ECLI:NL:RBOBR:2018:2193

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
01/860447-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag zonder rijbevoegdheid

Op 9 mei 2017 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Overlangel, gemeente Oss, waarbij de verdachte, bestuurder van een motorrijtuig met beperkte snelheid, geen voorrang verleende aan een van rechts komende fietser. De verdachte reed met een snelheid van ten minste 62 kilometer per uur, terwijl het voertuig was gekeurd voor een maximumsnelheid van 25 kilometer per uur. De fietser, die door de aanrijding ernstig gewond raakte, overleed later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot de fatale gevolgen van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak vond plaats op 4 mei 2018, na een onderzoek ter terechtzitting op 20 april 2018, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860447-17
Datum uitspraak: 4 mei 2018.
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 maart 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te Overlangel, gemeente Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( te weten een motorrijtuig met beperkte snelheid (als bedoeld in afdeling 7 van de Regeling Voertuigen) ), daarmede rijdende over de weg, Maasdijk en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Maasdijk met de Keentseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt: verdachte heeft rijdende op de Maasdijk en gekomen bij de kruising/splitsing van wegen (gevormd door de Maasdijk met de Keentseweg) een (gezien verdachte's rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan, zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste 62 kilometer per uur, terwijl het door verdachte bestuurde voertuig was gekeurd als zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid (te weten als een motorvoertuig met een door de constructie bepaalde snelheid van niet meer dan 25 kilometer per uur, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen) en/of zulks terwijl het zicht van verdachte (op die van rechts komende fietser) werd belemmerd en/of beperkt door een aan de binnenspiegel van genoemd voertuig bevestigd vaantje/vlaggetje, waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig
tegen die van rechts komende fietser is gereden/gebotst en/of waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te Overlangel, gemeente Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( te weten een motorrijtuig met beperkte snelheid (als bedoeld in afdeling 7 van de Regeling Voertuigen) ), daarmede rijdende over de weg, de Maasdijk en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Maasdijk met de Keentseweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/kruising/splitsing werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg/kruising/splitsing werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte rijdende op de Maasdijk en gekomen bij de kruising/splitsing van wegen (gevormd door de Maasdijk met de Keentseweg) een (gezien verdachte's rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan, zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste 62 kilometer per uur en/of het door verdachte bestuurde voertuig was gekeurd als zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid (te weten als een motorvoertuig met een door de constructie bepaalde snelheid van niet meer dan 25 kilometer per uur, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen) en/of zulks terwijl het zicht van verdachte (op die van rechts komende fietser) werd belemmerd en/of beperkt door een aan de binnenspiegel van genoemd voertuig bevestigd vaantje/vlaggetje;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank stelt op basis van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast.
Op 9 mei 2017 vond op de t-splitsing van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen Maasdijk en Keentseweg, beiden gelegen buiten de bebouwde kom van Overlangel, gemeente Oss, een aanrijding plaats. Bij dit ongeval waren betrokken een zgn. 25 km/h auto bestuurd door de verdachte en een fiets waar het slachtoffer [slachtoffer] op reed. Het slachtoffer reed met zijn fiets op de Keentseweg en verdachte reed met zijn voertuig op de Maasdijk. De fiets kwam vanuit het perspectief van de verdachte gezien van rechts; het voertuig van de verdachte kwam vanuit het perspectief van het slachtoffer gezien van links. Beide voertuigen naderden dezelfde t-splitsing. Het slachtoffer reed met zijn fiets linksaf de Maasdijk op en kwam schuin met de voorzijde in aanrijding met de voorzijde van het voertuig van de verdachte. Het ongeval heeft plaatsgevonden doordat de verdachte geen voorrang heeft verleend aan de fietser.
Door de aanrijding is het slachtoffer [slachtoffer] zwaar gewond geraakt en overleed hij op 24 mei 2017 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. In de tenlastelegging is deze schuld uitgedrukt met het verwijt dat verdachte “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gehandeld. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt met zich dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de even bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij goed bekend was met de betreffende t-splitsing. Hij kwam daar vaker langs gereden. Hij wist dat hij rekening moest houden met verkeer van rechts en hij wist ook dat hij dat verkeer van rechts voorrang moest verlenen. Naar zijn eigen zeggen had verdachte voldoende zicht op het voor hem van rechts komende verkeer en zover hij zich kan herinneren was hij niet afgeleid tijdens het rijden. Op het moment dat verdachte de t-splitsing met de Keentseweg naderde, zag hij de fietser net voor de brug op ruime afstand van rechts naderen. Korte tijd later zag hij de fietser nogmaals. Verdachte wilde rechtdoor rijden. Ondanks het feit dat verdachte de voor hem van rechts komende fietser op tenminste twee verschillende momenten heeft gezien, heeft verdachte zijn rijgedrag hier niet zodanig op afgestemd dat hij een aanrijding met de fietser zou voorkomen. Van de verdachte mocht onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij de snelheid van zijn voertuig zou verminderen en wel in zodanige mate dat hij zich er voldoende van kon vergewissen dat hij zonder het verkeer op de Keentseweg in gevaar te brengen de t-splitsing op kon rijden.
Het voertuig dat verdachte bestuurde, betrof een motorrijtuig met beperkte snelheid (MMBS). Dit voertuig was door de Rijksdienst voor het Wegverkeer op de openbare weg toegelaten onder de beperking dat de constructie van het voertuig zodanig was dat daarmee niet harder kon worden gereden dan 25 kilometer per uur. De bestuurder van een dergelijk voertuig hoeft niet te beschikken over enig rijbewijs.
Tijdens rijproeven is gebleken dat de constructie die de maximumsnelheid van het voertuig ten tijde van de keuring door de Rijksdienst voor het Wegverkeer begrensde tot 25 kilometer per uur, niet meer aanwezig was.
Uit de Verkeersongevallen Analyse blijkt dat verdachte ten tijde van het ongeval met een snelheid van tenminste 62 kilometer per uur met dit voertuig heeft gereden. Dat is een forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid van het voertuig. Verdachte beschikte niet over een rijbewijs ten tijde van het ongeval en heeft dus toen hij de T-splitsing waarop het ongeval plaatsvond naderde, gereden met een snelheid waarvoor hij geen rijbevoegdheid had en geen aantoonbare rijvaardigheid bezat. Verdachte wist dat hij niet harder mocht rijden dan 25 kilometer per uur.
Nu verdachte zonder rijbevoegdheid en zonder aantoonbare rijvaardigheid met een fors hogere snelheid dan toegestaan in het MMBS-voertuig heeft gereden en bovendien geen voorrang heeft verleend aan de voor hem van rechts komende fietser, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, zodat het ongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 mei 2017 te Overlangel, gemeente Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( te weten een motorrijtuig met beperkte snelheid (als bedoeld in afdeling 7 van de Regeling Voertuigen) ), daarmede rijdende over de weg, Maasdijk en de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Maasdijk met de Keentseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de Maasdijk en gekomen bij de splitsing van wegen (gevormd door de Maasdijk met de Keentseweg) een (gezien verdachte's rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang verleend, zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste 62 kilometer per uur, terwijl het door verdachte bestuurde voertuig was gekeurd als zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid (te weten als een motorvoertuig met een door de constructie bepaalde snelheid van niet meer dan 25 kilometer per uur, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen) waardoor verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van rechts komende fietser is gereden en waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde omdat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte daarvoor veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft op 9 mei 2017 als bestuurder van een MMBS-voertuig een ernstig verkeersongeval veroorzaakt doordat hij zonder aantoonbare rijbevoegdheid met een fors hogere snelheid dan toegestaan voor dit type voertuig heeft gereden en geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van rechts komende fietser. Hierdoor is verdachte tegen die fietser gereden, wat fatale gevolgen heeft gehad. Door de aanrijding is het slachtoffer ten val gekomen en daardoor ernstig gewond geraakt. Als gevolg van zijn verwondingen is het slachtoffer enkele weken later overleden. De nabestaanden is daardoor onomkeerbaar leed aangedaan. Ter zitting heeft de dochter van het slachtoffer helder verwoord dat haar vader nog vol in het leven stond en allerlei plannen voor de toekomst had, waaraan op bijzonder tragische wijze abrupt een einde is gekomen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Anderzijds houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat (ook) verdachte de rest van zijn leven de fatale gevolgen van zijn onvoorzichtig handelen met zich moet dragen. Dit zijn gevolgen die hij nimmer heeft gewild. Ter terechtzitting is overduidelijk gebleken dat verdachte zichtbaar gebukt gaat onder de noodlottige gevolgen van de aanrijding.
Alles afwegende en kijkend naar hetgeen in soortgelijke gevallen doorgaans door rechterlijke colleges aan straf wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat op zichzelf een geheel onvoorwaardelijke rijontzegging passend zou zijn geweest, echter doordat verdachte verantwoordelijk is voor de dagelijkse verzorging van zijn dieren – waarbij hij afhankelijk is van een motorvoertuig met beperkte snelheid – zal de rijontzegging deels voorwaardelijk worden opgelegd.
De rechtbank wil met de voorwaardelijke rijontzegging als bijkomende straf enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds
door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De rijontzegging zal niet ten uitvoer worden gelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

Legt op de volgende bijkomende straf.

- Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2018.
Mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.