ECLI:NL:RBOBR:2018:2246

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
01/860407-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 7 mei 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een bestelbus een aanrijding met een fietser heeft veroorzaakt, wat resulteerde in de dood van de fietser. De rechtbank kwalificeerde het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De aanrijding vond plaats op 13 juni 2017 te Bergeijk, waar de verdachte, rijdend op de Hoekerbeemden, niet voldoende rechts hield en de bochten afsneed, waardoor hij op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtkwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat zijn rijgedrag gevaarlijk was, en dat hij anders had moeten handelen om het ongeval te voorkomen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860407-17
Datum uitspraak: 07 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] , [woonplaats] [België].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 maart 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Bergeijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, Hoekerbeemden, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet zoveel mogelijk rechts te houden, immers geheel of ten dele heeft gereden op de weghelft, bestemd voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer, (mede) waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde bestelauto en een hem, verdachte, tegemoetkomende fietser, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Bergeijk als bestuurder van een bestelauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Hoekerbeemden, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden (immers geheel of ten dele heeft gereden op de weghelft, bestemd voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer, (mede) waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde bestelauto en een hem, verdachte, tegemoetkomende fietser), waarbij (dodelijk) letsel aan een persoon is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Onder verwijzing naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan alsmede de omstandigheden van het geval, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de omstandigheid dat het een open weg betreft zonder zicht belemmerende obstakels en dat verdachte vanuit zijn bestelbus goed en vrij zicht had op de weg en de naderende bochten. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat de Hoekerbeemden voor een tweerichtingsweg geen brede weg is en de omstandigheid dat verdachte hiermee bekend was aangezien hij vrijwel dagelijks over deze weg reed. Ook heeft de officier van justitie gewezen op de omstandigheid dat verdachte reeds bij het indraaien van de Hoekerbeemden, dus voordat het ongeval plaatsvond, al bemerkte dat hij last had van de laagstaande zon die hij voor zich had, waardoor extra oplettendheid geboden was. Desondanks heeft verdachte niet voldoende rechts gehouden op de rijbaan en heeft hij de bochten afgesneden. Hierdoor heeft verdachte met zijn bestelbus op de verkeerde weghelft gereden en kon hij een aanrijding met de tegemoetkomende fietser niet meer voorkomen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, conform de pleitnota, vrijspraak van verdachte bepleit omdat de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hiertoe heeft de verdediging het navolgende aangevoerd. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: artikel 6 WVW) is geen sprake. Verdachte is vermoedelijk plotseling, op het moment dat hij de bocht indraaide, verblind geraakt door de laagstaande zon, waardoor de aanrijding is ontstaan. Van roekeloosheid is geen sprake nu de feiten en omstandigheden er geen blijk van geven dat door de gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat hij zich daar bewust van was of had moeten zijn. Evenmin leveren de gedragingen van verdachte een grove verkeersfout op, waardoor ook van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte geen sprake is. De gedragingen van verdachte leveren ook niet een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op. De verdediging betwist dat verdachte niet voldoende rechts heeft gehouden en de bochten heeft afgesneden. Verdachte zou in ieder geval voldoende ruimte hebben gelaten om de tegemoetkomende fietser te laten passeren. Het exacte bots-punt is niet vast te stellen omdat niet te bepalen is waar verdachte en het slachtoffer reden op de weg. Daar komt bij dat verdachte niet hard reed. Hij had zijn snelheid aangepast aan de omstandigheden en hij had zijn voertuig onder controle. Nu niet vastgesteld kan worden dat het ongeval is ontstaan als gevolg van strafrechtelijk verwijtbaar handelen door verdachte, dient hij vrijgesproken te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank.
Aan verdachte is primair overtreding van artikel 6 WVW ten laste gelegd, inhoudende dat hij zich op 13 juni 2017 op de Hoekerbeemden te Bergeijk zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen in het verkeer, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander ( [slachtoffer] ) is gedood.
Het maken van één verkeersfout brengt op zichzelf beschouwd nog niet mee dat sprake is van schuld als hier bedoeld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf worden afgeleid dat sprake is schuld in bedoelde zin. Voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW dient ten minste sprake te zijn van onvoorzichtig verkeersgedrag. Hiervan is sprake indien een gedraging is verricht, terwijl de nadelige gevolgen hiervan voorzienbaar waren. Daarnaast moet de verdachte ook verwijtbaar gehandeld hebben. Dat houdt in dat de onvoorzichtige gedraging vermijdbaar moet zijn geweest en dat verdachte redelijkerwijs anders moet hebben kunnen handelen. Of daarvan sprake is hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Bij de beoordeling van de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, neemt de rechtbank het navolgende in aanmerking.
Verdachte is op 13 mei 2017 rond 06:00 uur uit [woonplaats] in België vertrokken naar Tilburg, alwaar hij met zijn bedrijf bezig was met de uitvoering van een bouwproject. Vanaf de Burgemeester Aartslaan is verdachte de weg genaamd “Hoekerbeemden” in gereden in de richting van Bergeijk. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn bestelbus deze route vaker heeft gereden rond hetzelfde tijdstip, te weten: tussen 06:15 en 06:30 uur. De weg Hoekerbeemden betreft een open weg, zonder zicht belemmerende obstakels. Verdachte had vanuit zijn bestelbus goed en vrij zicht op de weg en het verloop hiervan. Aangezien verdachte in zijn bestelbus iets hoger zit dan bestuurders in reguliere personenauto’s, was zijn zicht op de weg in vergelijking met hen bij laagstaande zon zelfs beter. Verdachte was bekend met de situatie ter plaatse. Hij wist dat er zich twee opeenvolgende bochten in de weg Hoekerbeemden bevinden en dat deze weg betrekkelijk smal is. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit als het ware een anderhalfbaansweg is en dat er op deze weg niet met twee auto’s naast elkaar gereden kan worden. Wanneer twee auto’s elkaar willen passeren zal de snelheid aangepast moeten worden en stapvoets gereden moeten worden, aldus verdachte. Verdachte wist ook dat zijn bestelbus iets breder van formaat is dan een normale personenauto.
Op het moment dat verdachte op de weg Hoekerbeemden reed in de richting van Bergeijk, reed [getuige1] voor hem. Het slachtoffer reed hen - vanuit tegenovergestelde richting - tegemoet op een wielrenfiets. Verdachte heeft verklaard dat hij de tegemoetkomende fietser geheel niet gezien heeft. [getuige1] , die op korte afstand voor hem reed, heeft verklaard dat hij in zijn achteruitkijkspiegel zag dat verdachte de bochten een beetje afsneed. Uit het rapport van de VOA blijkt dat verdachte ± 1,85 en ± 0,45 meter over de wegas op de helft van het tegemoetkomende verkeer heeft gereden. Ook uit de tekening die verdachte heeft gemaakt van de situatie ter plaatse tijdens zijn verhoor bij de politie komt naar voren dat verdachte een lijn heeft weergegeven die ter plaatse van de bocht naar links loopt aan de linkerkant van de as van de weg. De rechtbank concludeert dat verdachte met zijn bestelbus op de weghelft van de tegemoetkomende fietser is terecht gekomen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat het afsnijden van de bochten, het niet voldoende rechtshouden op de betrekkelijk smalle rijbaan en het deels rijden op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer op het moment dat de fietser passeerde voldoende is om de weg gedeeltelijk te blokkeren en tegemoetkomend verkeer in gevaar te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank was het onder die omstandigheden voor verdachte voorzienbaar dat door zijn gedragingen een ongeval veroorzaakt zou kunnen worden in geval van tegemoetkomend verkeer. Verdachte had in de gegeven situatie anders kunnen en moeten handelen dan hij gedaan heeft. Hij had in ieder geval niet de bochten mogen afsnijden, voldoende rechts moeten houden op de betrekkelijk smalle rijbaan en niet gedeeltelijk op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer mogen rijden op het moment dat de fietser passeerde. Door dit na te laten heeft verdachte niet de benodigde voorzichtigheid en oplettendheid aan de dag gelegd, waarmee het ongeval had kunnen worden voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte een strafrechtelijk relevant verwijt in bedoelde zin worden gemaakt.
Of verdachte al dan niet verblind geraakt is door de laagstaande zon, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. De rechtbank is immers van oordeel dat, ook wanneer verdachte daadwerkelijk plotseling verblind geraakt zou zijn door de laagstaande zon, het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden wanneer verdachte gehandeld zou hebben zoals hij onder de gegeven omstandigheden had behoren te doen, zoals hiervoor besproken.
Gelet op de omstandigheden van het geval en het geheel van de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, alsmede de aard en de ernst hiervan, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van schuld in de gradatie van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Er is sprake van een causaal verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval alsmede tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer. Als gevolg van het aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en verwijtbaar handelen van verdachte is een botsing ontstaan tussen de bestelbus van verdachte en het slachtoffer, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
Op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1, primair:
op 13 juni 2017 te Bergeijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, Hoekerbeemden, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, niet zoveel mogelijk rechts te houden, immers geheel of ten dele heeft gereden op de weghelft, bestemd voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer, waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte, bestuurde bestelauto en een hem, verdachte, tegemoetkomende fietser, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, gelet op de vrijspraak die is bepleit, geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met de dood van een persoon tot gevolg is het oriëntatiepunt een taakstraf van 240 uur en een (onvoorwaardelijke) ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
Strafverzwarende omstandigheden
Door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander is gedood. Zoals ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt, heeft verdachte de nabestaanden van zijn slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. De gevolgen van het fatale ongeval zijn voor hen enorm. De vier dochters van het slachtoffer, die op jonge leeftijd hun moeder hebben verloren, moeten nu ook hun vader missen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Strafmatigende omstandigheden
Kijkend naar de persoon van verdachte weegt de rechtbank mee de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is. Voorts weegt de rechtbank mee dat zij, gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting, de overtuiging heeft bekomen dat verdachte oprecht spijt heeft van het door zijn handelwijze ontstane ongeval en dat hij gebukt gaat onder het onomkeerbare gevolg daarvan. Verdachte is hierdoor zeer aangedaan, hij is twee maanden niet in staat geweest te werken, heeft gesprekken met een psycholoog gevoerd en hij slaapt tot op heden nog steeds slecht. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte meerdere keren - tevergeefs - heeft getracht, door tussenkomst van de politie, in contact te komen met de nabestaanden om hen zijn spijt en medeleven te betuigen.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf alsmede de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden. Hoewel de rechtbank erkent dat de gevolgen van het handelen van verdachte zeer ingrijpend en onomkeerbaar zijn voor het dodelijke slachtoffer en diens nabestaanden, ziet de rechtbank in het geheel van de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, alsmede in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding tot het opleggen van lagere straffen dan door de officier van justitie gevorderd en tevens af te wijken van de oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uur. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de duur van 75 dagen. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank beoogt hiermee enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan. De rechtbank is van oordeel is dat de straffen die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91.
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het
onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Feit 1, primair:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, primair:

taakstrafvoor de duur van
150 urensubsidiair 75 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1, primair:

ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 7 mei 2018.