ECLI:NL:RBOBR:2018:278

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
01/993201-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verkoop, het voorhanden hebben en de uitvoer van grote hoeveelheden MDMA en wapens

Op 22 januari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verkoop, het voorhanden hebben en de uitvoer van grote hoeveelheden MDMA naar Duitsland. De verdachte had ook wapens en munitie in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een faciliterende en coördinerende rol vervulde binnen een organisatie die zich bezighoudt met de uitvoer van MDMA. De verdachte werd vrijgesproken van een ander feit, maar kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht jaar geëist voor alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte een relatief kleine rol had binnen de organisatie, maar dat de ernst van de feiten en de betrokkenheid bij de drugshandel zwaar wogen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de proceshouding. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij meerdere zittingen hebben plaatsgevonden en diverse bewijsmiddelen zijn gepresenteerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01/993201-17 en 01/993901-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 22 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [woonplaats 2] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2017, 5 oktober 2017, 22 december 2017 en 8 januari 2018. Op de zitting van 5 oktober 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 7 juni 2017 en 31 augustus 2017. Nadat de tenlastelegging van de zaak met parketnummer 01/993201-17 op de terechtzitting van 5 oktober 2017 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01/993201-17

1. hij op of omstreeks 20 oktober 2016 te Roosendaal en/of Breda en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet, in totaal ongeveer 8.210 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), pillen/tabletten bevattende MDMA, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2016 te Roosendaal en/of Breda en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in totaal ongeveer 8.210 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), pillen/tabletten bevattende MDMA, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2. hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 tot en met 24 maart 2017 te Roosendaal en/of Lierop, gemeente Someren, en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet,- in totaal ongeveer 6.096 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), brokken bevattende MDMA en/of

- in totaal ongeveer 9.687 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), pillen/tabletten bevattende MDMA,

in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2017 t/m 24 maart 2017 te Roosendaal en/of Lierop, gemeente Someren, en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,- in totaal ongeveer 6.096 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), brokken bevattende MDMA en/of
- in totaal ongeveer 9.687 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), pillen/tabletten bevattende MDMA,

in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3. hij op of omstreeks 30 maart 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad- in de woning op/aan de [adres 1] te [woonplaats 1] :

- in totaal ongeveer 3,00 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (restanten) poeder(s) (BRE2A.02.01.001 en/of BRE2A.02.01.003) bevattende MDMA en/of
- in totaal 39, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), pillen/tabletten (BRE2A.02.01.003, BRE2A.02.01.005, BRE2A.02.01.006 en/of BRE.2A.02.03.001) bevattende MDMA en/of
- in totaal 48 gripzakjes, althans een of meer gripzakjes, (restanten) poeder (BRE2A.01.03.001) bevattende cocaïne en/of
- in de woning op/aan de [adres 2] te [woonplaats 1] :
- in totaal ongeveer 14.130 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), brokken en/of poeder(s) (LAV281.07.02.008, LAV281.07.02.009, LAV281.07.08.001 en/of LAV281.02.01.001) bevattende MDMA en/of
- in totaal ongeveer 2.330 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), pillen/tabletten (LAV281.07.02.007 en/of LAV281.07.08.001) bevattende MDMA en/of
- in totaal ongeveer 0,2 gram, althans een hoeveelheid, (restanten) poeder (LAV281.07.09.001) bevattende MDMA,

in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

in de zaak met parketnummer 01/993901-17

1. hij op of omstreeks 30 maart 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Beretta 92SB, kaliber 9 mm) (BRE2AA.01), en/of munitie van categorie III, te weten in totaal 16, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), scherpe kogelpatronen met kaliber 9 mm (BRE2A.03.05.021 en/of BRE2AA.02) en/of in totaal 88, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), scherpe kogelpatronen met kaliber .22 lr (BRE2A.02.01.004), voorhanden heeft gehad;

2. hij op of omstreeks 30 maart 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten - een koolzuurgaswapen (merk Umarex, model X.B.G, kaliber 4,5 mm), voorzien van het serienummer 16E20030 (BRE2A.03.02.001) en/of - een koolzuurgaswapen (merk Umarex, model X.B.G, kaliber 4,5 mm), voorzien van het serienummer 16E19266 (BRE2A.03.05.001), (elk) zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoont/vertonen met (een) vuurwapen(s) en/of (aldus) voor bedreiging of afdreiging geschikt is/zijn, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 01/993201-17 feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de uitvoer van harddrugs door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Ter onderbouwing daarvan heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte de tas met daarin de harddrugs bestemd voor de pseudokoop in de auto van [medeverdachte] heeft gezet, wist dat deze drugs aan Amerikanen geleverd zou gaan worden en [medeverdachte] na de transactie heeft opgevangen in zijn flat. Verder was verdachte betrokken bij de organisatie [naam organisatie] , een organisatie die zich hoofdzakelijk bezig houdt met de export van MDMA naar het buitenland.
De officier van justitie acht ten aanzien van 01/993901-17 feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het genoemde wapen en alle genoemde munitie voorhanden heeft gehad, aangezien deze goederen allemaal in de woning van verdachte zijn aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor alles wat in zijn woning is aangetroffen.
De officier van justitie acht 01/993201-17 feit 2 primair, feit 3, en 01/993901-17 feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 1 primair bepleit de verdediging vrijspraak; enkel het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Voor wat betreft 01/993201-17 feit 2 en feit 3 en 01/993901-17 feit 1 en feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 1.

Het rechtshulpverzoek.
De organisatie [naam organisatie] is momenteel de meest verkopende MDMA-verkoper op het internet. De organisatie biedt MDMA in verschillende vormen aan.

Het relaas van de [verbalisant 1] m.b.t. de pseudokoop.
Ik, politiële informant A-3988, kreeg de opdracht om samen met [verbalisant 2] 20.000 XTC-pillen te kopen en daarvoor € 26.000,- te betalen. Kort nadat wij op 20 oktober 2016 in de parkeergarage van de [woonwinkel] te Breda parkeerden, stopte een Ford, type K met het kenteken beginnend met [kenteken 1] , bij ons waaruit een man stapte. Wij openden onze kofferbak en de man zette daar een gele plastic tas in. De inhoud van de tas bestond uit meerdere doorzichtige plastic zakken met pillen van diverse kleuren. Ik wees aan de verdachte aan waar het geld in de kofferbak lag. De verdachte pakte het geld en reed weg. [2]

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] m.b.t. het onderzoek naar de overgedragen partij.
De inbeslaggenomen pillen werden overgedragen aan de Forensische Opsporing die ze nader onderzocht. De pillen werden gewogen en hieruit bleek dat de partij bestond uit:
- 2.100 gram pillen (SIN: AAEC8783NL);
- 1.920 gram pillen (SIN: AAEC8785NL);
- 1.930 gram pillen (SIN: AAEC8784NL);
- 2.260 gram pillen (SIN: AAEC8782NL).
Het totaalgewicht van de pillen is 8.210 gram (netto). Uit iedere partij werden twee pillen genomen die voor nader onderzoek werden verzonden naar het NFI en die werden voorzien van de volgende SIN:
- Uit SIN AAEC8783NL: AAEJ2070NL en AAEJ2071NL;
- Uit SIN AAEC8785NL: AAEJ2066NL en AAEJ2067NL;
- Uit SIN AAEC8784NL: AAEJ2064NL en AAEJ2065NL;
- Uit SIN AAEC8782NL: AAEJ2069NL en AAEJ2068NL. [3]

Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
Door het Nederlands Forensisch Instituut werden de pillen met SIN AAEJ2064NL, AAEJ2065NL, AAEJ2066NL, AAEJ2067NL, AAEJ2068NL, AAEJ2069NL en AAEJ2070NL onderzocht. Hieruit bleek dat de onderzochte pillen MDMA bevatten. MDMA is vermeld op lijst 1 van de Opiumwet. [4]

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , wijze van verpakken.
In de gele tas zaten vier transparante plastic verpakkingseenheden gevuld met pillen met bovenop een grijze vuilniszak. [5]

De relazen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] mb.t. het dactyloscopisch onderzoek.
Door ons is dactyloscopisch onderzoek verricht aan vier transparante plastic zakken, een grijze vuilniszak en een gele Jumbo-tas afkomstig van de pseudokoop. Op de grijze vuilniszak zijn meerdere dactyloscopische sporen aangetroffen. [6] De vuilniszak is voorzien van SIN AAKA1090NL. [7]

Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut en rapporten van de politie.
De sporen AAHT9106NL, AAHT9108NL, AAHT9111NL (Havanknummers 003110160000005 en 003110160000006) en AAHT9113NL zijn aangetroffen op de vuilniszak met SIN AAKA1090NL. [8]
Het dactyloscopisch onderzoek aan de sporen AAHT9106NL, AAHT9108NL, AAHT9111NL (Havanknummers 003110160000005 en 003110160000006) en AAHT9113NL hebben geleid tot individualisatie op een persoon geregistreerd in Havank onder de naam van [verdachte] . De kans op deze mate van overeenkomst bij een willekeurig andere persoon is verwaarloosbaar klein. [9]

De verklaringen van verdachte.
Mijn woning is eerst als stashhuis gebruikt. Ik denk dat dit vanaf 2014 is geweest.
Ik heb alleen gehoord dat iemand een tas af moest leveren. Ik was daarvoor gevraagd maar ik heb nee gezegd. Ik heb de [medeverdachte] voor en na de deal op 20 oktober 2016 getroffen. De overdracht van de tas aan [medeverdachte] heeft in mijn straat plaatsgevonden. Daarna ging hij naar Breda voor de overdracht aan de kopers. De gele Jumbotas waarin de pillen zaten en de vuilniszak die in deze tas lag, komen uit mijn woning. Ik was op het moment van deze transactie in dienst van de organisatie [naam organisatie] . Dat is een organisatie die pillen naar het buitenland brengt. Ik heb zelf ook weleens pillen naar mensen gebracht. Een tas afgeven staat laag op de ladder. Alle drugs die ooit vervoerd zijn, zaten in Jumbotassen die ik gekocht had. [10]
Ik wist van A tot Z van de levering van de pillen bij de [woonwinkel] . [11] Ik wist dat het om drugs ging. [12]
Ik weet hoe dat spul in die tas is gekomen en waar het vandaan komt. Ik heb dichtbij gestaan, laat ik het zo zeggen. Ik bedoel dit in zijn algemeenheid. [13]
Ik heb [medeverdachte] benaderd met de vraag of hij interesse had om de overdracht te doen. Daarbij heb ik wel tegen hem gezegd dat ik het niet vertrouwde. Ik had nog nooit klanten gezien en nu opeens wel. Ik wist van tevoren dat er een overdracht zou plaatsvinden met een koper uit Amsterdam. De enige voorzorgsmaatregel die ik kende was dat als [medeverdachte] niet naar de [flat] zou komen, dat ik dan genoeg zou weten. [14]
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 2.
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 19] met als bijlage het activiteitenjournaal van KLP10378, KLP06265, KLP10088 en KLP6523; [15]
- de processen-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] ; [16]
- de kennisgeving van inbeslagneming van de pakketten; [17]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 12] ; [18]
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 13] ; [19]
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 14] en [verbalisant 15] ; [20]
- de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut; [21]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 december 2017.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 3.
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van [verbalisant 16] met als bijlage een lijst van goederen die in de woning [adres 1] in beslag zijn genomen; [22]
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] ; [23]
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van verbalisant [verbalisant 20] met als bijlage een lijst van goederen die in de woning [adres 2] in beslag zijn genomen; [24]
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] ; [25]
- de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut; [26]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 december 2017.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van 01/993901-17.

Het relaas van [verbalisant 16] met bijlagen m.b.t. de doorzoeking op de [adres 1] .
Tijdens de doorzoeking op 30 maart 2017 in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] zijn .22 patronen met IBN-code BRE2A.02.01.004 en een patroon met IBN-code BRE2A.03.05.021 en twee balletjespistolen (voorwerpnummers LEFCG16006-385096 behorend bij IBN-code BRE2A.03.02.001 en LEFCG16006-385103 behorend bij IBN-code BRE2A.03.05.001) inbeslaggenomen. [27]

Het relaas van [verbalisant 17] m.b.t. het onderzoek naar de munitie.
Inbeslagnamenummer BRE2A.02.01.004 betreft 88 kogelpatronen met kaliber .22 lr.
Inbeslagnamenummer BRE2A.03.05.021 betreft één kogelpatroon met kaliber 9 mm Luger.
Dit is steeds munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie. [28]

De relazen van [verbalisant 18] m.b.t. de classificatie van de koolzuurgaswapens.
De voorwerpen met voorwerpnummers LEFCG16006-385096 en LECFCG16006-385103 zijn koolzuurgaswapens van het merk Umarex, model X.B.G., kaliber 4,5 mm, die een behoorlijke gelijkenis vertonen met een semiautomatisch pistool Heckler & Koch VP9. Het voorwerp met voorwerpnummer LEFCG16006-385096 heeft serienummer 16E20030 en het voorwerp met voorwerpnummer LECFCG16006-385103 heeft serienummer 16E19266. De voorwerpen zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. [29]

De verklaringen van verdachte.
Het appartement op het adres [adres 1] te [woonplaats 1] is mijn eigendom. [30] Ik ben daar twee of drie dagen per week. [31] De twee koolzuurwapens die op 30 maart 2017 in mijn woning zijn aangetroffen, zijn van mij. [32]
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 1.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, en dan met name de eigen verklaringen van verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op 20 oktober 2016 samen met [medeverdachte] betrokken is geweest bij de verkoop van een grote partij MDMA-pillen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij ten tijde van het delict niet wist dat het om harddrugs ging. De puzzelstukjes zijn pas later op hun plaats gevallen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte gedurende de diverse politieverhoren gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte] heeft benaderd voor de overdracht en dat hij hem op dat moment ook heeft gewaarschuwd voor een mogelijke undercoveractie van de politie. Dit duidt erop dat de verdachte reeds voorafgaand aan de overdracht wist dat het om drugs ging. Daar komt bij dat zijn vingerafdrukken zijn aangetroffen op de grijze vuilniszak die zich in de door [medeverdachte] afgeleverde tas met drugs bevond. Bovendien was de verdachte al vanaf ongeveer 2014 betrokken bij de organisatie [naam organisatie] doordat zijn huis vanaf dat moment als stashhuis werd gebruikt. Dat hij vanaf dat moment tot en met het moment van de pseudokoop onwetend is gebleven van het feit dat binnen de organisatie [naam organisatie] op grote schaal werd gehandeld in MDMA en ondanks die onwetendheid toegang had tot de informatie die noodzakelijk was om [medeverdachte] te kunnen benaderen voor de overdracht is ongeloofwaardig.
De rechtbank hecht daarom voor wat betreft de wetenschap van verdachte meer waarde aan de gedetailleerde verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd en stelt de verklaring die de verdachte op dit punt ter terechtzitting heeft afgelegd als ongeloofwaardig terzijde.
Verdachte was op het moment van deze transactie werkzaam binnen de organisatie [naam organisatie] . Verdachte was in eerste instantie zelf benaderd voor deze specifieke transactie maar hij vertrouwde het niet, waarna verdachte [medeverdachte] benaderde. Op 20 oktober 2016 is de tas met daarin de pillen vanuit verdachtes woning aan [medeverdachte] overgedragen en hij wist wat hij moest doen als [medeverdachte] na de transactie niet naar de flat van verdachte zou terugkomen. Hoewel verdachte niet betrokken is geweest bij de fysieke overdracht van deze pillen aan de undercoveragenten acht de rechtbank, gelet op al het voorgaande, het aandeel van verdachte van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte, alsmede met de personen die verdachte in beginsel hebben benaderd en de tas met de drugs naar zijn woning hebben gebracht.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het medeplegen van verdachte aan het onder dit feit subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het primair aan verdachte tenlastegelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Hoewel de meeste door [naam organisatie] verhandelde MDMA bestemd was voor het buitenland, blijkt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat de tijdens de pseudokoop overhandigde pillen bestemd waren voor de export en dat verdachte hiervan wist.
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 2 primair en feit 3.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 3 is de rechtbank van oordeel dat er één pil minder dan tenlastegelegd bewezen kan worden verklaard, omdat één van de inbeslaggenomen pillen (het monster met SIN AAHO9073NL) niet is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut en de indicatieve test van de politie, ook onder de omstandigheden in deze zaak, onvoldoende bewijskracht heeft. In zoverre zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van 01/993901-17 feit 1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij het vuurwapen en de munitie op of omstreeks 30 maart 2017 voorhanden heeft gehad. Dat het wapen en de op 17 april 2017 aangetroffen munitie op of omstreeks 30 maart 2017 in de woning van verdachte hebben gelegen, en verdachte er dus over had kunnen beschikken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. De politie heeft deze goederen immers niet tijdens de doorzoeking op 30 maart 2017 in de woning van verdachte aangetroffen, terwijl zij op 17 april 2017 wel op duidelijk zichtbare plaatsen zijn aangetroffen. De rechtbank acht reeds daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het vuurwapen en de op 17 april 2017 aangetroffen munitie op of omstreeks 30 maart 2017 voorhanden heeft gehad, zodat verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken, ondanks dat verdachte uitdrukkelijk ter zitting heeft aangegeven dat het in zijn woning aangetroffen wapen hem te verwijten valt.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat nergens uit blijkt dat de verdachte een eventuele aanmerkelijke kans dat iemand anders na zijn aanhouding een vuurwapen in zijn woning zou leggen heeft aanvaard.
In de tenlastelegging is ook munitie opgenomen die wel op 30 maart 2017 is aangetroffen. De rechtbank gaat op dit punt uit van de algemene ervaringsregel dat de eigenaar die regelmatig gebruik maakt van het pand weet wat zich in dat pand bevindt.
De verdachte heeft verklaard dat andere personen uit de organisatie [naam organisatie] beschikten over de sleutel van de woning. Verdachte heeft deze verklaring echter onvoldoende onderbouwd, terwijl hij daartoe redelijkerwijs wel in staat had moeten zijn. Daardoor kan deze verklaring niet geverifieerd worden. Deze verklaring wordt dan ook als onaannemelijk terzijde geschoven. Voor wat betreft deze munitie, kan dit feit wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van 01/993901-17 feit 2.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van 01/993201-17 feit 1 subsidiair
op 20 oktober 2016 te Roosendaal en Breda tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en vervoerd in totaal 8.210 gram pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van 01/993201-17 feit 2 primair
op 24 maart 2017 te Roosendaal en Lierop, gemeente Someren, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet, in totaal 6.096 gram brokken bevattende MDMA en in totaal 9.687 gram pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van 01/993201-17 feit 3op 30 maart 2017 te Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad
in de woning op de [adres 1] te [woonplaats 1] :
- in totaal 3,00 gram poeder bevattende MDMA en
- in totaal 38 pillen bevattende MDMA en
- in totaal 48 gripzakjes met daarin poeder bevattende cocaïne en

in de woning op de [adres 2] te [woonplaats 1] :

- in totaal 14.130 gram brokken bevattende MDMA en
- in totaal 2.330 gram pillen bevattende MDMA en
- in totaal 0,2 gram poeder bevattende MDMA,

zijnde MDMA en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

ten aanzien van 01/993901-17 feit 1
op 30 maart 2017 te Roosendaal munitie van categorie III, te weten in totaal 1 scherpe kogelpatroon met kaliber 9 mm (BRE2A.03.05.021) en in totaal 88 scherpe kogelpatronen met kaliber .22 lr, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 01/993201-17 feit 2
op 30 maart 2017 te Roosendaal wapens van categorie I onder 7°, te weten
- een koolzuurgaswapen (merk Umarex, model X.B.G, kaliber 4,5 mm), voorzien van het serienummer 16E20030 en
- een koolzuurgaswapen (merk Umarex, model X.B.G, kaliber 4,5 mm), voorzien van het serienummer 16E19266,

zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertonen met een vuurwapen en aldus voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 8 jaar. De inbeslaggenomen voorwerpen moeten verbeurd worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening moet houden met de omstandigheden dat de verdachte geen leidinggevende rol had, dat hij niet rijk is geworden van de strafbare feiten, dat hij zich heeft laten beïnvloeden en dat bij een bewezenverklaring van alle feiten kijkend naar de rechtspraak in soortgelijke zaken een gevangenisstraf van tussen de 3 en 5 jaar passend zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uit winstbejag medeplegen van de verkoop, het voorhanden hebben en uitvoeren van grote hoeveelheden MDMA. Verdachte was werkzaam voor een organisatie genaamd [naam organisatie] , een organisatie die zich hoofdzakelijk bezig houdt met het uitvoeren van MDMA. Verdachte had binnen deze organisatie een faciliterende en coördinerende rol. Hij was onder meer verantwoordelijk voor de levering van spullen aan het stashhuis van zijn oom en stuurde koeriers op pad naar België en Duitsland met postpakketten vol MDMA. Dit alles rekent de rechtbank hem zwaar aan. Verder is het algemeen bekend dat harddrugs zoals MDMA schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen; iets wat verdachte overigens bagatelliseert. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Eén van de feiten betrof het uitvoeren van harddrugs en dergelijke feiten schaden het imago van Nederland.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat de handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Dat daarvan ook binnen de organisatie [naam organisatie] sprake was blijkt uit het dossier. Verdachte en de medeverdachten zwijgen over andere leden van de organisatie en over de werkwijze daarvan, omdat zij vrezen voor represailles. Tot slot was de verdachte in het bezit van scherpe munitie en twee wapens die een sprekende gelijkenis vertoonden met een vuurwapen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat de rol van verdachte bij de verkoop op 20 oktober 2016 relatief klein is geweest, dat hij een faciliterende en geen leidinggevende rol had binnen de organisatie [naam organisatie] , en dat hij weliswaar binnen deze organisatie heeft gewerkt maar de bewezenverklaarde verkoop ziet op één transactie en de uitvoer ziet op één enkel transport naar Duitsland. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft en niet eerder is veroordeeld voor aan de Opiumwet gerelateerde feiten. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van de verdachte. Hoewel hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, heeft hij wel verantwoordelijkheid genomen voor zijn rol in het geheel en ook belastende verklaringen ten aanzien van zichzelf afgelegd die buiten de omvang van dit onderzoek gaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en verder van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die aan de veroordeelde toebehoorden en die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. Er zijn met name geen aanwijzingen dat de bewuste voertuigen geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen dan wel dat deze voertuigen door de verdachte zijn gebruikt om de bewezenverklaarde feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 33, 33a, 47 en 57 Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 Opiumwet;
2 en 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
T.a.v. 01/993201-17 feit 1 primair: Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. 01/993201-17 feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3, 01/993901-17 feit
1, feit 2: Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. 01/993201-17 feit 1 subsidiair:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.T.a.v. 01/993201-17 feit 2 primair:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.T.a.v. 01/993201-17 feit 3:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.T.a.v. 01/993901-17 feit 1:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.T.a.v. 01/993901-17 feit 2:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen .
T.a.v. 01/993201-17 feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3, 01/993901-17 feit
1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. 01/993201-17 feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3:Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de geldbedragen van 1.000,- Euro en 270,- Euro.

T.a.v. 01/993201-17 feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3:
Teruggave inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- personenauto, Volkswagen Polo met [kenteken 2]
- personenauto, Peugeot 607 met [kenteken 3]
aan [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.T.J. van Dartel, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2018.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de landelijke eenheid, dienst infrastructuur, PV-nummer 16006-0590, bestaande uit:
2.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 1-0260.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, pag. 80-81.
4.Rapport van het NFI, zaaknummer: 2016.12.22.266 (aanvraag 001), pag. 82-83.
5.Proces-verbaal, pag. 4-183-184.
6.Proces-verbaal, pag. 4-0188.
7.Proces-verbaal, pag. 4-0216.
8.Rapport van het NFI, kenmerk 1000122149/0, pag. 4-0192.
9.Rapport politie, pag. 1.357-1.360, rapport van de politie, pag. 1.353-1.356, rapport van de politie, pag. 1.361-1.368 en rapport van de politie, pag. 1.349-1.352.
10.Afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2017.
11.Uitwerking verhoor verdachte, pag. 1.233.
12.Uitwerking verhoor verdachte, pag. 1.137-1.139.
13.Uitwerking verhoor verdachte, pag. 1.137-1.142.
14.Uitwerking verhoor verdachte, pag. 770-784.
15.Proces-verbaal, pag. 1-0465-0466.
16.Proces-verbaal, pag. 1-0755-0756 en 0915-0916.
17.Kennisgeving van inbeslagneming, pag. 1-0785.
18.Proces-verbaal, pag. 4-0058.
19.Proces-verbaal, pag. 4-0062 t/m 0065.
20.Proces-verbaal, pag. 4-0079 t/m 0080.
21.Rapport, pag. 4-0077 t/m 0078 en 4-0084 .
22.Proces-verbaal, pag. 4-0230 t/m 0231 en 4-0237 t/m 0244.
23.Proces-verbaal, pag. 4-0258.
24.Proces-verbaal, pag. 4-0346 t/m 0347 en 4-0349 t/m 0355.
25.Proces-verbaal, pag. 969-978.
26.Rapporten, pag. 4-0279 en 4-0399 t/m 0400.
27.Proces-verbaal, pag. 4-0230 t/m 0231 en 4-0237 t/m 0244.
28.Proces-verbaal, pag. 4-0287 t/m 0288.
29.Proces-verbaal, pag. 4-0291 t/m 0294.
30.Verslag verhoor, pag. 1-0535.
31.Verslag verhoor, pag. 1-0516.
32.Verklaring ter terechtzitting van 22 december 2017.