ECLI:NL:RBOBR:2018:2697

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
01/865090-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor woningoverval met geweld en bedreiging

Op 31 mei 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende woningoverval op 7 juli 2017 in [plaatsnaam 1]. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen, haar bedreigd met een vuurwapen en haar gedwongen om sieraden en geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overval met geweld en bedreiging is gepleegd, waarbij het slachtoffer is geslagen en met tie wraps is vastgebonden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en heeft een gevangenisstraf van 4,5 jaar opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer van in totaal € 8.625,-, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 2 maanden gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en het bewijs heeft gewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865090-17
Parketnummer vordering: 05/881483-14
Datum uitspraak: 31 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB [plaatsnaam 2] (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2017, 14 december 2017, 2 maart 2018, 15 mei 2018 en 17 mei 2018. Op 15 en 17 mei 2018 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 augustus 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 07 juli 2017 te [plaatsnaam 1] , gemeente Meierijstad,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een woning aldaar
gelegen aan de [straatnaam 2] heeft weggenomen geld en/of sieraden en/of
(auto)sleutels en/of een telefoon, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond dat
- hij en/of zijn mededader(s) met een bivakmuts over het hoofd, althans onherkenbaar gemaskerd, de woning zijn/is binnengedrongen en/of
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een

vuurwapen gelijkend voorwerp, (vanaf het toilet) naar de woonkamer heeft/ hebben geleid en/of haar in een stoel heeft/hebben geduwd en/of

- op korte afstand een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, op haar heeft/hebben gericht en/of daarbij een beweging heeft/hebben
gemaakt alsof dat vuurwapen, althans dat voorwerp, werd doorgeladen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- dat vuurwapen, althans dat voorwerp, tegen de zijkant van haar hoofd heeft/hebben gedrukt en/of daarbij op dreigende wijze haar heeft/hebben gevraagd waar de kluis was en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] onder deze dreigende omstandigheden naar de keuken heeft/hebben overgebracht en/of
- (aldaar) haar armen heeft/hebben gekneveld en/of haar met zogenaamde

tieraps aan een stoel heeft/hebben vastgebonden;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 05/881483-14 is aangebracht bij vordering van 8 november 2017. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Gelderland, locatie Arnhem d.d. 20 april 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Op 7 juli 2017 heeft er een gewapende overval plaatsgevonden in een woning aan de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 1] . Verdachte en zijn medeverdachten worden beschuldigd van betrokkenheid bij deze woningoverval.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een integrale bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in haar schriftelijke pleitaantekeningen betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van het navolgende samenstel van feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval op [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat op 7 juli 2017 omstreeks 06.30 uur drie met (bivak)mutsen gemaskerde mannen haar woning aan de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 1] zijn binnengedrongen. Daarbij wordt door één van de daders een pistool op aangeefster gericht waarna hij het wapen doorlaadt. Daarna wordt zij hard met het wapen op haar hoofd geslagen en één van de andere daders houdt van achter een metalen voorwerp tegen haar hoofd waarvan aangeefster vermoedt dat het een pistool is. De daders hebben onder meer geld, diverse sieraden en een mobiele telefoon meegenomen en laten aangeefster gekneveld met tie wraps achter op een stoel. De daders droegen alle drie zwarte kleding, zwarte handschoenen en zwarte bivakmutsen. Door de gaten van de mutsen heeft aangeefster gezien dat de mannen een getinte huidskleur hadden. De mannen spraken met elkaar in een vreemde taal.
[getuige 1] heeft op 7 juli 2017 omstreeks 06.30 uur ter hoogte van de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 1] in de berm een auto geparkeerd zien staan. Het betrof een beige/goudkleurige personenauto. De getuige ziet op dat tijdstip drie in het zwart geklede personen in de richting van deze auto lopen, waarbij één van deze personen een bivakmuts van zijn hoofd trekt. Vervolgens stappen ze in deze auto en rijden weg.
Een politie-eenheid uit Uden ziet op 7 juli 2017 omstreeks 06.47 uur op de A50 een beige/ goudkleurige [automerk] rijden met een kenteken dat begint met [kentekennummer] . Verbalisanten zien dat er drie mannen in deze auto zitten. De mannen hebben een getinte huidskleur en donkere haren. Na een korte achtervolging, waarbij de [automerk] probeert om de politie af te schudden, verliest de politie-eenheid het voertuig uit het oog.
[getuige 2] heeft die ochtend omstreeks 07.10 uur - dit is ruim een half uur na de woningoverval te [plaatsnaam 1] - een goudkleurige [automerk] , komende uit de [straatnaam 3] te [plaatsnaam 2] , in de richting van de [straatnaam 4] aldaar zien rijden. Er zaten twee personen in deze auto, één persoon achter het stuur en de ander op de achterbank. Deze personen waren volledig in het zwart gekleed en ze liepen, nadat ze uitgestapt zijn, terug de [straatnaam 3] in. Vervolgens kwam er een man uit een steegje tussen [straatnaam 3] en [huisnummer] . Ook deze man was geheel in het donker gekleed. [getuige 2] verklaart te hebben gezien dat deze man naar de twee andere personen wuifde of hen wenkte. Ze hoorde ze met elkaar praten in een buitenlandse taal. Buiten deze mannen was er op dat tijdstip niemand op straat.
Op 7 juli 2017 treft de politie omstreeks 07.40 uur een goudkleurig/beige [automerk] aan met het kenteken [kentekennummer] op de [straatnaam 4] te [plaatsnaam 2] . De motorkap voelt op dat moment nog warm aan.
Tussenconclusie
De rechtbank oordeelt dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat de aangetroffen [automerk] door de daders van de overval als vluchtauto is gebruikt.
De rechtbank acht voor de verdere beoordeling van de betrokkenheid van verdachte het volgende van belang.
De tenaamgestelde van de goudkleurige/beige [automerk] voorzien van kenteken [kentekennummer] is [medeverdachte 1] .
In het voertuig wordt een deel van de bij de overval weggenomen spullen aangetroffen. Tevens liggen in de auto onder meer een zwarte werkhandschoen en een gedeelte van een verpakking van tie wraps (kabelbinders).
Verdachte wordt op de dag van de overval omstreeks 11.10 uur aangehouden als hij wil vertrekken vanuit de woning aan de [straatnaam 3] [huisnummer] te [plaatsnaam 2] . In dit huis woont zijn [zus verdachte] met haar gezin. Ruim anderhalf uur daarvoor hebben verbalisanten de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al aangehouden wanneer zij om 09.38 uur vanuit de achtertuin van diezelfde woning richting de [straatnaam 4] lopen. Daarna hebben de verbalisanten zicht gehouden op bovengenoemde woning en werd verdachte vervolgens aangehouden.
De [getuige 2] heeft de aanhouding van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezien. Bij de politie heeft de getuige verklaard dat zij de aangehouden personen herkent als de persoon die ze eerder die ochtend uit het steegje heeft zien komen en als één van de personen die uit de auto kwam. Bij de rechter-commissaris heeft ze verklaard dat zij de twee aangehouden personen herkent als twee van de drie personen die zij die ochtend had gezien, maar dat ze niet meer wist of deze uit de auto kwamen of uit het steegje.
DNA verdachte op wapen
Uit de aangifte volgt dat de overval is gepleegd door drie daders met bivakmutsen en zwarte handschoenen waarbij zij gebruik gemaakt hebben van één of twee wapens.
Op 10 juli 2017 omstreeks 23.34 uur wordt in de berm langs de [straatnaam 5] rijrichting Eindhoven richting Oss ter hoogte van [hectometerpaal] een aantal goederen aangetroffen. Het gaat om een plastic tas met daarin een klein zwart pistool, een zwarte bivakmuts en drie zwarte handschoenen. Onder de plastic tas lag een doorzichtige plastic zak met daarin een bundel zwarte tie wraps. Naast de plastic tas lag nog een zwarte bivakmuts en een bolletje in elkaar gevouwen handschoenen. Ook lag vlakbij de plastic tas een zwart pistool.
Blijkens onderzoek van het TMFI is, kort gezegd, verdachtes DNA aangetroffen op het wapen dat zich in de plastic tas bevond.
Door de verdediging is betoogd dat de DNA-sporen van de verdachte op het in de voornoemde plastic tas aangetroffen vuurwapen niet kunnen bijdragen tot het bewijs, omdat in deze tas ook een bivakmuts en handschoenen zaten, zodat niet uitgesloten kan worden dat sporen zijn aangetroffen op andere plaatsen dan waar ze zich oorspronkelijk hebben bevonden.
De rechtbank stelt voorop dat contaminatie van sporen, in een geval als dit, natuurlijk niet uit te sluiten is. De rechtbank stelt echter vast dat sporendragers op een zorgvuldige wijze zijn gehanteerd. De sporen zijn blijkens uitgebreide verslaglegging in het proces-verbaal overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften veiliggesteld. De rechtbank zal het verkregen DNA-bewijs waarderen in het licht van de overige bewijsmiddelen en verwijst in dit verband naar hetgeen hieronder wordt overwogen.
In de bemonstering van het vuurwapen (SIN AAKH0019NL) is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie donoren, van wie minimaal één man. De bevindingen van het DNA-onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en twee onbekende, niet verwante personen, dan als de bemonstering DNA bevat van drie onbekende, niet verwante personen. De rechtbank combineert de sterke bewijswaarde van het forensisch onderzoek met de overige bevindingen uit het onderzoek en concludeert dat er DNA van verdachte is aangetroffen op het vuurwapen.
In de plastic tas waar het vuurwapen in werd aangetroffen werden ook drie zwarte handschoenen, waarvan één rechterhandschoen met oranje bies en met de opschriften ‘HyGycare’ en’9’ en een bivakmuts aangetroffen. Eén van de handschoenen (SIN AAJE6230NL) en de bivakmuts (SIN AAJE6231NL) werden aan de binnenzijden bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van biologisch celmateriaal. Voor wat betreft de sporen op de bivakmuts was er een match met het DNA van [medeverdachte 1] . Verdachtes DNA werd niet aangetroffen op deze handschoen en bivakmuts.
Verdachte heeft op de zitting geen aannemelijke verklaring kunnen of willen geven voor het aantreffen van zijn DNA op het wapen. Dit klemt temeer nu dit wapen in een plastic zak is aangetroffen waarin ook een bivakmuts zat met daarop sporen van het DNA van zijn medeverdachte die eveneens in de vluchtauto te plaatsen is. Bovendien lagen er bij de plastic tas nog andere spullen die bij de woningoverval passen: de plastic zak met kabelbinders, nog een bivakmuts en een rechterhandschoen met oranje bies, waarvan een gelijksoortige linkerhandschoen in de vluchtauto is aangetroffen. Op deze handschoen is eveneens het DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. Het betrof een rechter zwarte Pu-flex werkhandschoen met opschrift ‘HyGycare’ en ‘9’. Op de mat van de bijrijdersstoel van de auto van [medeverdachte 1] werd een linker zwarte Pu-flex werkhandschoen aangetroffen met eveneens een oranje bies en het opschrift ‘HyGycare’ en ‘9’. Het gegeven dat verdachtes DNA is aangetroffen op een wapen dat lag in een plastic tas waarin spullen zaten waarop het DNA van één van zijn medeverdachten is te vinden - zijnde de tenaamgestelde van de vluchtauto en één van de twee mannen die, net als verdachte, de ochtend van de overval in [plaatsnaam 2] werd aangehouden - en terwijl die spullen in verband kunnen worden gebracht met de vluchtauto èn met woningoverval, vraagt om een verklaring, die verdachte echter om hem moverende redenen niet heeft kunnen of willen geven.
Het verweer dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, wordt verworpen. De rechtbank gaat ervan uit dat het DNA van verdachte op het vuurwapen is gekomen door primaire overdracht, te weten het vasthouden van het vuurwapen. De rechtbank komt tot deze overtuiging door het combineren van bewijsmiddelen zoals hiervoor is aangegeven en hierna verder zal worden toegelicht.
DNA van verdachte op schoenveters
Het DNA van verdachte is ook aangetroffen op de schoenveters van een paar zwarte Nike schoenen die zijn aangetroffen in de schuur van de woning van zijn zus.
Door de verdediging is onder meer betoogd dat de DNA-sporen van de verdachte die zijn aangetroffen op de schoenveters van de schoenen afkomstig uit de schuur van zijn zus niet kunnen bijdragen tot het bewijs, omdat uit het procesdossier niet blijkt dat de veters conform de geldende voorschriften zijn veiliggesteld. Meer in het bijzonder heeft de raadsvrouw daartoe aangevoerd dat daardoor niet kan worden uitgesloten dat de sporen die op de veters zijn aangetroffen zich oorspronkelijk elders hebben bevonden.
De rechtbank stelt met de raadsvrouw vast dat uit het dossier niet volgt of de schoenen die op 7 juli 2017 in beslag genomen zijn op de juiste wijze zijn veiliggesteld. Anders dan bij de goederen die in de berm langs de A50 zijn aangetroffen blijkt niet dat bij het veiligstellen van de schoenen gebruik is gemaakt van een DNA-kit. Op de foto’s van de schoenen in het dossier blijkt dat deze gefotografeerd zijn terwijl ze op een tapijt of op vloerbedekking staan. Onduidelijk is of deze foto’s gemaakt zijn voor of na het bemonsteren van de veters. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden of sprake is geweest van betrouwbaar DNA-onderzoek. De rechtbank zal de resultaten daarom niet gebruiken als bewijs.
Conclusie
Samenvattend overweegt de rechtbank als volgt.
De beschrijving die [slachtoffer 1] geeft van de drie mannen die haar hebben overvallen - getinte mannen, zwarte kleding, bivakmutsen - komt overeen met wat [getuige 1] heeft waargenomen met betrekking tot de mannen die juist toen hij omstreeks 06.30 uur de woning passeerde in een beige/goudkleurige auto stapten die voor de woning te [plaatsnaam 1] stond. Door de politie wordt ruim een kwartier later op de A50 een goudkleurige [automerk] gezien met een kenteken dat begint met [kentekennummer] . In de auto zitten drie getinte mannen met donkere haren. De politie verliest de auto na een achtervolging uit het oog. Om 07.10 uur diezelfde ochtend (dus ruim een half uur na de woningoverval) ziet [getuige 2] in [plaatsnaam 2] een goudkleurige [automerk] waaruit twee getinte mannen stappen. Zij ziet vervolgens een derde getinte man vanuit een steegje komen, die contact met hen maakt. Alledrie de mannen zijn volledig in het zwart gekleed. De [automerk] blijkt op naam te staan van medeverdachte [medeverdachte 1] en is geparkeerd in de buurt van de woning van de zus van [verdachte] . In de auto wordt de buit aangetroffen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zeggen beiden nooit eerder in of bij de betreffende woning te zijn geweest en ook niet te weten waar de zus van [verdachte] woont. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden desondanks gezien terwijl zij de achtertuin die hoort bij de woning van de zus van [verdachte] verlaten en zij worden aangehouden. [getuige 2] verklaart dat zij beiden herkent als twee van de drie getinte mannen die zij eerder die ochtend heeft gezien in en bij de auto en het steegje. [verdachte] wordt anderhalf uur later aangehouden bij het verlaten van diezelfde woning. De rechtbank stelt op grond van haar eigen waarneming ter zitting vast dat [verdachte] en de beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] licht getinte mannen zijn. Zij hebben alledrie donkere haren. Hun signalementen passen in zoverre op de verklaringen van [slachtoffer 1] , de achtervolgende politie op de A50 en [getuige 2] . Hoewel de verdachten blijkens de persoonsgegevens die in het dossier liggen allen zijn geboren in Nederland ( [geboorteplaats] ) hebben zij, naast de Nederlandse, ook de Marokkaanse ( [verdachte] , [medeverdachte 2] ) respectievelijk de Iraakse ( [medeverdachte 1] ) nationaliteit. De rechtbank concludeert dat deze gedeelde afkomst kan verklaren dat zowel [slachtoffer 1] als [getuige 2] verklaren te hebben gehoord dat de verdachten, toen zij ze zagen, in een vreemde taal met elkaar communiceerden. De rechtbank veronderstelt dat zij onderling Arabisch spraken.
Drie dagen later wordt in de berm van de A50 een plastic tas gevonden. In deze plastic tas wordt een wapen aangetroffen met - kort gezegd - het DNA van [verdachte] alsmede een bivakmuts en een handschoen met het DNA van [medeverdachte 1] er op. Onder de plastic tas wordt tevens een plastic zak met tie wraps aangetroffen. Verder wordt beschreven dat op de mat van de bijrijdersstoel van de vluchtauto een linkerhandschoen is gevonden die wat betreft kleur, detaillering, merk en maat overeenkomt met een rechterhandschoen die is aangetroffen in de plastic tas die langs de A50 is gevonden.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dader is van de overval wordt verder versterkt door het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat zij door de daders met tie wraps is vastgemaakt aan een stoel. De rechtbank stelt vast dat op diverse plaatsen zwarte tie wraps zijn gevonden: op de keukenvloer van de woning van aangeefster, in het gras voor haar huis, in de berm langs de A50, bij een rioolput op de kruising van de [straatnaam 3] met de [straatnaam 6] te [plaatsnaam 2] en één in de tuin van [straatnaam 3] nummer [huisnummer] . Bovendien wordt in voornoemde [automerk] met kenteken [kentekennummer] een lege verpakking van tie wraps aangetroffen.
Op diverse plaatsen in en buiten de woning aan de [straatnaam 2] zijn schoensporen aangetroffen. Uit een vergelijking met de schoenen die verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tijdens hun aanhouding droegen en de schoenen die zijn aangetroffen in de schuur van [zus verdachte] blijkt dat elk van de veiliggestelde schoensporen is veroorzaakt met òfwel een schoen soortgelijk aan de schoenen van verdachte [medeverdachte 1] òfwel met een schoen soortgelijk aan de schoenen van verdachte [medeverdachte 2] òfwel met een schoen soortgelijk aan de schoenen die zijn aangetroffen in schuur van [zus verdachte] . Profiel en afmetingen komen steeds praktisch overeen. De rechtbank is het met de verdediging eens dat de door verdachten gedragen schoenen onder jongeren zeer populaire en veel gedragen schoenen zijn, maar de combinatie van de bevindingen maakt dat dit naar het oordeel van de rechtbank bijdraagt aan de overtuiging dat verdachte in de woning van het slachtoffer is geweest.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat de rechtbank dit ten nadele van de verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden zijnde bewijs.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 07 juli 2017 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in een woning aldaar gelegen aan de [straatnaam 2] heeft weggenomen geld en sieraden en een telefoon, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- hij en/of zijn mededaders met een bivakmuts over het hoofd, de woning is/zijn binnengedrongen en
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging van een vuurwapen, (vanaf het toilet) naar de woonkamer heeft/hebben geleid en haar in een stoel heeft/hebben geduwd en
- op korte afstand een vuurwapen op haar heeft/hebben gericht en daarbij een beweging heeft/hebben gemaakt alsof dat vuurwapen werd doorgeladen en
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en
- dat vuurwapen, , tegen de zijkant van haar hoofd heeft/hebben gedrukt en daarbij scheeuwend heeft/hebben gevraagd waar de kluis was en (vervolgens) die [slachtoffer 1] onder deze dreigende omstandigheden naar de keuken heeft/hebben overgebracht en
- aldaar haar armen heeft/hebben gekneveld en haar met zogenaamde tie wraps aan een stoel heeft/hebben vastgebonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Bij deze overval is [slachtoffer 1] , destijds 67 jaar oud, vroeg in de morgen in haar woning verrast door verdachte en medeverdachten toen zij op de wc zat. Zij werd van de wc gesleurd en haar sieraden werden van haar hals en pols gerukt. Zij werd daarbij met een vuurwapen bedreigd en tegen het hoofd geslagen. Later werd zij met tie wraps aan een stoel gekneveld.
Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt en al helemaal als er met een vuurwapen wordt gedreigd, is voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring
waar zij nog jarenlang last van kan hebben. Met name nu in dit geval de overval plaatsvond in de woning van het slachtoffer, een plek die haar juist rust en veiligheid zou moeten
bieden. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer 1] als gevolg van hetgeen haar op 7 juli 2017 in de vroege ochtend door verdachte en zijn mededaders is aangedaan kampt met herbelevingen en met gevoelens van stress, verdriet, angst en radeloosheid. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Overvallen als deze leiden bovendien niet alleen bij het slachtoffer maar ook meer in het algemeen tot gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte en zijn mededaders hebben met die gevoelens geen rekening gehouden toen zij, kennelijk, besloten op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Ook heeft de
rechtbank gekeken naar hetgeen in vergelijkbare gevallen aan straf wordt opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat van toepassing is het oriëntatiepunt voor een overval op een woning waarbij sprake is van (licht) geweld en bedreiging met geweld. Uitgangspunt is hierbij een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar.
Strafverhogende factoren zijn dat aangeefster is bedreigd met een vuurwapen dat - terwijl het op haar gericht was - werd doorgeladen. Bovendien zijn er ernstige bedreigingen geuit, zo is onder meer gezegd dat de vingers van het slachtoffer zouden worden afgesneden wanneer zij haar ringen niet af zou krijgen. Voorts weegt de rechtbank in dit verband mee dat de overval in vereniging is gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank gezien dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld: onder meer in 2012 voor gewelddadige (vermogens)delicten en in 2015 voor vermogensdelicten. Verdachte heeft het onderhavige strafbare feit gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling en is kennelijk niet of onvoldoende bereid zijn criminele gedrag te veranderen.
Uit het oogpunt van normbevestiging, vergelding, handhaving en beveiliging van de maatschappij is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de vordering met daarbij oplegging van de schadevergoedings-maatregel vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar bestaande uit een immateriële schadevergoeding van € 5.525,-, en een materiele schadevergoeding van € 3.100,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 05/881483-14.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 63, 310, 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar (54 maanden),met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van € 8.625,00 subsidiair 78 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 8.625,- (zegge: achtduizendzeshonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 78 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 5.525,- aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 3.100,- aan materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 8.625,- (zegge: achtduizendzeshonderdvijfentwintig euro), te weten € 5.525,- aan immateriële schadevergoeding en € 3.100,- aan materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Gelderland d.d. 20 april 2015, gewezen onder parketnummer 05/881483-14, te weten: 2 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.J. Sangers - De Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2018.