ECLI:NL:RBOBR:2018:2502

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
18_70
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van geregistreerde nationaliteit in de basisregistratie personen door staatloze Palestijnen

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar met twee kinderen, verzocht om wijziging van hun geregistreerde nationaliteit in de basisregistratie personen (brp) van 'onbekend' naar 'staatloos'. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eisers zijn in 2013 vanuit Syrië naar Nederland gevlucht en hebben verblijfsvergunningen gekregen. In de verblijfsvergunning van eiser is vermeld dat hij staatloos is, terwijl de verblijfsvergunningen van eiseres en de kinderen de nationaliteit als onbekend registreren. De gemeente Bernheze heeft de aanvragen van eisers om hun nationaliteit te wijzigen afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat de huidige registratie onjuist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente het Handboek Burgerzaken Amsterdam mocht gebruiken om te bepalen of eisers staatloos zijn. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat zij staatloos zijn, en dat het college van B&W terecht heeft geweigerd de nationaliteit te wijzigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/70

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres], eiseres, tevens in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
[naam 1]en
[naam 1],
te [woonplaats] ,
hierna zullen eiser en eiseres samen eisers worden genoemd
(gemachtigde: mr. J.J.T. van Loo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, het college
(gemachtigden: J.L.M. van den Broek en mr. P.A.J.S. Lathouwers).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 juli 2017 (de primaire besluiten) heeft het college de aanvragen van eisers om een wijziging van de registratie van hun nationaliteit en de nationaliteit van hun kinderen [naam 1] en [naam 2] in de basisregistratie personen (hierna: brp) van “onbekend” in “staatloos” afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers zijn gehuwd en uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [naam 1] en [naam 2] . Eiser is in november 2013 vanuit Syrië naar Nederland gevlucht. Eiseres en de kinderen zijn eiser nagereisd en aan allen zijn begin 2014 verblijfsvergunningen verleend. In de aan eiser verleende verblijfsvergunning is vermeld dat hij staatloos is. In de aan eiseres en de kinderen verleende verblijfsvergunning is vermeld dat hun nationaliteit onbekend is. Kort daarna zijn eisers en hun kinderen naar de gemeente Grave verhuisd en is in de brp opgenomen dat hun nationaliteit onbekend is. In mei 2014 gaan eisers en hun kinderen in de gemeente Bernheze wonen. Begin 2016 heeft eiser een nieuw reisdocument ontvangen waarop staat dat zijn nationaliteit onbekend is. Naar aanleiding daarvan hebben eisers op 4 februari 2016 twee aanvragen ingediend om de registratie van hun nationaliteit en die van hun kinderen in de brp te wijzigen van “onbekend” in “staatloos”.
2. Bij het bestreden besluit heeft het college het bij de primaire besluiten ingenomen standpunt gehandhaafd dat met de door eisers overgelegde documenten niet is aangetoond dat de gegevens, op grond waarvan de nationaliteit van eisers en hun twee kinderen in de brp is geregistreerd, onjuist zijn.
3. Eisers hebben in beroep gesteld dat zij alleen de Palestijnse nationaliteit hebben. Volgens eisers blijkt dit uit het feit dat zij staan geregistreerd bij de
United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East(UNRWA). Voor zover het college meent dat eisers ook andere documentatie moeten overleggen waaruit dit blijkt, stellen eisers dat zij aan die bewijslast hebben voldaan. Tot slot stellen eisers dat, indien blijkt dat zij niet voldoende documentatie hebben overgelegd, het college had moeten onderzoeken of eisers in bewijsnood verkeerden. Eisers concluderen dat zij staatloos zijn, nu de Palestijnse nationaliteit niet door Nederland wordt erkend. Eiser wijst er nog op dat in zijn verblijfsvergunning is vermeld dat hij staatloos is.
De beoordeling door de rechtbank
4. De wettelijke regels die van belang zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de zaak zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Welk wettelijk kader moet de rechtbank hanteren?
5. Persoonsgegevens van ingezetenen van Nederland worden door gemeenten bijgehouden in de brp. Bij de uitoefening van hun taken gaan de overheidsinstanties en verscheidene andere organisaties uit van de in de brp geregistreerde persoonsgegevens. De in de brp vermelde gegevens moeten daarom zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2415). Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze gegevens onjuist zijn (vgl. Afdeling 28 september 2016, ECLI:NL: RVS:2016:2552).
Hanteert het college een redelijk beleid?
6. Het college heeft aangegeven dat in het zogenaamde Handboek Burgerzaken Amsterdam een werkwijze is opgenomen waarmee kan worden vastgesteld of een persoon staatloos Palestijn is. Het college heeft aangegeven dat deze werkwijze tot stand is gekomen in samenspraak tussen de IND, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de gemeente Amsterdam. Het college hanteert deze werkwijze als vaste gedragslijn om vast te stellen of een persoon staatloos Palestijn is en, in dit geval, of onomstotelijk vast staat dat de huidige registratie in de brp van de nationaliteit van eisers en hun kinderen onjuist is.
6.1.
Deze werkwijze houdt in dat een verzoeker originele documenten uit elk van de volgende drie documentgroepen moet overleggen om tot de registratie “staatloos” in de brp te komen:
  • een Syrisch reisdocument voor Palestijnen/vluchtelingen of een identiteitskaart voor Palestijnen, en
  • een geboorteakte of Syrisch familieboekje voor Palestijnen of een uittreksel uit de burgerlijke stand voor Palestijnen uit Syrië, en
  • een familieboekje van de
6.2.
Het college heeft de volgende toelichting gegeven op de noodzaak om uit alle drie documentgroepen een origineel document te ontvangen. Een document uit de eerste groep dient als bewijs van identiteit en staatloos Palestijn zijn. Een document uit de tweede groep dient als bewijs van afstamming. Een document uit de derde groep dient als bewijs van staatloos Palestijn zijn. Slechts uit het samenstel en de inhoud van documenten uit de verschillende documentgroepen kan worden aangetoond dat een persoon staatloos Palestijn is. Als dat niet kan worden aangetoond, dan zal die persoon in de brp worden geregistreerd met nationaliteit: onbekend.
6.3.
In het rapport “Staatloosheid: Een Mondiaal Probleem” [1] dat in september 2016 is opgesteld door de IND wordt onder andere specifiek ingegaan op de positie van staatloze Palestijnen en de positie van UNRWA. In het rapport is onder meer aangegeven (p. 109-110): “De UNRWA maakt geen onderscheid op basis van nationaliteitsstatus, waardoor zowel staatloze Palestijnen als Palestijnen met een nationaliteit onder haar mandaat vallen, als ze aan de criteria voldoen.” De stelling van eiseres dat hun registratie bij de UNRWA voldoende is om aan te tonen dat zij staatloos Palestijn zijn mist derhalve feitelijke grondslag.
6.4.
De rechtbank dient de door het college gemaakte belangenafweging zoals tot uitdrukking gebracht in de vaste gedragslijn terughoudend te toetsen. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het college met het hanteren van de vaste gedragslijn de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten is gegaan.
Hebben eisers aangetoond dat hun gezinsleden staatloos zijn?
7. Eisers stellen dat zij voldoende documenten hebben overgelegd en dat zij daarmee hebben aangetoond dat zij en hun kinderen staatloos (Palestijn) zijn. Dit wordt door het college bestreden.
7.1.
De rechtbank is met het college van oordeel dat aan de hand van de overgelegde stukken niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat eisers en hun kinderen staatloos Palestijn zijn. Eisers hebben immers geen originele documenten overgelegd uit alle drie van de in 6.1. omschreven documentgroepen. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het college had moeten onderzoeken in hoeverre het voor eisers (on)mogelijk was de ontbrekende documenten te verkrijgen. Gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht lag het op de weg van eisers om aan te tonen dat zij daarover redelijkerwijs niet de beschikking konden krijgen.
7.2.
Hieruit volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is komen vast te staan dat eisers en hun kinderen staatloos (Palestijn) zijn. Er is derhalve niet onomstotelijk vast komen te staan dat de ten aanzien van eisers en hun kinderen in de bpr geregistreerde nationaliteit “onbekend” onjuist is. Het college heeft het verzoek van eisers om wijziging van hun nationaliteit en die van hun kinderen van “onbekend” in “staatloos” dan ook terecht afgewezen.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
8. In de aan eiser afgegeven verblijfsvergunning is vermeld dat hij staatloos is. Eiser bepleit dat dit een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het college had moeten afwijken van zijn vaste gedragslijn. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat de vermelding van staatloosheid in de verblijfsvergunning van eiser berust op een ambtelijke misslag bij de IND. Daarbij komt dat in het dossier zich een van het Syrische ministerie van Sociale Zaken en Arbeid afkomstig “
Transcript of civil status record of the Arab Palestinians Register” bevindt. Hierop is vermeld dat de nationaliteit van eiser “
Palestinian / Syrian” is, in het Nederlands “Palestijns / Syrisch”. Het college heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de registratie van rechtsfeiten door de Syrische (equivalent van de) burgerlijke stand doorgaans nauwkeurig plaatsvindt. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze stelling te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt dit dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat eiser staatloos is.
9. In de overige door eisers aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die het college aanleiding zouden moeten geven om in dit geval van hun vaste gedragslijn af te wijken.
Hoe oordeelt de rechtbank over het beroep?
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE – Relevante regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2
(…)
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.8
(…)
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
en verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
(…)
Artikel 2.15
(…)
(…)
Indien de betrokkene geen nationaliteit bezit of de nationaliteit niet kan worden vastgesteld, wordt dit gegeven opgenomen. (…)
Artikel 2.17
Bij de inschrijving van een vreemdeling op grond van artikel 2.4, worden gegevens inzake de geboortedatum en de nationaliteit die niet als zodanig kunnen worden opgenomen overeenkomstig de artikelen 2.8 en 2.15, ontleend aan een mededeling daarover van Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor zover deze gegevens door hem zijn vastgesteld in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland.
Artikel 2.58
Het college van burgemeester en wethouders voldoet binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
(…)
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
(…)
(…)
die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft;
(…)
(…)
(…)
(…)
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
(…)

Voetnoten

1.https://ind.nl/documents/rapport_minvenj_-_staatloosheid_(30-09-2016).pdf