Overwegingen
1. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1970. Naar eigen zeggen verblijft verzoeker vanaf
19 september 1998 in Nederland. Bij besluit van 30 juli 2004 is aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 20 september 1998. Daarna is aan verzoeker ook een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend met ingang van 20 september 2001. Bij Koninklijk Besluit van 5 april 2006 is aan hem het Nederlanderschap verleend.
2. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken, omdat de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap berust op een door verzoeker gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. Uit onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een individueel ambtsbericht van 16 november 2017, is volgens de staatssecretaris naar voren gekomen dat verzoeker over zijn rol bij de gebeurtenissen in Rwanda voorafgaand aan en tijdens de genocide van 1994 heeft gezwegen en daarmee essentiële informatie heeft achtergehouden die, als deze informatie bekend zou zijn geweest, ertoe zou hebben geleid dat hem een verblijfsvergunning zou zijn onthouden op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Daarmee zou verzoeker ook niet in aanmerking zijn gekomen voor verlening van het Nederlanderschap. Volgens de staatssecretaris dient het belang van de Staat om over te gaan tot intrekking van het Nederlanderschap te prevaleren boven het belang van verzoeker bij behoud daarvan.
3. Verzoeker heeft uitvoerig en onderbouwd betwist dat de vermoedens over zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen in Rwanda voorafgaand aan en tijdens de genocide van 1994 een adequate basis hebben om tot intrekking van het Nederlanderschap over te gaan.
4. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat verzoeker zijn paspoort mag behouden.
Het karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
5. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt eerst of het verzoek overduidelijk elk spoedeisend belang mist, dan wel of de belangen van de verzoekende partij overduidelijk zo weinig worden aangetast door uitvoering van het besluit, dat het treffen van een voorlopige voorziening niet passend zou zijn. Met andere woorden: als iemand geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorziening, moet het verzoek alleen al daarom worden afgewezen en beoordeelt de voorzieningenrechter verder niet of het besluit wel of niet rechtmatig is.
7. In het andere geval, dus als niet vaststaat dat de verzoekende partij geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter kijken of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is. Daarbij geldt dat als de rechtmatigheid van dat besluit evident is, geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Andersom geldt dat als de
onrechtmatigheid van het besluit evident is, die grond wel bestaat. Dat zijn de twee uitersten. Het kan ook gaan, en meestal is dat het geval, om een tussencategorie; bijvoorbeeld als op het besluit wel wat valt af te dingen, de rechtmatigheid of onrechtmatigheid niet klip en klaar is of als die rechtmatigheid niet zonder diepgravend onderzoek kan worden beoordeeld.
8. Als het gaat om die tussencategorie, moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Ook als het nodig is binnen heel korte tijd een beslissing te nemen, kan het nodig zijn dat de voorzieningenrechter zich beperkt tot zo'n belangenafweging.
De beoordeling in deze zaak
9. Toegepast op deze zaak betekent dit het volgende.
10. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat er op 26 mei 2018 een herdenkingsdienst voor zijn in 2017 overleden moeder plaatsvindt in Greensboro (North-Carolina, Verenigde Staten), die hij wil bijwonen. De familie komt daar bij elkaar om zijn moeder te herdenken en om de nalatenschap te verdelen. Verzoeker heeft zijn paspoort nodig voor de vliegreis naar de Verenigde Staten. Weliswaar kan verzoeker een vluchtelingenpaspoort en een visum aanvragen, maar het aanvragen van een vluchtelingenpaspoort duurt volgens de ambassade twee tot vier maanden, waarna nog een visum moet worden aangevraagd. Om een vluchtelingenpaspoort te kunnen aanvragen moet bovendien eerst zijn status in orde zijn. Verzoeker heeft gesteld dat uit telefonische navraag bij de gemeente Eindhoven is gebleken dat hij op dit moment bij de overheidsinstanties als “onrechtmatig” staat geregistreerd. Het gaat daarom niet lukken om tijdig over deze documenten te kunnen beschikken. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de asielstatus van verzoeker met te bestreden besluit herleeft, maar dat het mogelijk is dat verzoeker opnieuw een pasje moet aanvragen. De staatssecretaris heeft niet nagevraagd wat de status van verzoeker op dit moment is. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verzoeker op dit moment als “onrechtmatig” staat geregistreerd.
11. De staatssecretaris heeft betwist dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat verzoeker al in december 2017 het voornemen tot het intrekken van het Nederlanderschap heeft ontvangen en hij naar aanleiding hiervan al een vluchtelingenpaspoort had kunnen aanvragen. De voorzieningenrechter kan de staatssecretaris hierin niet volgen. In december 2017 was slechts sprake van een voornemen waarop nog zienswijzen konden worden ingediend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het te ver om van verzoeker te verlangen dat hij al na het bekend worden met het voornemen een vluchtelingenpaspoort zou moeten aanvragen met het oog op de herdenkingsdienst voor zijn moeder, voor het geval zijn Nederlanderschap daadwerkelijk zou worden ingetrokken.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van onverwijlde spoed in de zin van artikel 8:81 van de Awb, alleen al omdat verzoeker zonder zijn paspoort niet de herdenkingsdienst van zijn vorig jaar overleden moeder kan bijwonen en het niet mogelijk is om tijdig een vluchtelingenpaspoort en visum te krijgen. Wat verzoeker verder nog heeft aangevoerd in het kader van de vraag of er onverwijlde spoed is, laat de voorzieningenrechter daarom onbesproken.
Geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel: beperking tot belangenafweging
13. Vervolgens moet worden bezien of er een voorlopig oordeel kan worden gegeven over de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarover overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De vraag of verweerder het Nederlanderschap van verzoeker kan intrekken in verband met zijn gestelde betrokkenheid bij de gebeurtenissen in Rwanda voorafgaand aan en tijdens de genocide van 1994, is – ook gelet op aard van de talrijke aangevoerde stellingen over en weer – te complex om te beantwoorden in een spoedprocedure als deze. De rechtmatigheid of onrechtmatigheid valt dus niet zonder diepgravend onderzoek vast te stellen. Daarom zal de voorzieningenrechter zich beperken tot een belangenafweging. Het gaat dan dus om het belang van de staatssecretaris bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, afgewogen tegen het belang van verzoeker bij schorsing van (de rechtsgevolgen van) het bestreden besluit.
13. Verzoeker heeft hierover gezegd dat zijn belang zwaarder moet wegen dan het belang van de staatssecretaris, gelet op de nadelige gevolgen van het bestreden besluit. Behalve dat verzoeker door het bestreden besluit niet naar de Verenigde Staten kan reizen om de herdenkingsdienst van zijn moeder bij te wonen, kan verzoeker zich niet in Lommel (België) inschrijven, waar verzoeker een woning heeft gehuurd met de intentie om daar met zijn gezin te gaan wonen vanaf deze zomer. Ook in Eindhoven kan hij zich niet (her)inschrijven, wat weer gevolgen heeft voor onder meer de zorgverzekering en de belastingen. Verzoeker wijst er op dat hij al bijna 20 jaar in Nederland verblijft en dat hij zich hier altijd aan de wet heeft gehouden, geen problemen heeft veroorzaakt voor de openbare orde en op verschillende manieren heeft bijgedragen aan de samenleving.
14. De staatssecretaris heeft hiertegenover gesteld dat hij een groot belang heeft bij een onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Dit belang is er in gelegen dat verzoeker, gelet op de ernst van de grond waarop het Nederlanderschap is ingetrokken, geen Nederlander meer is en zich ook niet meer als zodanig kan presenteren. Naar zijn aard omvat dit ook de daaraan verbonden rechten, zoals bijvoorbeeld reizen met een Nederlands paspoort, consulaire bescherming en het kiesrecht.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker bij schorsing van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zwaarder weegt dan de belangen van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt. De staatssecretaris wijst op het belang dat verzoeker zich niet meer als Nederlander kan presenteren, gelet op de grond waarop het Nederlanderschap is ingetrokken. Het gevolg van het bestreden besluit voor verzoeker is dat hij de herdenkingsdienst van zijn moeder niet kan bijwonen op
26 mei 2018, omdat hij zonder zijn Nederlandse paspoort niet tijdig naar de Verenigde Staten kan reizen. Dat is onomkeerbaar. Gelet op de doorlooptijd kan verzoeker dat ook niet bereiken met het aanvragen van een vluchtelingenpaspoort en een visum voor de Verenigde Staten. De voorzieningenrechter neemt bij dit oordeel verder in aanmerking dat verzoeker al 20 jaar in Nederland verblijft en dat hij het Nederlanderschap al bijna 12 jaar bezat.
Nu de voorzieningenrechter al gelet op het vorenstaande van oordeel is dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, laat hij wat verzoeker verder nog heeft aangevoerd in het kader van de belangenafweging onbesproken.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
17. De voorzieningenrechter bepaalt dat de staatssecretaris aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De staatssecretaris moet de door verzoeker gemaakte proceskosten betalen. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,– en wegingsfactor 1).