ECLI:NL:RBOBR:2018:2442

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
01/865046-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging met een mes, ontucht en verkrachting van een vriendin door een 18-jarige verdachte, met overtreding van een gedragsaanwijzing

Op 23 mei 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven tegen zijn vriendin. De verdachte heeft geprobeerd haar te doden door haar te wurgen met een riem, haar met een mes te bedreigen, ontuchtige handelingen af te dwingen en haar te verkrachten. De feiten vonden plaats tussen 12 en 14 april 2017 in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan een eerder opgelegde gedragsaanwijzing, die hem verbood contact te hebben met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer ter hoogte van € 10.087,99. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte meegewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het jeugdstrafrecht niet van toepassing is, gezien de ernst van de feiten en de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865046-17
Datum uitspraak: 23 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Zaanstad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2018 en 9 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 oktober 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te
‘s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere malen, althans eenmaal, een (broek)riem om de nek/hals van die [slachtoffer] heeft
gedaan en/of
- de gesp heeft vastgemaakt om de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- de gesp (meermalen) heeft aangetrokken tot aan de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met zijn hand(en) in/tegen het gezicht heeft geslagen van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] met haar rug op het bed lag en/of hij, verdachte, op haar
zat en/of
- daarbij heeft gezegd “dit wordt de dag dat je sterft”, althans woorden van soortgelijke strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te
‘s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door,
- een (broek)riem om de nek/hals van die [slachtoffer] te doen en/of
- de gesp vast te maken om de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- de gesp (meermalen) aan te trekken tot aan de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met zijn hand(en) in/tegen het gezicht te slaan van die
[slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] met haar rug op het bed lag en/of hij, verdachte, op haar zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te
‘s-Hertogenbosch [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling door
- die [slachtoffer] dreigend een mes, althans een scherp voorwerp te tonen en/of voor te houden,
en/of
- ( vervolgens) met dat mes, althans dat scherpe voorwerp, dreigend een of meer zwaaiende en/of snijdende bewegingen langs en/of in de richting van het hoofd en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] te maken en/of een of meer stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] , en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer] in haar been te hebben geraakt, en/of
- te hebben gezegd “ik ben psychopaat” en/of “jij gaat vanavond dood”, althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te
‘s-Hertogenbosch, door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het laten betasten van de vagina van die [slachtoffer] door die [slachtoffer] zelf en/of die [slachtoffer]
zichzelf laten bevredigen/vingeren
en bestaande dat die bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkheid uit het:
- met een mes, althans scherp voorwerp, langs het lichaam van die [slachtoffer] te
gaan en/of
- met (de punt van) het mes, althans scherp voorwerp, tegen de vagina van die [slachtoffer] aan
te tikken en/of aan te houden en/of
- ( daarbij) de woorden te zeggen tegen die [slachtoffer] “zal ik hem erin steken” en/of “vinger jezelf” en/of “Dit wordt je grootste nachtmerrie en ik ben nog lang niet klaar”,
althans woorden van soortgelijke dreigende strekking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2017 tot en met 14 maart 2017 te
‘s-Hertogenbosch door geweld, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
(telkens) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en
bestaande dat geweld, die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheden (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- een kussen op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] heeft geslagen tegen het hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam en/of
- tegen die [slachtoffer] de dreigende woorden heeft gezegd “afhakken van ledematen” en/of
“huis in de fik steken’ en/of “ga jou vermoorden” en/of woorden van soortgelijke
dreigende strekking;
5.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 17 april
2017, te ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft
gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid,
onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 16
maart 2017 gegeven door de officier van justitie te ‘s-Hertogenbosch,
immers heeft verdachte opzettelijk (meermalen) contact gehad met [slachtoffer] en/of
verbleven bij die [slachtoffer] .
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging onder feit 2 begaan, is in de zevende en achtste regel tussen de woorden “in de richting van” en “het hoofd”
‘het lichaam en/of’en in de negende regel tussen “in de richting van” en “die [slachtoffer] ” ‘
het lichaam en/of de keel/borst en/of de schaamstreek’weggelaten. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging overigens taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 12 tot en met 13 april 2017 te
‘s-Hertogenbosch – kort gezegd – heeft gepoogd zijn vriendin [slachtoffer] om het leven te brengen door haar te wurgen met een riem, dan wel heeft gepoogd haar op die wijze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 primair/subsidiair). Voorts wordt verdachte verweten dat hij in diezelfde periode en in diezelfde plaats voornoemde [slachtoffer] heeft bedreigd met een mes (feit 2) en haar heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen (feit 3). Daarnaast is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 13 tot en met 14 maart 2017 [slachtoffer] heeft verkracht (feit 4) en hij in de periode van 1 tot en met 17 april 2017 in strijd heeft gehandeld met een gedragsaanwijzing die hem op 16 maart 2017 door de officier van justitie was opgelegd door contact te hebben met voornoemde [slachtoffer] en bij haar te verblijven (feit 5).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2, feit 4 en feit 5. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie verzocht verdachte vrij te spreken omdat er niet wordt voldaan aan het bewijsminimum.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het dossier voor de feiten 1, 2, 3 en 4 onvoldoende (ondersteunende) bewijsmiddelen bevat en verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot feit 5 erkent verdachte de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing te hebben overtreden, waarbij de kanttekening dient te worden gemaakt dat [slachtoffer] met het contact en het verblijf heeft ingestemd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten 1 t/m 3. [1]
Verklaring van aangeefster [slachtoffer] .
Ik doe aangifte van poging doodslag c.q. zware mishandeling welke tegen mij is gepleegd aan de [adres] te ‘s-Hertogenbosch tussen woensdag 12 april 2017 te 21.00 uur en donderdag 13 april 2017 te 05.00 uur door mijn vriend [verdachte] . Ik ging op bed liggen en [verdachte] sprong bovenop mij. Ik lag met mijn rug op het matras en [verdachte] zat ter hoogte van mijn heupen met zijn benen om mij heen geklemd. Ik zag dat [verdachte] mijn broeksriem pakte en ik voelde dat hij deze om mijn nek deed. Ik voelde dat hij hem van achteren om mijn nek deed, de gesp vast deed en hij deze dichttrok tot aan mijn nek. Ik raakte in paniek. Ik probeerde met mijn hand de riem tegen te houden. Ik ben weggevallen, ik heb toen het witte licht gezien. Ik voelde dat hij tegen mijn gezicht aansloeg en ik weer een beetje bij kwam. Ik zag dat hij met zijn linkerhand de riem vast had. Ik zag dat hij mij met zijn rechterhand sloeg. [verdachte] zei tegen mij: “dit wordt de dag dat je sterft (…)” en hij trok opnieuw de riem strak. Ik ben toen niet out gegaan. Hij heeft het daarna nog een keer gedaan. Ik ben toen niet meer out gegaan. Het was vrij snel, drie keer achter elkaar. Toen deed hij de riem af. Ik zag dat hij een groot vleesmes pakte. Ik zag dat hij met dit mes aan het zwaaien was. Ik zag dat hij het mes de hele tijd om mij heen stak en mij steeds net niet raakte. Het was heel bedreigend. Op een gegeven moment stak hij mij aan de zij-/achterkant in mijn rechterbeen. Hij was spraakmemo’s aan het sturen via de app en zei onder andere: “ik ben psychopaat (…)”. Ik zag dat hij zijn telefoon pakte en een film startte. Ik zag dat hij het mes pakte en ik zag en voelde dat hij het mes van mijn hoofd langs mijn huid naar beneden langs mijn hele lichaam ging. Hij ging ook naar mijn vagina en tikte met het puntje van het mes tegen mijn vagina aan en zei: “zal ik hem erin steken”. Ik moest mijzelf vingeren van hem. [2] Hij zei: “vinger jezelf”. Hij duwde het mes onder mijn kin. Ik heb alles gedaan wat hij zei. Ik heb mijzelf gevingerd met mijn vinger. [3]
Verklaring van [getuige 1] .
Op woensdag 12 april 2017 was ik bij de woning van [slachtoffer] (de rechtbank leest: [slachtoffer] ). Omstreeks 21.15 uur zei [verdachte] (de rechtbank leest: [verdachte] ) tegen mij dat hij even met [slachtoffer] moest praten. Ze gingen praten op het bed en toen hoorde ik dat zij werd gewurgd. Ik hoorde dat zij geen adem kreeg. Het was het geluid van iemand die maar moeilijk adem kon halen. [4] Ik hoorde stikgeluiden. Daarna hoorde ik [verdachte] zeggen: “wakker worden, wakker worden”, daarop hoorde ik het geluid van iemand die sloeg. [5]
Relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Wij waren belast met het bekijken en beschrijven van diverse mediabestanden die zijn aangetroffen op een mobiele telefoon die in beslag werd genomen onder verdachte [verdachte] . Tussen deze mediabestanden troffen wij een videobestand aan, aangeduid met [videobestand 1] . Op dit bestand zagen en hoorden wij het volgende. Wij zagen een vrouw op bed zitten, wij herkenden de vrouw als zijnde aangeefster [slachtoffer] . Hierna aangeduid als ‘ [slachtoffer] ’. Wij zagen en hoorden dat [slachtoffer] geëmotioneerd was. Zij maakte op ons een zeer bange indruk. Wij hoorden een mannenstem. Wij zagen deze man niet in beeld. Plots zagen wij een linkerhand in beeld verschijnen. Wij zagen in deze hand een keukenmes. Wij zagen dat dit mes bij het heft werd vastgehouden en wij zagen dat het in een stekende beweging in de richting van de keel/borst werd bewogen. Wij zagen dat [slachtoffer] het mes met beide handen tegenhield en zij het lemmet met beide handen vastgreep. Wij zagen dat de man het mes richting de schaamstreek van [slachtoffer] bewoog. Wij zagen dat de man de punt van het mes in de schaamstreek van [slachtoffer] duwde. Wij zagen dat [slachtoffer] het lemmet weer vastpakte en het mes probeerde tegen te houden. Vervolgens zagen wij dat de man zwaaiende en snijdende bewegingen maakte langs het lichaam en het hoofd van [slachtoffer] . Wij zagen dat er links naast [slachtoffer] een broeksriem lag. Wij zagen dat de man het mes in het rechterscheenbeen van [slachtoffer] stak. Wij zagen dat de man het mes vervolgens in de zijkant van de kuit van haar rechterbeen stak. Wij zagen dat [slachtoffer] het mes van zich wegduwde. Wij zagen dat de man het mes vervolgens met veel kracht [verbalisant 1] naar beneden naast [slachtoffer] in het matras stak. De video werd middels Whatsapp verstuurd naar [getuige 2] . [6]
Relaas van [verbalisant 1] .
Ik beluisterde de audiofragmenten die zijn aangetroffen op de mobiele telefoon die in beslag werd genomen onder [verdachte] . Hieronder dicteer ik de fragmenten die in het Nederlands zijn gesproken en waarop een mannenstem is te horen. De audiofragmenten zijn afkomstig uit Whatsapp. De mannenstem die ik op de audiobestanden hoorde, herkende ik als dezelfde mannenstem als de stem in het videobestand [videobestand 1]
Audiofragment [audiobestand 1] , tijdstip 22.28.42 uur:
“Yooo brothers, [verdachte] over here, vraagje; ik ben hier bij dit chick van mij. Toch mijn vriendin, waar wij een relatie mee hebben. Ik heb er net uhh, ja lopen wurgen met een riem, met een mes bijna vermoord, op haar keel gezet alles. Zij huilen, smeken, alles. Broer, vraagje aan jullie; Wat heb ik vorige week met jullie besproken, dat er deze week zou gebeuren. Over een huis met vuur? Leg eens even uit in typen”.
Op het volgende audiofragment hoorde ik een mannenstem en een vrouwenstem. De vrouwenstem herken ik als zijnde de stem van aangeefster [slachtoffer] . De volgende dialoog hoorde ik:
Audiofragment [audiofragment 2] , tijdstip: 22.29.52 uur:
Man: “Zeg maar tegen hun, wat heb ik uhh, wat ik, wat ik heb gezegd vorige week. Vraag maar”.
[slachtoffer] : “Wat heb jij gezegd?”
Man: “Vraag maar aan hun?”
[slachtoffer] : “Nee”
Man: “Vraag! Eeh je weet wat er om je nek zit”.
[slachtoffer] : “Oke, wat heeft hij gezegd vorige week over mij?”
Man: “Goed zo”
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat [slachtoffer] erg bang klonk, Ik hoorde dit aan de trillingen haar stem en de snikken die ze tussendoor laat. Ik hoorde dat de man hard, boos en dwingend sprak.
Op het volgende audiofragment hoorde ik een mannenstem en een vrouwenstem. De vrouwenstem herken ik als zijnde de stem van aangeefster [slachtoffer] . De volgende dialoog hoorde ik:
Audiofragment [audiofragment 3] , tijdstip: 22.30.56 uur:
[slachtoffer] : “Auw”
Man: “Vertel of ik steek gewoon”.
[slachtoffer] : “Hij heeft me gewurgd. Bijna dood gemaakt met een mes. En nu weer bijna”.
Man: “Waar zit die mes nu?”
[slachtoffer] : “In mijn zij”.
Man: “Huhh, zou ik hem door kunnen drukken nu?”
[slachtoffer] : ‘Ja”
Man: “ja zou ik. Ik kan hem doordrukken toch?”
[slachtoffer] : “niet doen”.
Man: “Ik kan hem doordrukken toch?”
[slachtoffer] : “Niet doen”
Man: “Huh!?”
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat [slachtoffer] erg bang klonk. Ik hoorde dit aan de trillingen in haar stem en de snikken die ze tussendoor laat. Ik hoorde dat de man hard, boos en dwingend sprak.
Audiofragment [audiofragment 4] , tijdstip: 23.08.10 uur:
“Maar even één ding boys, na wat er vandaag is gebeurd, na wat ze vandaag heeft gezien, nadat ze vandaag de dood in de ogen heeft gekeken, ja, na wat ze vandaag heeft beleefd. Broer, we gaan morgen bellen naar gemeente. We gaan gelijk trouwen”.
Bovenstaande audiofragmenten werden verstuurd naar een groepschat met de volgende contactpersonen met telefoonnummers:
[getuige 3] : [telefoonnummer 1]
(…)
[getuige 4] : [telefoonnummer 2]
(…)
[getuige 2] : [telefoonnummer 3]
Audiofragment [audiofragment 5] , tijdstip: 23.30.16 uur:
“Ik heb der eerst ff gewurgd marok, twee keer, volgens mij drie, of twee. Ja joh, ben alweer
vergeten. Zie je hoe snel dat dat gaat die vergeetachtig. Ja, daarna ben ik met het mes gaan
zwaaien. Lekker hoor, met een mesje. Ach”.
Bovenstaand audiofragment werd verstuurd naar de volgende contactpersoon, met het telefoonnummer:
[getuige 2] : [telefoonnummer 3] . [7]
Relaas van [verbalisant 3] .
Ik beluisterde audiofragmenten welke afkomstig waren van de telefoon die in beslag is genomen onder [verdachte] . Op de audiofragmenten hoorde ik een man in de Turkse taal spreken. Turks is mijn moedertaal. Ik spreek, lees en schrijf dan ook goed in het Turks.
Hieronder geef ik een letterlijke weergave, vertaald naar het Nederlands, van wat ik de man in de Turkse taal hoor zeggen, per audiofragment. De audiofragmenten zijn opgenomen op 12 april 2017 en afkomstig uit Whatsapp.
Audiofragment: [audiofragment 6] .opus, tijdstip: 22.36.58 uur.
“Vriend hoe is het? ik stuur je een filmpje. Oke, het huis van mijn vriendin zou ik met benzine in de fik zetten. (…)Nu doen we iets met een mes. De vrouw heeft vandaag de dood in haar ogen gezien. Doe geen gekke dingen met deze psycho”.
Audiofragment: [audiofragment 7] , tijdstip: 23.36.06 uur.
(…)Na het pakken van de riem en het omdoen van de riem. Ze ging bijna dood, ze viel flauw.
Bovenstaande geluidsfragmenten staan weergegeven in het whatsappgesprek met [getuige 2] . [8]
Nadere bewijsoverweging.
Daderschap.Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend en heeft aangevoerd dat aangeefster en één van haar exen een complot tegen hem hebben gesmeed. Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij de onder hem in beslag genomen en in de woning van [slachtoffer] aangetroffen Sony Ericsson Xperia telefoon waarop het videobestand en de audiofragmenten zijn aangetroffen al een week voor het ten laste gelegde kwijt was en hij stelt dat iemand anders dan hijzelf de mediabestanden heeft opgenomen en verstuurd.
De rechtbank is echter van oordeel dat het daderschap van de verdachte van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten genoegzaam blijkt uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid – van de lezing van verdachte afwijkende – lezing van aangeefster te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het strafdossier noch het onderzoek ter terechtzitting ook maar een begin van aannemelijkheid voor het scenario van verdachte heeft bijgebracht, terwijl anderzijds de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen en de gedetailleerde inhoud van de opnames die klaarblijkelijk betrekking hebben op de relatie tussen verdachte en aangeefster. Voorts verklaren zowel [getuige 1] als [getuige 2] de audiobestanden van verdachte in persoon te hebben ontvangen. De mannenstem op de mediabestanden komt ten slotte overeen en wordt door de politie herkend als (vermoedelijk) zijnde de stem van verdachte. Hoewel het hier geen 100% stemherkenning betreft, is de rechtbank van oordeel dat, al het bewijs bijeengenomen, genoegzaam kan worden vastgesteld dat het hier de stem van verdachte betreft.
Voorwaardelijk opzet poging tot doodslag.De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het is een feit van algemene bekendheid dat uitoefening van samendrukkend geweld op de hals in de vorm van een verwurging fataal kan verlopen. Dergelijk handelen leidt tot adembelemmering en door het tevens beknellen van de zich in de hals bevindende aders en slagaders bestaat ook het gevaar van afsluiting van de bloedtoevoer. Beide gevolgen kunnen eenvoudig tot een fatale uitkomst leiden als het geweld enige tijd wordt uitgeoefend. Bovendien kunnen hartritmestoornissen en/of een acute hartstilstand optreden gedurende elk willekeurig moment tijdens de toepassing van dit soort geweld.
Gelet op deze ervaringsregels, waarmee verdachte bekend mag worden verondersteld, is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het uit de bewijsmiddelen blijkende handelen van verdachte het leven zou verliezen en dat verdachte van die kans weet heeft gehad.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het meerdere malen aantrekken van de riem om de nek van aangeefster, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen/contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Vrijwillige terugtred poging tot doodslag.De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete
omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Uit het strafdossier volgt dat [getuige 1] getuige was van de gebeurtenissen. Hij verklaart na het horen van stikgeluiden verdachte te hebben horen zeggen: “wakker worden, wakker worden” en het geluid te hebben gehoord van iemand die sloeg. Aangeefster verklaart gelijkluidend dat verdachte – nadat zij het bewustzijn was verloren – tegen haar gezicht aansloeg waarna zij weer een beetje bijkwam.
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of verdachte een beroep toekomt op vrijwillige terugtred. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen beroep op vrijwillige terugtred toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een voltooide poging, doordat verdachte willens en wetens gedragingen heeft verricht die niet alleen naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het ontnemen van het leven van het slachtoffer maar daartoe ook zonder meer feitelijk geschikt zijn geweest en dat hij die gedragingen tot een zo laat stadium heeft doorgezet dat het slachtoffer daadwerkelijk het bewustzijn verloor. Om vrijwillige terugtred in een zodanig geval aan te kunnen nemen, moet dan ook kunnen worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die naar aard en tijdstip geschikt waren om de reeds door hem in gang gezette causale keten richting de dood te doorbreken. De rechtbank beoordeelt het enkele in het gezicht van het slachtoffer slaan en roepen dat zij wakker moest worden, in dat verband als onvoldoende. De omstandigheid dat aangeefster uiteindelijk wel weer bij bewustzijn is gekomen ziet de rechtbank veeleer als een gelukkig toeval dan dat dit door het handelen en de wil van verdachte is bewerkstelligd.
Al hetgeen hiervoor is overwogen en vastgesteld leidt tot de slotsom dat de rechtbank de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewezenverklaring ontucht.De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en de verdediging, het onder feit 3 ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat wat betreft de onder 3 tenlastegelegde ontuchtige handelingen die aan verdachte worden verweten niet geabstraheerd kan worden van de onder 1 bewezen geachte poging tot doodslag en de onder 2 bewezen geachte bedreiging met de dood. Op grond van de verklaring van aangeefster immers kan worden vastgesteld dat de onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen van verdachte zich hebben afgespeeld kort na de verwurging met de riem en de doodsbedreiging met het mes en dat het dwingen zichzelf te vingeren de afsluiting vormt van een reeks van gewelddadige handelingen van verdachte jegens het slachtoffer, welk geweld zich in een tijdsbestek van een avond en een nacht heeft afgespeeld. De rechtbank heeft bij dit oordeel voorts de omstandigheid betrokken dat verdachte bij de onder 2 bewezenverklaarde doodsbedreiging met het mes, het mes onder meer ook in de richting van de schaamstreek van aangeefster heeft bewogen en de punt van het mes in haar schaamstreek heeft geduwd en dit handelen op videobeeld heeft vastgelegd. Het seksuele aspect van deze bedreiging is naar het oordeel van de rechtbank passend bij de daarop volgende en door verdachte bij het slachtoffer door – onder meer hetzelfde – geweld afgedwongen seksuele gedragingen. De rechtbank zal daarom de voor de uit de bewijsmiddelen redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde ook als redengevende feiten en omstandigheden tot het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde bezigen. Daaruit volgt dan ook dat geen strijd bestaat met het bewijsminimumvoorschrift.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft gedwongen haar vagina te betasten door te zeggen dat zij zichzelf moest bevredigen en tegelijkertijd de punt van het mes tegen haar vagina aan hield onder de toevoeging van de woorden: “zal ik hem erin steken” authentiek en betrouwbaar en de rechtbank heeft geen enkele reden gevonden om aan de verklaring van aangeefster ook op dit punt te twijfelen.
Ten aanzien van feit 4. [9]

Verklaring van aangeefster [slachtoffer] .Ik doe aangifte van verkrachting en mishandeling, gepleegd op de [adres] te ’s-Hertogenbosch tussen maandag 13 maart 2017 en dinsdag 14 maart 2017. Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Hij dwong mij en heeft seks met mij gehad. Hij heeft mij op de grond gegooid. Hij heeft mijn kleren van mij afgescheurd. Hij heeft mij geslagen omdat ik tegenstribbelde en ik zei dat ik niet wou. Hij heeft op mij ingeslagen, op mijn linkerbovenbeen en linkerarm.Hij deed zijn geslachtsdeel in mijn vagina. Erin en eruit. Hij deed mijn benen uit elkaar. Ik duwde hem van mij af met mijn been tegen zijn buik aan. Ik gilde. Toen drukte hij een kussen op mijn hoofd, bovenop mijn gezicht. Ik kreeg bijna geen lucht meer.

Relaas van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .

[slachtoffer] vertelde dat [verdachte] op maandagavond 13 maart 2017 bij haar was op haar kamer. Hij plots omsloeg en sprak over afhakken van ledematen en huis in de fik steken. Hij haar vastpakte, uitkleedde en tegen haar zin in seks had met haar. Hij haar heeft geslagen, zij een keer heeft geschreeuwd en toen door hem een kussen in haar gezicht kreeg gedrukt. Hij zei dat hij haar zou vermoorden waar zij ook echt bang voor was. Wij zagen letsel in de vorm van zuigzoenen in de nek en zijkant hals. Een blauwe plek in de nek, achter op de ruggengraat. Blauwe plekken op het linkerbovenbeen en linkerbovenarm. Een blauwe plek op de linkerzijde van het hoofd. Een verwonding (snee) op de rechterhand. [12]
Verklaring van [getuige 5] .
[slachtoffer] was de dag waarop [verdachte] door de politie op straat werd aangetroffen en werd aangehouden bij mij (de rechtbank: 14 maart 2017). Ik zag dat [slachtoffer] heel afstandelijk deed richting hem en ik hoorde op een gegeven moment dat [slachtoffer] tegen hem zei dat ze wilde dat hij wegging. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: “ja, ze (de rechtbank leest: hij, [verdachte] ) heeft me verkracht”. Toen liet ze mij zien dat ze blauw was bij haar oor en toen liet ze haar armen zien. Ik zag dat haar armen en rug bovenin blauw waren. Ook haar benen waren blauw. [13]
Verklaring van [getuige 6] .
De nacht dat zij mij belde zei ze: “er is iets ergs gebeurd” en ze huilde de hele tijd. Ze appte toen dat ze verkracht was. Ze vertelde dat hij haar uit het niets op de grond gooide en toen al haar kleren uittrok, tegen haar wil. Hierna heeft hij haar in haar kut geneukt. Elke keer als zij schreeuwde, stootte hij haar op haar been of arm. Hij bedreigde haar ook al die tijd. Hij zei tegen haar: “ik vermoord je (…)”. Hij zou ook tegen haar hebben gezegd: “ik steek je huis in de fik”. [slachtoffer] vertelde dat hij [verdachte] heet. Ik zag blauwe plekken in haar nek. Ze heeft ook een blauwe plek op haar linkerbovenarm en volgens mij haar linkerbeen laten zien. Ik schrok wel erg van die blauwe plek, zo groot. [14]
Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
[slachtoffer] en ik hebben maandagavond 13 maart 2017 ruwe seks gehad. Het initiatief kwam van mijn kant. Zij had op dat moment geen blauwe plekken. Ik heb haar bij de zijkant van haar nek gepakt. [15]
Nadere bewijsoverweging.
Verdachte ontkent aangeefster in de bewuste nacht van 13 op 14 maart 2017 te hebben verkracht en stelt dat zij enkel op vrijwillige basis ruwe seks hebben gehad waarbij hij aangeefster bij haar nek heeft gepakt omdat zij dit wilde. Aangeefster verklaart met uitzondering van het aspect van de vrijwilligheid grotendeels gelijkluidend, maar verklaart aanvullend dat verdachte haar nek strak vasthield en dat dit in een gedwongen kader gebeurde. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster op het moment dat zij seks hadden nog geen letsel had. De rechtbank acht het letsel dat bij aangeefster op 15 maart 2017 door verbalisanten werd geconstateerd passend bij de gedragingen en de gevolgen van een verkrachting zoals door aangeefster omschreven. De rechtbank acht de getuigenverklaringen van de moeder van aangeefster, [moeder slachtoffer] , en [getuige 6] ondersteunend voor de emotionele toestand van aangeefster en de beschrijving van het letsel dat aangeefster ten gevolge van de verkrachting heeft opgelopen. Ook komt op meerdere plaatsen in het dossier terug dat verdachte in de mediafragmenten van 12 april 2017 uitlatingen heeft gedaan over het in brand steken van het huis van aangeefster.
Van een situatie als bedoeld in art. 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is, zo blijkt ook uit de gebezigde bewijsmiddelen, aldus geen sprake.
De rechtbank acht het onder feit 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5. [16]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 mei 2018 een bekennende verklaring afgelegd. Nu de raadsman van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van feit 5.
 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting. [17]
 Verklaring van aangeefster [slachtoffer] . [18]
 Een geschrift, inhoudende een gedragsaanwijzing van de officier van justitie mr. J.M. Kramer. [19]
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
(primair)
in de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te ‘s-Hertogenbosch
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
- een broekriem om de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gedaan en
- de gesp heeft vastgemaakt om de nek/hals van die [slachtoffer] en
- de gesp meermalen heeft aangetrokken tot aan de nek/hals van die [slachtoffer] en
- met zijn hand eenmaal tegen het gezicht heeft geslagen van die [slachtoffer] ,
terwijl die [slachtoffer] met haar rug op het bed lag en hij, verdachte, op haar zat en
- daarbij heeft gezegd “dit wordt de dag dat je sterft”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te ‘s-Hertogenbosch
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- die [slachtoffer] dreigend een mes te tonen en voor te houden, en
- vervolgens met dat mes dreigend zwaaiende en snijdende bewegingen langs en in de richting van het lichaam en het hoofd en de schaamstreek van die [slachtoffer] te maken en stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam en de keel/borst en de schaamstreek van die [slachtoffer] , en
- daarbij die [slachtoffer] in haar been te hebben geraakt, en
- te hebben gezegd “ik ben psychopaat”;
3.
in de periode van 12 april 2017 tot en met 13 april 2017, te ‘s-Hertogenbosch,
door bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden
van ontuchtige handelingen, te weten:
- het laten betasten van de vagina van die [slachtoffer] door die [slachtoffer] zelf en die [slachtoffer]
zichzelf laten bevredigen/vingeren,
bestaande die bedreiging met geweld uit het:
- met een mes langs het lichaam van die [slachtoffer] te gaan en
- met de punt van het mes tegen de vagina van die [slachtoffer] aan te tikken en
- daarbij de woorden te zeggen tegen die [slachtoffer] : “zal ik hem erin steken”
en “vinger jezelf”;
4.
in de periode van 13 maart 2017 tot en met 14 maart 2017, te ‘s-Hertogenbosch
door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan
van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en gebracht en gehouden en
bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte,
- een kussen op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gehouden en
- die [slachtoffer] heeft geslagen tegen het lichaam en
- tegen die [slachtoffer] de dreigende woorden heeft gezegd “afhakken van ledematen” en
“huis in de fik steken’ en “ga jou vermoorden”;
5.
op tijdstippen in de periode van 1 april 2017 tot en met 17 april 2017, te ‘s-Hertogenbosch, telkens opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 16 maart 2017 gegeven door de officier van justitie te
‘s-Hertogenbosch, immers heeft verdachte opzettelijk contact gehad met [slachtoffer] en verbleven bij die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van voorarrest en aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen voor de duur van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft bepleit dat de voor verdachte meest gunstige bepalingen dienen te worden toepast indien er door de deskundigen tot verschillende adviezen wordt gekomen, namelijk: jeugdstrafrecht en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en volwassenenstrafrecht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een maand tijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op, bedreiging met een mes van, het plegen van ontucht met en verkrachting van zijn vriendin [slachtoffer] . De eerste drie feiten zijn gepleegd in hetzelfde tijdsbestek van een avond en een nacht. Nadat [slachtoffer] verklaarde door verdachte te zijn verkracht, is aan hem een gedragsaanwijzing, inhoudende een gebieds- en contactverbod, opgelegd waar hij zich niet aan heeft gehouden.
Verdachte heeft met het plegen van de feiten een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Op gruwelijke en nietsontziende wijze heeft hij zijn eigen vriendin gewurgd, haar bedreigd en gestoken met een mes, haar gedwongen zichzelf onder zijn toeziend oog en voor de camera te vingeren en heeft hij haar verkracht in haar eigen woning. Alsof dat alles nog niet genoeg was, heeft hij haar nog verder vernederd door beelden van zijn gedragingen en haar ontredderde toestand naar zijn kennissen te verspreiden via Whatsapp.
De door verdachte gebruikte bewoordingen in de video- en audiofragmenten scheppen bovendien een beeld van een verdachte die in genomen is met hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan en er kennelijk genoegen in schept om dit, ter meerdere eer en glorie van zichzelf, met anderen te delen. Het sadistische karakter van dit een en ander heeft de rechtbank aanzienlijk geschokt.
De bedreigingen en het toegepaste geweld hebben een grote inbreuk op het slachtoffer gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan, hetgeen ook blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring zoals deze door het slachtoffer is opgesteld en namens haar is voorgelezen ter terechtzitting van 9 mei 2018. Het slachtoffer woonde zelfstandig op kamers in Den Bosch. Na het plaatsvinden van de strafbare feiten heeft zij niet meer naar deze plaats willen terugkeren.
Het uitzonderlijk gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar lichamelijk en psychisch geweld tegen andere personen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen en heeft enkel aan zichzelf gedacht. Daarbij moet het voor het slachtoffer onverteerbaar zijn dat verdachte zijn daden ontkent, de schuld afschuift en geen enkel gevoel van spijt betuigt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ten slotte kan niet onvermeld blijven dat feiten zoals de bewezenverklaarde ook in de maatschappij tot gevoelens van angst, onveiligheid, woede en verontwaardiging kunnen leiden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of op verdachte het jeugd- of het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 18 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van een 18-jarige dader het volwassenenstrafrecht toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid het jeugdstrafrecht toe te passen indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten en de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte geen aanleiding in toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen. Meer in het bijzonder neemt de rechtbank in aanmerking dat er door de deskundigen van de observatieafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind (hierna te noemen [instelling] ) geen argumenten en zelfs contra-indicaties zijn gevonden voor de toepassing van het minderjarenstrafrecht. Verdachte lijkt niet beperkt te worden in zijn handelingsvaardigheden en de pedagogische beïnvloeding lijkt zeer gering, gezien de eerdere plaatsingen in instellingen, maar ook gedurende de observatieperiode. Met name de gebrekkige ontwikkeling (persoonlijkheidsstoornis en psychopathische trekken) van verdachte en de pedagogische onmogelijkheden (gezien het feit dat hij het groepsklimaat sterk kan ontregelen) vormen volgens de deskundigen van [instelling] een contra-indicatie voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. De complexe persoonlijkheidsstoornis, vermengd met een mogelijke seksuele stoornis, noopt volgens de deskundigen tot een behandeling binnen een volwassen kader, in een kliniek met ruime expertise op het gebied van geweldsdelicten en seksuele delicten.
De rechtbank laat de bespreking van de overige over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten achterwege omdat zij van oordeel is dat de (ambulante) rapportages van kinder- en jeugdpsychiater I.T.M. Nurmohamed van 21 september 2017 en
GZ-psycholoog drs. T. ’t Hoen van 15 september 2017 en het reclasseringsadvies van [GGZ instelling] van 12 oktober 2017 zijn meegewogen in het grondiger en langduriger multidisciplinair onderzoek door de deskundigen van [instelling] dat heeft plaatsgevonden van 6 november 2017 tot en met 22 december 2017. De rechtbank overweegt hierbij dat psychiater Nurmohamed geen zicht heeft gehad op het gedrag van verdachte binnen een groepssetting. Het advies van de reclassering is voornamelijk gebaseerd op het overleg met voornoemde Pro Justitia-rapporteur. Psycholoog ’t Hoen heeft verdachte niet psychologisch kunnen onderzoeken en heeft geadviseerd verdachte klinisch te onderzoeken, hetgeen ook is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van [instelling] solide zijn onderbouwd en dat de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding wordt overschaduwd met contra-indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De bewezen verklaarde feiten dienen, gezien de ernst en omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, vanuit het oogpunt van vergelding, naar het oordeel van de rechtbank bovendien te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijk langere duur dan de bij toepassing van het jeugdstrafrecht maximale duur van 24 maanden jeugddetentie.
De rechtbank verenigt zich daarom met de conclusies en aanbevelingen van de deskundigen van [instelling] en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht in deze zaak met deze verdachte het jeugdstrafrecht derhalve niet toereikend en zal geen toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht en recht doen overeenkomstig de bepalingen zoals deze te gelden hebben in het volwassenenstrafrecht.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank – ondanks hetgeen hiervoor is overwogen niettemin – rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte – zoals uit het hierna weergegeven advies en de conclusie van de deskundigen volgt – ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de op te leggen gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd.
De psychiater drs. M.D. van Ekeren en de GZ-psycholoog drs. M.D. Beijer-Holtman van Forensisch Centrum Teylingereind hebben in hun klinisch multidisciplinair rapport van 25 januari 2018 onder meer geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische-, borderline- en antisociale trekken. Voorts is er volgens het concept van Hare sprake van psychopathie. Hiervan was volgens de gedragsdeskundigen ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde en zij concluderen dat de stoornissen het gedrag van verdachte zodanig beïnvloedde dat het ten laste gelegde mede hieruit verklaard kan worden. Hoewel de feiten volgens de deskundigen evident niet psychotisch zijn aangestuurd, kan niet worden uitgesloten dat de realiteitstoetsing tijdens het plegen van de feiten mogelijk bij korte momenten onder druk heeft gestaan. Er is in elk geval sprake geweest van veel mogelijke overwegingsmomenten – zoals het bewust maken van spraakmemo’s en video’s – waarop verdachte andere keuzes had kunnen maken. Gelet op het bovenstaande wordt door de onderzoekers geadviseerd het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidivegevaar wordt door de deskundigen klinisch gezien als zeer hoog aangemerkt als gevolg van een gebrekkige impulscontrole, de gebrekkige regulerende functies, de gebrekkige differentiatie tussen het seksuele- en agressieve driftleven, bij een persoonlijkheidsstructuur waarin het sadistisch uitageren van de eigen innerlijke beschadigingen en trauma’s noodzakelijk is voor het handhaven van het psychisch evenwicht. Verdachte zal niet snel geremd worden door gevoelens van empathie of schuld. De gemiddelde intelligentie van verdachte kan hierbij als enige beschermende factor worden aangemerkt.
Om het recidivegevaar af te wenden is langdurige intensieve behandeling nodig.
Gezien de ernst van de psychopathologie, met een ernstige, reeds geconsolideerde persoonlijkheidsstoornis, het ontbreken van enig ziekte-inzicht of enige behandelmotivatie, waarbij de kans op escalatie van feiten als de onderhavige hoog wordt geacht, de te verwachten lange behandelduur en de noodzaak tot behandeling in een volwassen instelling, wordt door de deskundigen geadviseerd om verdachte een behandeling op te leggen in het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de deskundigen van [instelling] is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het ernstige misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Ondanks dat de eis van de officier van justitie is gebaseerd op minder feiten dan de feiten die door de rechtbank bewezen zijn verklaard, zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt gezien de lange weg die verdachte nog heeft te gaan.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast wordt aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden schade ingediend ter hoogte van € 10.87,99. Dit bedrag bestaat uit € 87,99 aan materiële schade (post: € 50,00 algemene materiële schade en € 37,99 kosten medische verslaglegging) en € 10.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast heeft zij verzocht om vergoeding van € 6,26 aan proceskosten, zijnde reiskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toewijsbaar en heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt voorts de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts dient het verzoek tot oplegging van een contactverbod – dat moet worden bezien als een verzoek om schadevergoeding in natura – te worden afgewezen nu de juridische basis ontbreekt.
Beoordeling.
De rechtbank acht de onderdelen van de vordering voldoende onderbouwd en acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. De stelling van de verdediging dat het niet mogelijk is op basis van de verstrekte informatie inzicht te krijgen in de immateriële schade van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
In totaal zal verdachte worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.087,99, bestaande uit € 87,99 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten ten behoeve van het voeren van een slachtoffergesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de zitting toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 6,26.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Gelet op de duur van de op te leggen straf, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen. De rechtbank ziet om die reden geen noodzaak tot het opleggen van een contactverbod en wijst het verzoek tot schadevergoeding in natura af.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen Samsung telefoon aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 184a, 242, 246, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:poging tot doodslagTen aanzien van feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gerichtTen aanzien van feit 3:feitelijke aanranding van de eerbaarheidTen aanzien van feit 4:verkrachtingTen aanzien van feit 5:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5:Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4:Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4:Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.087,99 subsidiair 85 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 10.087,99 (zegge: tienduizend zevenentachtig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 10.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 87,99 materiële schadevergoeding (post: algemene materiële schade, kosten medische verslaglegging).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 10.087,99 (zegge: tienduizend zeventachtig euro en negenennegentig cent), te weten EUR 10.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 87,99 materiële schadevergoeding (post: algemene materiële schade, kosten medische verslaglegging).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst toe de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten ten behoeve van het voeren van een slachtoffergesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de zitting. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op EUR 6,26.
Wijst af het verzoek tot oplegging van een contactverbod aan verdachte.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Teruggave in beslag genomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 1 GSM (mobiele telefoon) SAMSUNG, kleur: zwart, goednummer 1176084, aan verdachte.
Verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten:- 1 Vleesmes, goednummer 1179317;
- 1 GSM (mobiele telefoon) SONY ERICSSON Xperia, kleur: zwart, goednummer 1175265;
- 1 Doos (met haar en munten als inhoud) FRESH LIFE, kleur: blauw, goednummer 1175266;
- 1 Fles DE TUINEN argan olie, goednummer 1158135;
- 1 Broeksriem (aangeefster), goednummer 1176908.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. E.C.P.M. Valckx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 23 mei 2018.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt hierna verwezen naar een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer: PL2100-2017079417 / OB1RO17036 (onderzoek [onderzoeksnaam] ), aantal doorgenummerde pagina’s: 239 (aangeduid als dossier 1).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 17 april 2017, p. 20-32 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1).
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 19 april 2017, p. 57-62 van voornoemd proces-verbaal (dossier 2).
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [getuige 1] d.d. 20 april 2017, p. 180-189 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1).
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [getuige 1] d.d. 13 september 2017, p. 1-6 (aanvullend proces-verbaal).
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 20 april 2017, p. 98-108 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1).
7.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 20 april 2017, p. 109-130 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1).
8.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] d.d. 20 april 2017, p. 131-138 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1).
9.Tenzij anders vermeld, wordt hierna verwezen naar een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, DDR Team Zeden, registratienummer: PL2100-2017053759, aantal doorgenummerde pagina’s: 115 (aangeduid als dossier 2).
10.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 19 april 2017, p. 57-62 van voornoemd proces-verbaal (dossier 2).
11.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 2 mei 2017, p. 43-48 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1)
12.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 15 maart 2017, p. 23-26 van voornoemd proces-verbaal (dossier 2).
13.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] d.d. 4 april 2017, p. 63-68 van voornoemd proces-verbaal (dossier 2).
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 6] d.d. 5 april 2017, p. 69-72 van voornoemd proces-verbaal (dossier 2).
15.Proces-verbaal ter terechtzitting van 9 mei 2018.
16.Tenzij anders vermeld, wordt hierna verwezen naar een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer: PL2100-2017079417 / OB1RO17036 (onderzoek [onderzoeksnaam] ), aantal doorgenummerde pagina’s: 239 (aangeduid als dossier 1) en een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, DDR Team Zeden, registratienummer: PL2100-2017053759, aantal doorgenummerde pagina’s: 115 (aangeduid als dossier 2).
17.Proces-verbaal ter terechtzitting van 9 mei 2017.
18.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 17 april 2016, p. 20-32 van voornoemd proces-verbaal (dossier 1).
19.Een geschrift, betreffende de gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (509hh Sv) van de officier van justitie arrondissementsparket Oost-Brabant mr. J.M. Kramer d.d. 16 maart 2017, p. 111-113 van voornoemd proces-verbaal (dossier 2).