.
Vast staat evenwel dat [eiseres] niet wist dat de aangifte, en aldus het verhoor, over [naam leidinggevende] zou gaan. Bij brief van 20 januari 2017 is [eiseres] enkel opgeroepen wegens een aangifte “in
eenzedenzaak”. Er kan zodoende van uit worden gegaan dat [eiseres] hierdoor werd verrast. Dat zij werd verrast, en daardoor onvoorbereide, mogelijk niet geheel gelukkige uitspraken heeft gedaan, betekent niet zonder meer dat zij zich onprofessioneel heeft opgesteld.
Wat betreft haar aanvullende, schriftelijke verklaring heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat zij volledig wilde zijn, in het belang van zowel de politie als [gedaagde] , en dat haar door de politie was verzocht om zo veel mogelijk namen door te geven. De aanvullende verklaring geeft ook blijk van een dergelijk verzoek.
Het kan [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter niet worden verweten dat zij de persoon van de aangeefster niet uitvoerig met de politie heeft besproken, dan wel in haar aanvullende verklaring heeft toegelicht, anders dan voor zover zij hierover door de politie is bevraagd. De aangifte -en aldus het verhoor- betroffen immers in beginsel de persoon van [naam leidinggevende] . Ook is [eiseres] over de persoon van de aangeefster duidelijk geweest.
Verder heeft te gelden dat het bij het afleggen van een verklaring onvermijdelijk is dat men verklaart vanuit de eigen persoon, waaraan persoonlijke ervaringen, opvattingen en gevoelens onlosmakelijk zijn verbonden.
Daar komt nog bij dat het niet aan [eiseres] -in haar positie van getuige- was om ervoor te zorgen dat de aangifte tegen [naam leidinggevende] niet verder in behandeling zou worden genomen, dan wel zou worden doorgestuurd, maar om de vragen van de politie naar waarheid te beantwoorden. Uit het proces-verbaal kan worden afgeleid dat de politie reeds voornemens was om [naam leidinggevende] hoe dan ook later te spreken. Herhaald wordt dat de verklaring van [eiseres] kennelijk niet tot bewijs tegen [naam leidinggevende] heeft geleid.
4.6.5.
Uit het verweer van [gedaagde] leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] zich de als productie 19 bij het beroepschrift overgelegde verklaring van [naam leidinggevende] tot de hare heeft gemaakt. Onduidelijk is echter welke gronden rechtvaardigen dat [gedaagde] het standpunt van [naam leidinggevende] onverkort heeft overgenomen.
4.6.6.
Niet aannemelijk geworden is dat [eiseres] roddels over [naam leidinggevende] heeft verspreid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] , bij monde van [naam directeur] , immers desgevraagd verklaard dat er een verhaal de ronde ging, maar dat hij niet weet of [eiseres] hiermee begonnen is. Daarnaast blijkt ook nergens uit dat [eiseres] een lastercampagne heeft gevoerd tegen [naam leidinggevende] . Voor zover [gedaagde] de aanvullende verklaring van [eiseres] als zodanig kwalificeert, houdt dit geen stand. De verklaring betreft immers geen roddel, maar is gericht aan de politie. Niet gebleken is dat [eiseres] zich tegenover collega’s op enig moment heeft uitgelaten over [naam leidinggevende] , laat staan in onjuiste zin.
4.6.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan tot slot niet worden gezegd dat [eiseres] door het afleggen van haar getuigenverklaring in strijd met de gedragsregels van [gedaagde] heeft gehandeld. [eiseres] heeft [naam leidinggevende] niet openbaar bekritiseerd en er was in het kader van het verhoor ook geen sprake van een extern contact waarbij [eiseres] zich als vertegenwoordiger van [gedaagde] diende op te stellen.
4.6.8.
Gelet op al het voorgaande is de slotsom dat [eiseres] niet verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [gedaagde] in dit verband geen gegronde reden heeft om werkhervatting door [eiseres] te weigeren.
Verstoorde arbeidsrelatie
4.7.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde] ten tweede, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen [eiseres] en diverse medewerkers van [gedaagde] , met name haar leidinggevenden [naam leidinggevende] en [naam leidinggevende 2] .
4.7.1.
De kantonrechter wil aannemen dat de arbeidsrelatie tussen partijen verstoord is geraakt. [gedaagde] miskent echter dat dit niet door [eiseres] is veroorzaakt. Mogelijk is de verklaring van [eiseres] door [naam leidinggevende] als oorzaak geïnterpreteerd, maar feit blijft dat [eiseres] geen enkele invloed heeft gehad op de aangifte, noch op de gevolgen daarvan.
4.7.2.
Zoals reeds overwogen is onduidelijk waarom de verklaring van [naam leidinggevende] door [gedaagde] tot de hare is gemaakt. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres] haar werkzaamheden kan hervatten. Van [gedaagde] , en zeker van [naam leidinggevende] en [naam leidinggevende 2] in hun functie als leidinggevenden, mag immers meer worden verwacht dan dat er enkel wordt aangevoerd dat zij niet meer met [eiseres]
willensamenwerken. Daar komt bij dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat het contact tussen haar en haar naaste collega’s uitstekend is, wat ook blijkt uit de vele berichten die [eiseres] heeft ontvangen tijdens haar afwezigheid.
4.7.3.
Dat [eiseres] (bij nader inzien) niet met [gedaagde] over de inhoud van haar verklaring heeft willen praten, maakt dit niet anders. [eiseres] was niet verplicht tegenover [gedaagde] haar getuigenverklaring te verdedigen of te verantwoorden, zeker niet met het oog op het verkrijgen van zelfinzicht door [eiseres] , zoals [gedaagde] haar opstelling in deze heeft verdedigd. [gedaagde] heeft de kantonrechter ook niet kunnen overtuigen dat het doornemen van de verklaring door [eiseres] noodzakelijk was om de situatie werkbaar te houden.
4.7.4.
Niet gebleken is dat [eiseres] intern over de kwestie heeft gesproken, anders dan met de vertrouwenspersoon. [eiseres] heeft aan de ingeschakelde coach niets verteld. [gedaagde] heeft erkend dat [eiseres] dit niet mocht, en verder aangevoerd dat de coach is ingeschakeld om [eiseres] enkel inhoudelijk te begeleiden. Niet gebleken is echter dat [eiseres] op enig moment inhoudelijk tekortgeschoten is in de uitvoering van haar werkzaamheden. Dat [eiseres] zich niet aan het beleid van [gedaagde] , om professioneel met elkaar om te gaan, heeft geconformeerd, is evenmin gebleken.
4.7.5.
De situatie is naar het oordeel van de kantonrechter verslechterd door het handelen van [gedaagde] . Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] er alles aan heeft gedaan om de situatie te normaliseren zoals zij betoogt. Het kan [gedaagde] worden aangerekend dat zij een voorstel tot mediation meerdere malen heeft afgewezen. Een dergelijk traject mag in de onderhavige omstandigheden ten minste van een goed werkgever worden verwacht. Dit geldt in dit geval zeker nu [gedaagde] haar standpunt, en daarmee samenhangend haar werkwijze, heeft gebaseerd op de onjuiste opvatting dat [eiseres] een verwijt zou kunnen worden gemaakt, terwijl dat niet het geval is.
4.7.6.
[eiseres] heeft bovendien, zonder dat zich kennelijk noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan, gewerkt na haar verklaring op 2 februari 2017 tot
16 augustus 2017. De enkele reden aan de zijde van [eiseres] dat zij op dat moment is uitgevallen, was een fietsongeluk. Dat [eiseres] tot op heden niet is teruggekeerd op de werkvloer, heeft als enige reden de opstelling van [gedaagde] , die klaarblijkelijk niet is gericht op re-integratie van [eiseres] , maar op ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit blijkt ook uit het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en het thans tegen de beschikking van 13 februari 2018 ingestelde beroep.
4.7.7.
De slotsom is dat de verstoorde arbeidsrelatie niet aan [eiseres] kan worden geweten, zodat [gedaagde] in dit verband geen gegronde reden heeft om werkhervatting door [eiseres] te weigeren.
Overige omstandigheden
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er ook geen, althans onvoldoende blijk van omstandigheden die zodanig zijn dat van [gedaagde] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW.
Wedertewerkstelling
4.9.
Gelet op al het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] , in het licht van de beschikking van de kantonrechter van 13 februari 2018 en de gegeven omstandigheden, niet heeft mogen weigeren dat [eiseres] haar werkzaamheden als trajectbegeleidster bij [gedaagde] zou hervatten. De door [eiseres] gevorderde wedertewerkstelling zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
De kantonrechter stelt de termijn waarbinnen het gevorderde gesprek dient te worden aangegaan, op 48 uur na
betekeningvan het vonnis, en de termijn waarbinnen [eiseres] tot haar werkzaamheden dient te worden toegelaten, op 1 week na
betekeningvan het vonnis.
Dwangsommen
4.11.
Tegen de gevorderde dwangsommen heeft [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze zullen worden toegewezen als na te melden.
Rectificatie
4.12.
Tegen de gevorderde rectificatie heeft [gedaagde] evenmin afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding te bepalen dat de rectificatie dient te luiden als volgt.
“Op 29 september 2017 hebben wij u meegedeeld dat en waarom wij de samenwerking met [eiseres] zouden gaan beëindigen.
De kantonrechter heeft op 13 februari 2018 bij beschikking in een bodemprocedure geoordeeld datnietkan worden geconcludeerd dat aan de zijde van [eiseres] sprake is (geweest) van verwijtbaar handelen of nalaten waardoor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Dit standpunt wordt gedeeld door de kantonrechter in kort geding in diens vonnis van 31 mei 2018. Hierbij is tevens geoordeeld datgeensprake is (geweest) van overtreding van de gedragscode door [eiseres] .
De kantonrechter heeft beslist dat [eiseres] haar werkzaamheden bij [gedaagde] mag hervatten. De kantonrechter heeft ook bepaald dat deze beslissing via dit bericht thans aan alle medewerkers van [gedaagde] kenbaar moet worden gemaakt. [eiseres] zal haar werkzaamheden hervatten met ingang van [datum].”
4.13.
De kantonrechter stelt de termijn waarbinnen [gedaagde] voormelde rectificatie dient te versturen, op 1 week na betekening van het vonnis, zodat de rectificatie is verstuurd voordat [eiseres] haar werkzaamheden feitelijk zal hervatten.
Overige stellingen
4.14.
De overige stellingen van partijen kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom geen nadere bespreking. Voor een behandeling van het beroepschrift is in deze procedure verder geen ruimte. Behandeling is voorbehouden aan het gerechtshof.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van het vonnis, in de persoon van diens directeur de heer [naam directeur] een gesprek aan te gaan met [eiseres] gericht op volledige werkhervatting in haar functie als trajectbegeleidster;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 1 week na betekening van het vonnis [eiseres] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden als trajectbegeleidster en ervoor te zorgen dat zij de betreffende werkzaamheden kan gaan uitvoeren;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat niet aan (een van) de in 5.1 en 5.2 uitgesproken veroordeling(en) wordt voldaan, met een maximum van € 50.000,00;
5.4.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 1 week na betekening van het vonnis een schrijven conform rechtsoverweging 4.12 te versturen aan alle medewerkers van [gedaagde] ;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 98,01 aan explootkosten, € 79,00 aan griffierecht en
€ 800,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.7.
verklaart dit vonnis, waar het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.M. van der Ham, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.