Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
10 maanden stilzitten, aldus [gedaagde] .
10 maanden louter stilzitten aan de zijde van [eiseres] . Conform het gespreksverslag en de brief van 29 september 2017 heeft [eiseres] binnen 14 dagen gereageerd op het voornemen van [gedaagde] om de arbeidsovereenkomst met haar te beëindigen. In de betreffende brief van de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] van 11 oktober 2017 zijn een aantal verzoeken en opmerkingen opgenomen, waaronder het verzoek om mee te delen of de uitingen van [gedaagde] zijn aan te merken als een opzegging dan wel een voornemen daartoe. Verder is verzocht om een kopie van het proces-verbaal van de getuigenverklaring van [eiseres] en om een beëindigingsvoorstel. De gemachtigde van [eiseres] heeft een herhaald verzoek verstuurd op 8 november 2017. Nergens uit blijkt dat [gedaagde] hierop heeft gereageerd. [eiseres] is steeds gericht geweest op hervatting van haar werkzaamheden bij [gedaagde] .
13 februari 2018 niet op zou hebben mogen vertrouwen dat [gedaagde] haar in het licht van de beslissing van de kantonrechter weer zou toelaten tot haar werkzaamheden.
een situatie die er niet was geweest als [eiseres] zich professioneel had opgesteld” zoals [gedaagde] stelt. Voorts is door [gedaagde] niet, althans onvoldoende onderbouwd dat “
[naam leidinggevende] alleen door toedoen van [eiseres] als verdachte is aangemerkt”. Er kan naar het oordeel van de kantonrechter voorlopig enkel met zekerheid worden gesteld dat [naam leidinggevende] niet als verdachte zou zijn aangemerkt, indien er geen aangifte tegen hem was gedaan. Vast staat dat [eiseres] niet de aangifte heeft gedaan. Zij heeft ook geen invloed kunnen uitoefenen op de aangifte, noch wat betreft het doen ervan, noch wat betreft de aard en inhoud ervan.
17 augustus 2017 heeft geconcludeerd dat [naam leidinggevende] ten onrechte als verdachte is aangemerkt, hetgeen in grotere mate duidt op onschuld dan wanneer zou zijn geconcludeerd tot een sepot wegens onvoldoende bewijs.
eenzedenzaak”. Er kan zodoende van uit worden gegaan dat [eiseres] hierdoor werd verrast. Dat zij werd verrast, en daardoor onvoorbereide, mogelijk niet geheel gelukkige uitspraken heeft gedaan, betekent niet zonder meer dat zij zich onprofessioneel heeft opgesteld.
willensamenwerken. Daar komt bij dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat het contact tussen haar en haar naaste collega’s uitstekend is, wat ook blijkt uit de vele berichten die [eiseres] heeft ontvangen tijdens haar afwezigheid.
16 augustus 2017. De enkele reden aan de zijde van [eiseres] dat zij op dat moment is uitgevallen, was een fietsongeluk. Dat [eiseres] tot op heden niet is teruggekeerd op de werkvloer, heeft als enige reden de opstelling van [gedaagde] , die klaarblijkelijk niet is gericht op re-integratie van [eiseres] , maar op ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit blijkt ook uit het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en het thans tegen de beschikking van 13 februari 2018 ingestelde beroep.
betekeningvan het vonnis, en de termijn waarbinnen [eiseres] tot haar werkzaamheden dient te worden toegelaten, op 1 week na
betekeningvan het vonnis.
5.De beslissing
€ 800,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);