ECLI:NL:RBOBR:2018:2700

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
17_356
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor veehouderij met betrekking tot geurhinder en emissiepunten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) die was verleend aan een veehouderij. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch was verleend. De rechtbank had eerder op 22 december 2017 een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de vergunde situatie niet voldeed aan het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Na de tussenuitspraak had verweerder de aanvraag gewijzigd en een herstelbesluit genomen. De rechtbank oordeelde dat de afstand in artikel 3.116 van het Abm niet vanaf de muur van de stal, maar vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt moet worden berekend. De rechtbank concludeerde dat de situatie nu voldeed aan de eisen van het Abm, omdat de ventilatie van de stallen op een afstand van meer dan 50 meter van de woning van eiser plaatsvond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar verklaarde het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/356

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. P.W. Elfring).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans) (vergunninghoudster).
het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland(GS Gelderland).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 heeft verweerder een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) verleend aan vergunninghoudster ten behoeve van het omwisselen van melkkoeien naar vrouwelijk jongvee en vleeskalveren tot acht maanden op haar gemengde veehouderij aan de [adres] .
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam] , [naam] en de gemachtigde. GS Gelderland zijn niet verschenen.
De zaak is enige tijd aangehouden met het oog op overleg tussen partijen. Op 22 december 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Op 23 februari 2018 heeft verweerder een herstelbesluit genomen (het herstelbesluit) waarin het bestreden besluit wordt gewijzigd en nog steeds een OBM wordt verleend. GS Gelderland en eiser hebben hierop gereageerd. Daarna heeft de rechtbank zonder nadere zitting het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
1.2
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het onduidelijk is waarom de melding op dit punt desalniettemin voldoet aan de ‘Verordening geurhinder en veehouderij gemeente ’s-Hertogenbosch 2008’(geurverordening). De beoordeling is daarom gebaseerd op een onjuiste constatering. Het bestreden besluit is op dit onderdeel daarmee onvoldoende gemotiveerd.
2.1
In het herstelbesluit heeft verweerder een aanvulling op de melding Abm en de aanvraag OBM van vergunninghoudster van 19 februari 2018 betrokken bij de beoordeling en wederom geconstateerd dat wordt voldaan aan het Abm. De aanvulling betreft een emissieputverplaatsing van stal 6 naar een mechanische ventilator in stal 5. Overigens beschikt de rechtbank niet over de luchtfoto van 15 februari 2018 die deel uitmaakt van de aanvullingen.
2.2
Het herstelbesluit is een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiser is van rechtswege ook gericht tegen het herstelbesluit.
3. GS Gelderland hebben aangegeven geen aanleiding te zien om hun standpunt inzake de verleende verklaring van geen bedenkingen te herzien en kunnen instemmen met het herstelbesluit.
4.1
Eiser merkt in de eerste plaats op dat een aanvraag wordt ingediend voor een verandering van de inrichting die niet zal worden uitgevoerd omdat vergunninghoudster nooit 420 vleesvarkens in stal 5 kan en gaat houden.
4.2
Als een aanvraag wordt ingediend, zal verweerder deze aanvraag moeten beoordelen, ook al is duidelijk dat de aangevraagde situatie niet zal worden gerealiseerd. De rechtbank neemt hierbij wel in aanmerking dat het de bedoeling is van vergunninghoudster om minder dieren te gaan houden met een minder zware milieubelasting voor eiser en de rest van de omgeving. Dat vergunninghoudster er desondanks voor kiest om een hoger dierenaantal te melden en aan te vragen, komt voor haar risico. Verweerder kan niet anders dan een besluit te nemen op de aangevraagde situatie. Deze opmerking kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5.1
Volgens eiser wordt niet voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Abm. Het aantal dieren met een geuremissiefactor neemt toe en de afstand tot een ander geurgevoelig object bedraagt minder dan 50 meter. De emissiepuntverplaatsing van stal 5 naar stal 6 is niet relevant.
5.2
Ingevolge artikel 3.116, eerste lid, van het Abm vindt het wijzigen van een dierenverblijf niet plaats indien na de wijziging de afstand tussen het dierenverblijf en de woning van een andere voormalige veehouderij kleiner wordt dan 50 meter buiten de bebouwde kom. Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing indien de geurbelasting op het betreffende geurgevoelige object lager is dan de waarde die volgens artikel 3.115, eerste lid, geldt voor het gebied waarin dat object ligt. Ingevolge het vierde lid is het eerste lid eveneens niet van toepassing als bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een dierenverblijf de geurbelasting op een geurgevoelig object niet toeneemt, het aantal dieren per diercategorie met geuremissiefactor binnen de inrichting niet toeneemt en de afstand van het dierenverblijf tot een geurgevoelig object niet afneemt.
5.3
Verweerder is er van uitgegaan dat de woning van eiser een geurgevoelig object is dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Eiser heeft dit niet bestreden en de rechtbank gaat hier ook van uit. Er vindt een toename van het aantal dieren plaats met een geuremissiefactor. Gelet op de diertabel vindt een toename plaats van 30 vleeskalveren in stal 6 (de tussenuitspraak vermeldt abusievelijk dat dit aantal eerder was vergund maar dat volgt niet uit de diertabel, de revisievergunning uit 2005 en de veranderingsvergunning uit 2009).
5.4
De afstand in artikel 3.116 van het Abm tussen het geurgevoelig object en het dierenverblijf wordt op basis van artikel 3.121 van het Abm berekend conform de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De afstand die wordt bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (dezelfde afstandsnorm als in artikel 3.116, eerste lid, van het Abm) wordt op basis van artikel 4 eerste lid, van de Rgv berekend vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, wordt de afstand dus niet berekend vanaf de muur van de stal maar vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt. De verplaatsing van het emissiepunt die vergunninghoudster heeft gemeld en verweerder heeft geaccepteerd is daarom wel degelijk relevant. Uit het herstelbesluit en de melding Abm maakt de rechtbank op dat het de bedoeling is dat alle lucht uit de stallen 5 en 6 wordt geventileerd vanuit drie ventilatoren op stal 5 gelegen op een afstand van meer dan 50 meter van de woning van eiser. Strikt genomen moet het geometrisch gemiddelde van de emissiepunten worden aangemerkt als punt waar de geur uit het dierenverblijf treedt of wordt gebracht maar de rechtbank neemt aan dat (nu alle drie de ventilatoren op meer dan 50 meter liggen) dat geometrisch gemiddelde ook op meer dan 50 meter ligt. Dan wordt voldaan aan artikel 3.116 eerste lid van het Abm en komt verweerder niet toe aan toetsing aan artikel 3.116, derde of het vierde lid van het Abm. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat de gemelde situatie voldoet aan het Abm en heeft geen aanleiding hoeven zien om een MER te laten opstellen.
6.1
Eiser merkt tot slot op dat stal 5 een oude stal is en dat hierin geen 420 vleesvarkens kunnen worden ondergebracht. Als die dieren er al worden gehouden, kan niet worden uitgesloten dat er een hogere geurbelasting op zijn woning zal gaan optreden. Bovendien had verweerder moeten onderzoeken of het door vergunninghoudster voorgestane ventilatiesysteem wel kan werken. Daarom had verweerder een MER moeten laten opstellen.
6.2
De rechtbank is het hier niet mee eens. Gesteld dat verweerder wel zou besluiten om een MER op te laten stellen, dan was voor de wijziging van de inrichting een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist. In dat geval is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het exclusieve beoordelingskader. Als sprake is van een emissiepunt buiten de wettelijke afstand op basis van artikel 3, tweede lid, van de Wgv (50 meter), is niet relevant wat de feitelijke geurbelasting op de woning van eiser is en wordt ongeacht deze geurbelasting vergunning verleend. Een MER zal dus geen andere uitkomst brengen. Men zou zich kunnen afvragen of de ventilatie wel kan worden gerealiseerd. Ook hier hoeft geen MER voor te worden opgesteld. Als een andere dan gemelde ventilatie feitelijk wordt gerealiseerd omdat de gemelde situatie niet toereikend is, handelt vergunninghoudster in strijd met artikel 8.41 van de Wet milieubeheer en zal hij een nieuwe melding moeten indienen. Doet hij dit niet, dan kan verweerder hiertegen handhavend optreden.
7. De kritiek van eiser op het herstelbesluit treft dus geen doel. Verweerder heeft in het herstelbesluit het gebrek dat is geconstateerd in de tussenuitspraak hersteld.
8.1
Gelet op de overwegingen van de tussenuitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Omdat in het herstelbesluit het bestreden besluit niet wordt ingetrokken, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond.
8.2
Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.T.C. Wijsman, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.