Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c. In de Memorie van Toelichting hierbij (MvT, Kamerstukken II 2010/2011 32 520, nr. 3) staat het volgende vermeld: “
(…) Voorts worden het eerste lid van artikel 20 IOAZ en het tweede lid van artikel 20 IOAW technisch aangepast aan het feit dat de maatregel op het overtreden van artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van die wetten (naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen) al is geregeld in het tweede lid van artikel 20 IOAZ respectievelijk het eerste lid van artikel 20 IOAW. Er is daarmee geen inhoudelijke wijziging in het maatregelenbeleid beoogd. (…)”
.Uit de MvT leidt de rechtbank af dat er dus expliciet voor is gekozen om de mogelijkheid om een uitkering te verlagen wegens het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting zoals neergelegd in artikel 37, eerste lid, onder a, van de IOAW uit te sluiten. De reden hiervoor is dat de maatregel wegens overtreding van voornoemd artikel al zou zijn geregeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW. Het voorgaande betekent dat een wettelijk grondslag voor het verlagen van een uitkering wegens het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen ontbreekt. Dat volgens de MvT geen inhoudelijke wijziging in het maatregelenbeleid is beoogd leidt niet tot een ander oordeel, omdat een maatregel te allen tijde moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat artikel 20, eerste lid, van de IOAW in het geval van eiser niet van toepassing is.
€ 46,00 vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakt proceskosten tot een bedrag van
mr. M.H.S. Abbing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018.