Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder,
Procesverloop
.
Overwegingen
Eiser is eigenaar van het pand [adres] . Op 2 maart 2016 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouwing van dit pand tot drie appartementen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het Landelijk Bureau Bibob (LBB) gevraagd advies uit te brengen, als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie Helmond, ongegrond verklaard en het intrekkingsbesluit in stand gelaten.
De LBB heeft bij die bevindingen betrokken dat Opiumwetdelicten naar hun aard zijn gericht op het behalen van financieel voordeel, dat eiser in de periode vanaf 1 januari 2001 tot 2014 herhaaldelijk bij dergelijke feiten betrokken is geweest, dat daarbij aanzienlijke hoeveelheden partijen drugs zijn aangetroffen, dat ten aanzien van de veroordelingen van eiser geen ontnemingsmaatregelen zijn opgelegd en de omvang van de betrokken geldbedragen. Op naam van eiser staan over een periode van meer dan elf jaren 18 transacties met een totaalbedrag van € 3.612.332,00 geregistreerd, die mogelijk deels voortvloeien uit de handel in verdovende middelen. In het advies wordt aannemelijk geacht dat eiser, nu hij vermoedelijk structureel, althans herhaaldelijk, betrokken is geweest bij Opiumwetovertredingen die naar hun aard zijn gericht op het behalen van voordeel, en geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die dit voordeel geheel of ten dele teniet hebben gedaan, met zijn activiteiten groot financieel voordeel heeft behaald.
Verweerder heeft in dit verband, op basis van en met verwijzing naar het Bibob-advies, overwogen dat eiser in de periode 1 april 2013 tot en met 11 juni 2014 structureel, in ieder geval herhaaldelijk (vermoedelijk) meerdere strafbare feiten heeft gepleegd die samenhangen met de activiteiten waarvoor vergunning is gevraagd. Verweerder heeft daarbij gewezen op veroordelingen wegens valsheid in geschrifte en op de omstandigheid dat eiser zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting.
4.8 Verweerder heeft aan het belang van het voorkomen dat met de vergunning strafbare feiten worden gefaciliteerd een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan het belang van eiser bij instandlating van de vergunning, gelet op de veelheid van strafbare feiten waarmee eiser in verband kan worden gebracht en de lange periode waarin deze feiten hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de aan eiser verleende omgevingsvergunning kunnen intrekken en dat besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Beslissing
mr. A.G.M. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.