ECLI:NL:RBOBR:2018:2620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
18_897
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen ontheffing stookverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 31 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, dat een ontheffing verleende aan Scouting Mira Ceti om in 2018 vuur te stoken in de open lucht. Verzoeker stelde dat de ontheffing schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu met zich meebracht, en dat hij als omwonende hinder ondervond van de stookactiviteiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij gevolgen van enige betekenis ervaart, zoals stankoverlast. De rechter benadrukte dat de wet voorschrijft dat bezwaar de werking van een besluit niet opschort, maar dat in dit geval sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gebreken in het bestreden besluit, zoals motiveringsgebreken, in de bezwaarfase hersteld konden worden. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van verzoeker. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/897
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , in [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: M.G.J. Koenen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.L. van de Berg-Verberk).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Scouting Mira Ceti, in [vestigingsplaats] (vergunninghouder)

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een ontheffing verleend om in het kalenderjaar 2018 op de locatie [adres] vuur te stoken in de open lucht, op stalen schalen op een verharde ondergrond.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de vergunninghouder zijn de heer [naam] en de heer [naam] verschenen.

Overwegingen

1. Op 9 maart 2018 heeft vergunninghouder een ontheffing aangevraagd voor het in de gemeente geldende verbod om vuur te stoken. De ontheffing wordt gevraagd voor het houden van een kampvuur in de periode 1 april 2018 tot 31 december 2018.
1.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder die ontheffing aan vergunninghouder verleend. In de ontheffing zijn de volgende voorwaarden opgenomen:
- U gebruikt alleen droog en onbehandeld hout.
- U stookt niet bij regen en mist.
- U stapelt het droge hout luchtig op. Zorg voor zo min mogelijk rookontwikkeling en vliegvuur.
- U stookt alleen bij matige wind. Minder dan matige wind is niet goed, maar meer dan matige wind ook niet (windkracht 4 Beaufort).
- U steekt de brandstapel alleen aan met papier, stro of fijn hout, dus niet met autobanden, stookolie, benzine, petroleum, spiritus of andere aanmaakmiddelen.
- U verbrandt niet meer dan 4 m³ hout tegelijkertijd.
- De stookplaats van het kampvuur is verhard en levert geen brandgevaar op voor de directe omgeving.
- Het kampvuur is minimaal tien meter verwijderd van het oppervlaktewater.
- U ruimt de verbrandingsresten binnen twee dagen na het kampvuur op.
- Het kampvuur mag aan tussen 18.00 en 01.00 uur.
- U kunt deze ontheffing op verzoek tonen aan politie, brandweer of gemeentelijke toezichthouders.
- U heeft zand, water, scheppen, emmers bij de hand om zo nodig het vuur te temperen.
- U volgt aanwijzingen van brandweer, politie of andere toezichthouders direct op.
2. Verzoeker heeft tegen deze ontheffing bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In zijn verzoek en in bezwaar heeft verzoeker het volgende naar voren gebracht. De ontheffing is verleend aan de plaatselijke scouting, maar de kampvuren worden overwegend gestookt door allerlei verenigingen en groepen die het scoutingterrein huren. Omdat de ontheffing zo ruim is, kan er in principe ongebreideld worden gestookt. Volgens verzoeker komen bij het verbranden van hout veel schadelijke stoffen vrij en ervaren omwonenden stankhinder, roetneerslag en voelen ze zich aangetast in hun leefgenot. Luchtwegklachten, hoesten, piepende ademhaling, irritatie van de ogen kunnen het gevolg zijn. Geurhinder wordt als onaangenaam ervaren. Ook brandgevaar ligt vanwege de bosrijke omgeving op de loer. Volgens verzoeker is het zorgdragen voor een goede luchtkwaliteit één van de taken van de overheid en zou geen medewerking moeten worden verleend aan de uitstoot van schadelijke stoffen. Volgens verzoeker is de ontheffing te ruim en kunnen er vraagtekens worden gezet bij de handhaving van de in de ontheffing genoemde voorwaarden. Verzoeker heeft samen met anderen op de aanpalende gronden bomen en struiken gepland. Volgens verzoeker is er alles aan gelegen om dit niet door een bosbrand verloren te laten gaan. Een dergelijke ruime ontheffing van het stookverbod is volgens verzoeker niet meer van deze tijd, gelet op de maatschappelijke- en gezondheidsaspecten.
3. In een brief van de commissie Bezwaarschriften van de gemeente Bernheze aan verzoeker van 25 april 2018 heeft de commissie vermeld dat zij voorlopig van oordeel is dat verzoeker niet is aan te merken als belanghebbende bij het bestreden besluit. Volgens de commissie is de afstand tussen de woning van verzoeker en de stooklocatie meer dan 500 meter. Het stoken vindt plaats op stalen schalen en op een verharde ondergrond. Volgens de commissie is het niet aannemelijk dat verzoeker feitelijk gevolgen van enige betekenis ondervindt van de stookactiviteiten. De commissie heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt hierover kenbaar te maken.
4. Bij brief van 7 mei 2018 heeft verzoeker gereageerd op de brief van de commissie. In die brief heeft verzoeker betoogd dat de commissie een te enge interpretatie geeft van het begrip belanghebbende. Ook op grotere afstand kan men belanghebbende zijn. Volgens verzoeker kan rook ook op grotere afstand ernstige hinder of hinder van enige betekenis tot gevolg hebben. Dat kan zowel fysieke hinder zijn als schadelijke effecten op de gezondheid. Volgens verzoeker is het aan verweerder om de kring van belanghebbenden te bepalen. In de hier aan de orde zijnde zaak zijn in het geheel geen onderzoeken overgelegd waaruit blijkt dat de omgeving geen hinder van enige betekenis zal ondervinden. Rook draagt heel ver en omdat er vaak sprake is van zuidwesten winden valt ook het perceel van verzoeker onder de omgeving. Gelet op de frequentie waarmee van de ontheffing gebruik gemaakt kan worden, is voor verzoeker sprake van gevolgen van enige betekenis. Besluiten met milieu- en gezondheidsaspecten zouden volgens verzoeker nooit lichtvaardig genomen moeten worden en dat is wel wat hier is gebeurd. Verder merkt verzoeker nog op dat hij dichterbij de stooklocatie woont dan verweerder heeft gesteld.
Belanghebbende
5. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoeker is aan te merken als belanghebbende in de hier aan de orde zijnde procedure.
6. Bij de beantwoording van die vraag stelt de voorzieningenrechter voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737) voor het zijn van belanghebbende aannemelijk moet zijn dat betrokkene als gevolg van de verleende vergunning gevolgen van enige betekenis ondervindt.
7. In de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) heeft de Afdeling toegelicht dat gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar die gevolgen van de activiteit voor de woon- leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt onder meer acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op en planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
8. Op de zitting heeft verzoeker onweersproken gesteld dat hij ’s avonds zijn slaapkamerramen moet sluiten als er wordt gestookt, omdat hij anders stankoverlast ervaart. Hiermee is volgens de voorzieningenrechter gegeven dat verzoeker gevolgen van enige betekenis ervaart. Verzoeker is daarom aan te merken als belanghebbende en kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Het karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
9. Het gaat hier dus om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
De beoordeling van het verzoek
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten, omdat nu al van de ontheffing gebruik gemaakt kan worden. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
11. In zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat hij vreest dat het stoken van hout nadelige gevolgen zal hebben voor de volksgezondheid en het milieu. Ter weerlegging van de standpunten van verzoeker heeft verweerder verwezen naar het in het dossier aanwezige milieuadvies. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat dit advies erg summier is. In het advies staat alleen dat het formulier / de brief prima is en dat voor beide stooklocaties onder de aangevraagde voorwaarden een akkoord mag worden gegeven. Uit het advies blijkt dus in het geheel niet dat is gekeken naar bijvoorbeeld de eventuele schadelijke gevolgen van de verleende ontheffing. In de bezwaarfase zal verweerder naar aanleiding van de bezwaargronden van verzoeker nader onderzoek moeten verrichten naar de gevolgen van het stoken voor de volksgezondheid en het milieu.
12. Ook heeft verzoeker een aantal vraagtekens geplaatst bij de controle van de voorschriften zoals die in de ontheffing zijn opgenomen. Zo vraagt verzoeker zich af wie toetst en controleert of alleen droog en onbehandeld hout wordt gestookt, wie controleert dat enkel gestookt wordt bij de juiste windsnelheid en hoe een garantie kan worden gegeven dat de stookplaats geen brandgevaar oplevert. De voorzieningenrechter merkt over deze punten op dat de voorschriften op zichzelf duidelijk zijn geformuleerd. De door verzoeker aangedragen punten zien op de handhaving van die voorschriften en zijn niet relevant voor de door de voorzieningenrechter te beantwoorden vraag of de burgemeester de ontheffing in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
13. Verder is verzoeker van mening dat er geen kampvuur gemaakt zou mogen worden bij langdurige droogte. Verweerder plaatst zelf waarschuwingsborden voor brandgevaar en de ontheffing is dus in strijd met gemeentelijk beleid. Hierin volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet. Dat niet als voorwaarde is opgenomen dat bij langdurige droogte niet gestookt mag worden, betekent niet dat vergunninghouder zich niet hoeft te houden aan gemeentelijke aanwijzingen zoals bijvoorbeeld een algeheel stookverbod bij langdurige droogte. Bovendien heeft de vergunninghouder op de zitting gezegd dat bij een code rood niet gestookt wordt en dat dan ook de openhaard binnen niet gebruikt mag worden.
14. Over het voorschrift dat niet meer dan vier kubieke meter hout tegelijkertijd mag worden gestookt, heeft verzoeker gesteld dat dit buitenproportioneel is. Omdat voor de voorzieningenrechter niet duidelijk was wat met het woord “tegelijkertijd” wordt bedoeld, heeft verweerder dit tijdens de zitting toegelicht. Verweerder heeft hiermee bedoeld dat vier kubieke meter hout per seizoen waarvoor de ontheffing is verleend, mag worden gestookt. Omdat de tekst van dit voorschrift in het bestreden besluit niet voldoende duidelijk is, is in zoverre sprake van een motiveringsgebrek. De voorzieningenrechter ziet echter geen reden om te twijfelen aan de op de zitting gegeven uitleg van verweerder en de voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat dit motiveringsgebrek bij het nemen van de beslissing op bezwaar zal worden hersteld.
15. Dat dagelijks mag worden gestookt tussen 18.00 uur en 01.00 uur acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. Zeker niet nu in de voorschriften zal worden opgenomen dat per seizoen niet meer dan vier kubieke meter hout gestookt mag worden. Dit betekent namelijk dat ook als er dagelijks mag worden gestookt tussen 18.00 uur en 01.00 uur de hoeveelheid hout die gestookt mag worden beperkt zal zijn. Bovendien kan verzoeker verweerder vragen om handhavend op te treden als die tijden worden overschreden. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het verzoeker en vergunninghouder natuurlijk vrij staat om met elkaar en verweerder in overleg te gaan en om in onderling overleg eventueel beperktere tijden af te spreken.
16. De voorschriften dat de verbrandingsresten binnen twee dagen moeten zijn opgeruimd en dat de vergunninghouder tijdens het stoken zand, scheppen en emmers bij de hand moet hebben om het vuur te blussen, vindt verzoeker onvoldoende duidelijk gedefinieerd. Volgens verzoeker zijn verbrandingsresten chemisch afval en moeten duidelijke en zorgvuldige opruimeisen worden voorgeschreven. Over de blusmiddelen vraagt verzoeker zich af waarom geen gecertificeerd blusmateriaal aanwezig moet zijn en waarom niet is opgenomen dat uitsluitend gestookt mag worden in aanwezigheid van tenminste twee volwassen leidinggevenden. Op deze punten volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de voorschriften zoals die zijn opgenomen in de ontheffing voldoende duidelijk geformuleerd. Daarbij geldt ook dat als vergunninghouder zich niet houdt aan deze voorschriften, verzoeker verweerder kan vragen om handhavend op te treden.
17. Uit het voorgaande volgt dat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter enkele gebreken kleven aan het bestreden besluit. Die gebreken kunnen echter in de beslissing op bezwaar worden hersteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van de vergunninghouder bij de voorzetting van de jarenlang verleende ontheffing op dit moment zwaarder dan de belangen van verzoeker bij het nu opschorten van de gevolgen van het bestreden besluit.
18. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.