ECLI:NL:RBOBR:2018:1953

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
17_2226
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake omgevingsvergunning en geluidvoorschriften in Nistelrode

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een einduitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 28 juni 2017 was verleend aan een vergunninghouder voor het veranderen van de inrichting en gebiedsbescherming op een perceel in Nistelrode. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarna verweerder een herstelbesluit heeft genomen op 31 januari 2018. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 19 december 2017 verweerder in de gelegenheid gesteld om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit gegrond is. De rechtbank heeft de voorschriften 2.1.3, 3.1.1 en 3.1.2 van het herstelbesluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door vervangende en aanvullende voorschriften op te nemen. De rechtbank heeft onder andere bepaald dat de pompput en de verzamelput ten oosten van stal 3 niet mogen worden gebruikt voor het direct oppompen van drijfmest en dat het maximale geluidniveau op de gevel van de woning van derden niet meer mag bedragen dan 60 dB(A) overdag en 55 dB(A) 's nachts. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.252,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer: SHE 17/2226

einduitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder.
(gemachtigden: A.L van Hoof en L.J. van den Boomen)
Aan het geding heeft als partij deelgenomen
[vergunninghouder], te Nistelrode, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting en gebiedsbescherming verleend voor de inrichting op het perceel [perceel] te Nistelrode.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Botman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is verschenen [persoon] , bijgestaan door [persoon] .
Bij tussenuitspraak van 19 december 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 31 januari 2018 (het herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bestreden besluit ingetrokken en een nieuwe omgevingsvergunning verleend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen:
-De rechtbank houdt het ervoor dat géén revisievergunning is verleend maar een veranderingsvergunning.
-Verweerder heeft verzuimd om in het bestreden besluit het gebruik van de pompput in de hoek van stal 3 aan de oostkant van het perceel te reguleren zodat er geen relevante hoeveelheid geur naar buiten kan treden. Bij de berekening van de geurhinder is een relevant emissiepunt buiten beschouwing gelaten.
-Verweerder had moeten onderzoeken welke wijzigingen in de inrichting noodzaken tot een verhoging van de pieklawaainiveaus.
-Verweerder had van vergunninghouder een akoestisch rapport moeten verlangen.
2. De rechtbank heeft ter zitting verweerder verzocht alle verleende vergunningen voor de sleufsilo’s aan de linkerzijde van de inrichting te overleggen, alsmede de inrichtingstekening behorend bij het bestreden besluit en aangegeven dat verweerder nader mag motiveren waarom voor de (in het bestreden besluit vergunde) wijziging van de sleufsilo’s geen andere toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is vereist.
3. De rechtbank acht het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het herstelbesluit. Eiser is, gelet op zijn zienswijze, van mening dat dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. Zowel in het herstelbesluit als in de begeleidende brief is nu duidelijk aangegeven dat sprake is van een wijzigingsvergunning en niet van een revisievergunning. In voorschrift 1.1.1 van het herstelbesluit is duidelijk aangegeven dat de hoofdstukken 1 tot en met 13 van de voorschriften, met uitzondering van de voorschriften 7.1.2, 8.1.1 tot en met 8.1.10 en 10.1.1, behorende bij de milieuvergunning van 4 juli 2005 en de hoofdstukken A, B en D van de milieuvergunning van 1 juli 2010 van toepassing zijn op de veranderingen die zijn vergund in het herstelbesluit, tenzij in de voorschriften of het Activiteitenbesluit milieubeheer anders is bepaald.
5.1
Verweerder heeft in de begeleidende brief bij het herstelbesluit onderbouwd dat voor het realiseren van de sleufsilo’s geen toestemming voor bouwen of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk is. In het herstelbesluit wordt deze toestemming dus ook niet verleend.
5.2
Op de inrichtingstekening van 6 mei 2016 (die deel uitmaakt van het herstelbesluit) staan twee sleufsilo’s ingetekend aan de linkerzijde (westzijde) van de inrichting. In een vergunning van 18 januari 2011 is vergunning verleend voor twee sleufsilo’s aan de rechterzijde (oostzijde) van de inrichting. Verweerder heeft aangegeven dat deze vergunning is gewijzigd in de omgevingsvergunning voor bouwen van 5 juli 2016 en dat de situering van de sleufsilo’s is gewijzigd. Het bestaan van de omgevingsvergunning voor bouwen van 5 juli 2016 is door eiser niet bestreden. De rechtmatigheid van deze omgevingsvergunning voor bouwen van 5 juli 2016 is in deze zaak niet aan de orde. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat voor de realisatie van de sleufsilo’s op de plek die is aangegeven op de inrichtingstekening van 6 mei 2016 geen aanvullende omgevingsvergunning voor bouwen is vereist.
6.1
Eiser constateert in zijn zienswijze dat de nieuwe pompput nog steeds is ingetekend op de inrichtingstekening. Over de nieuwe pompput is niets geregeld. Niets staat in de weg aan het openen van de nieuwe pompput. Verweerder heeft een verzoek om handhaving afgewezen.
6.2
Verweerder heeft in het herstelbesluit voorschrift 2.1.3 opgenomen. Dit luidt als volgt: “De verzamelput ten oosten van stal 3 mag niet worden gebruikt voor het direct oppompen van drijfmest. De drijfmest in de verzamelput ten oosten van stal 3 dient middels een gesloten stelsel te worden afgevoerd naar de drijfmestkelder onder stal 1.
In de motivering van het herstelbesluit is aangegeven dat de verzamelput daarmee niet hoeft te worden aangemerkt als een relevant emissiepunt.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de kritiek van eiser terecht is. De afvoer van drijfmest via de pompput is niet verboden in het herstelbesluit. Weliswaar verplicht voorschrift 2.1.3 de afvoer van drijfmest in de verzamelput via een gesloten systeem naar stal 1, maar ook hierin wordt niets geregeld over de afvoer van drijfmest via de pompput bij stal 3. De rechtbank is op de zitting gebleken dat vergunninghouder in het verleden drijfmest heeft laten afvoeren via de oostzijde van de inrichting maar dat de bedoeling is om alle mest aan de westzijde van de inrichting te laden. Dit blijkt ook uit de beschrijving van de bedrijf representatieve situatie in het akoestische rapport van 26 januari 2018 (het akoestische onderzoek) dat deel uitmaakt van het herstelbesluit.
6.4
De rechtbank wil iedere twijfel hierover uitsluiten en zal daarom zelf in de zaak voorzien en voorschrift 2.1.3 als volgt aanpassen:
De pompput en de verzamelput ten oosten van stal 3 mogen niet worden gebruikt voor het direct oppompen van drijfmest. De drijfmest in de mestkelder onder stal 3 en de verzamelput en de pompput bij stal 3 dient middels een gesloten stelsel te worden afgevoerd naar de drijfmestkelder onder stal 1.
Ter aanvulling van voorschrift 10.1.4 bij de milieuvergunning van 4 juli 2005 wordt voorschrift 2.1.4 opgenomen:
Alle overige openingen (waaronder pomp- en verzamelputten putten) van stallen moeten gesloten worden gehouden voor zover zij geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, mest of goederen.” Hiermee is het zonder noodzaak openen van de nieuwe pompput ook verboden. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de kritiek van eiser. De pompput noch de verzamelput kunnen worden gezien als een relevant emissiepunt.
7.1
Eiser merkt verder op dat de verhoging van de toegelaten geluidsniveaus in voorschrift 3.1.1 niet is onderbouwd. In voorschrift 3.1.1 wordt een te hoog maximaal geluidsniveau vergund, omdat uit het akoestische onderzoek blijkt dat de maximale geluidsbelasting zowel in de representatieve als de incidentele bedrijfssituatie lager is.
7.2
Verweerder heeft in het herstelbesluit, ter vervanging van voorschrift 7.1.2 van de milieuvergunning van 4 juli 2005 (waarin grenswaarden waren opgenomen aan het maximale geluidsniveau), voorschrift 3.1.1 opgenomen. Het maximale geluidsniveau mag ingevolge dit voorschrift niet meer dan 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) bedragen in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode. Dat is een verhoging van 10 dB(A) ten opzichte van de in 2005 vergunde maximale geluidsniveaus. Ter motivering heeft verweerder aangegeven dat deze grenswaarden blijkens vaste (niet nader benoemde) rechtspraak aanvaardbaar zijn en wordt gezien als de Best beschikbare techniek. Deze motivering is ook in het bestreden besluit gegeven.
Uit het akoestische onderzoek blijkt dat het berekende maximale geluidsniveau op de maatgevende woning (de woning van eiser) in de representatieve bedrijfssituatie 54 dB(A),
30 dB(A) en 51 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode bedraagt. Het maximale geluidniveau in de nachtperiode is hoger dan het in 2005 vergunde maximale geluidsniveau.
7.3
De rechtbank ziet nog steeds niet wat de noodzaak is voor een verhoging van het maximale geluidsniveau op de maatgevende woning (de woning van eiser) in de representatieve bedrijfssituatie in de dag en de avondperiode. Uit het akoestische onderzoek blijkt dat aan de, in het verleden vergunde grenswaarden in de dag- en avondperiode kan worden voldaan. Uit het akoestische onderzoek blijkt wel dat niet kan worden voldaan aan de grenswaarde voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode in de representatieve situatie in de nachtperiode. Dit rechtvaardigt echter niet een verhoging met 9 dB(A). Het gebrek in het bestreden besluit is op dit onderdeel niet hersteld, omdat het herstelbesluit nog steeds onvoldoende is gemotiveerd.
7.4
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en voorschrift 3.1.1 in het herstelbesluit als volgt te formuleren:
Het maximale geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, mag ter plaatse van de gevel van de woning van derden niet meer bedragen dan:
  • 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 07:00 en 19:00 uur;
  • 55 dB(A) in de uren gelegen tussen 19:00 en 07:00 uur.
8.1
Eiser merkt ook op dat in voorschrift 3.1.2 in de avondperiode een veel te hoge geluidsbelasting wordt vergund (54 dB(A) op de woning van eiser), omdat uit de tekst niet blijkt dat deze geluidsgrenswaarde alleen geldt in de incidentele bedrijfssituatie.
8.2
Verweerder heeft voorschrift 3.1.2 als volgt geformuleerd: In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.1.1 van de omgevingsvergunning van 5 juli 2005 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, inclusief extra afvoer van mest en oogstwerkzaamheden, op de geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan
Geluidgevoelig
object
Op 1,5 meter hoogte
Dagperiode
(07.00 – 19.00)
Op 5 meter hoogte
avondperiode
(19.00 – 23.00)
Op 5 meter hoogte
avondperiode
(19.00 – 07.00)
[object]
42
44
36
[object]
54
31
In voorschrift 3.1.3 is bepaald dat de extra afvoer van mest en oogstwerkzaamheden gedurende maximaal 10 keer per jaar mogen plaatsvinden tussen 05.00 en 23.00 uur.
In voorschrift 7.1.1 van de milieuvergunning van 5 juli 2005 zijn grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) in de representatieve bedrijfssituatie opgenomen.
8.3
In het akoestische rapport is onderscheid gemaakt tussen de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie. De incidentele bedrijfssituatie ziet op extra transport tussen 05.00 en 23.00 uur ten hoogste 10 keer per jaar, ten behoeve van oogstwerkzaamheden of mesttransport. In de incidentele bedrijfssituatie is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gelijk aan de in voorschrift 3.1.2 van het herstelbesluit opgenomen waarden.
8.4
Voorschrift 3.1.2 is volgens de rechtbank inderdaad ongelukkig gemotiveerd. Het lijkt erop dat is bedoeld om afwijkende grenswaarden op te nemen voor de incidentele bedrijfssituatie, maar uit voorschrift 3.1.2 blijkt niet dat de daarin opgenomen grenswaarden alleen gelden in de incidentele bedrijfssituatie. De rechtbank zal ook hier zelf in de zaak voorzien en voorschrift 3.1.2 als volgt formuleren:
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.1.1 van de omgevingsvergunning van 5 juli 2005, mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, in de incidentele bedrijfssituatie als beschreven in het akoestische onderzoek van 26 januari 2018 en begrensd in voorschrift 3.1.3 van deze vergunning, op de geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
Geluidgevoelig
object
Op 1,5 meter hoogte
Dagperiode
(07.00 – 19.00)
Op 5 meter hoogte
avondperiode
(19.00 – 23.00)
Op 5 meter hoogte
avondperiode
(19.00 – 07.00)
[object]
42
44
36
[object]
54
31
9.1
Eiser voert ook aan dat de inrichting ligt in een stiltegebied en dat er geen grenswaarden zijn opgenomen ter bescherming van dit stiltegebied. De richtwaarde in artikel 5.2.8 van de provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Brabant 2010 (de milieuverordening) is niet getoetst.
9.2
Dit is een nieuwe beroepsgrond. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen blijft het geding zoals dat na die tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in die tussenuitspraak/zoals die tot dan toe zijn aangevoerd. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij het in beginsel in strijd met de goede procesorde zal achten als na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Dat is hier aan de orde. De rechtbank laat deze beroepsgrond buiten beschouwing. Overigens is de geluidsbelasting op 50 meter uit de grens van de inrichting in alle vier de windrichtingen wel in kaart gebracht in het akoestische onderzoek.
10.1
Eiser meent dat de representatieve bedrijfssituatie in het akoestische onderzoek onjuist is beschreven. Zowel het aantal vervoersbewegingen als de frequentie van activiteiten is onderschat. Eiser wijst op de aan- en afvoer diversen, de aan- en afvoer van varkens, de aanvoer van ruwvoer, de afvoer van mest, de voerinstallatie en het gebruik van de tractor en de miniloader.
10.2
In het herstelbesluit is aangegeven dat het akoestisch onderzoek deel uitmaakt van de vergunning.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat de kritiek van eiser op het aantal vervoersbewegingen en de frequentie van activiteiten onvoldoende is geconcretiseerd. Eiser wijst veelvuldig op het verleden en op wat hem is gebleken, maar komt niet met tellingen van bijvoorbeeld het gebruik van de tractor en de miniloader. Eiser heeft veel aannames maar geen bewijs. Ten aanzien van de afvoer van mest wijst eiser op de afvoer via de pompput aan de oostzijde van het bedrijf, maar in het herstelbesluit en in deze uitspraak is deze vorm van mestafvoer verboden. De rechtbank ziet in deze kritiek geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrijf niet kan voldoen aan de geluidsgrenswaarden in de milieuvergunning van 5 juli 2005 en het herstelbesluit. De rechtbank is niet gebleken dat de aantallen vervoersbewegingen en de frequentie van activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie irreëel zijn. Indien sprake is van een veel hogere frequentie of aantal vervoersbewegingen, zullen de geluidsgrenswaarden in de milieuvergunning van 5 juli 2005 en het herstelbesluit worden overschreden. Verweerder kan hierop controleren en handhaven. Dit betoog slaagt niet.
11.1
Eiser vraagt zich ook af waarom de geluidsbelasting op zijn woning op 23 meter afstand van de inrichting lager is dan de geluidsbelasting op een afstand van 50 meter ten oosten van de inrichting.
11.2
Op de zitting is de rechtbank gebleken dat zich tussen de woning van eiser en het bedrijf nog een schuur bevindt en dat rondom de woning van eiser nog voormalige bedrijfsgebouwen liggen. Deze gebouwen zijn opgenomen in het rekenmodel van het akoestische rapport. Het oostelijk gelegen beoordelingspunt ligt ten noorden van de gebouwen op het perceel van eiser. De rechtbank ziet dit al als een logische verklaring voor de verschillende waarden en acht een nadere motivering van verweerder overbodig.
12.1
Eiser merkt op dat in het akoestische onderzoek ten onrechte wordt uitgegaan van een kadaveraanbieding vanuit de westelijke oprit terwijl in de werkelijkheid de kadavers worden aangeboden op de oostelijke oprit.
12.2
Op de inrichtingstekening is geen kadaver-aanbiedingsplaats opgenomen. Wel is voorzien in een kadaverkoeling achter de loods voor stal 3, nabij de oostelijke oprit. Deze kadaverkoeling is ook als puntbron opgenomen in het akoestische model. De rechtbank is van oordeel dat inderdaad niet duidelijk is waar de kadavers moeten worden aangeboden.
De rechtbank zal op dit onderdeel zelf in de zaak voorzien en een voorschrift 2.1.5 opnemen met de volgende tekst: “Kadavers mogen uitsluitend worden afgevoerd langs de westelijke uitweg van de inrichting”.
13.1
Eiser heeft ook kritiek op de intekening van de bronpunten in verband met de aan- en afvoer van varkens. Volgens hem gebeurt dit in de praktijk dichterbij zijn woning.
13.2
De rechtbank beschouwt dit als een kwestie van handhaving. De rechtbank is niet gebleken dat de wijze van aan- en afvoer van biggen als weergegeven in het akoestische onderzoek niet mogelijk is. Als vergunninghouder er voor kiest om op een andere wijze de biggen aan en af te voeren, riskeert hij een overtreding van de geldende geluidsgrenswaarden. Dit is een kwestie van handhaving.
14.1
Volgens eiser is de toegangsdeur van de loods aan de oostzijde te westelijk gemoduleerd.
14.2
Voor zover de rechtbank kan nagaan is geen puntbron opgenomen voor de toegangsdeur van de loods. Wel zijn puntbronnen opgenomen voor het starten van de vrachtwagen en de miniloader op de erfverharding voor de loods. De vervoersbewegingen naar de loods zijn wel gemoduleerd direct naar de toegangsdeur van de loods. Deze toegangsdeur is op de juiste plek aangegeven op de inrichtingstekening bij het akoestische onderzoek. De rechtbank ziet in de kritiek van eiser geen reden voor twijfel aan de juistheid van het akoestische onderzoek op dit onderdeel.
15.1
Eiser merkt ook op dat de indirecte hinder onjuist is gemodelleerd. Ten onrechte is in het akoestische rapport opgenomen dat de ontsluiting van de inrichting geschiedt langs de westelijke inrit. Het verkeer rijdt volgens eiser vervolgens voornamelijk langs zijn woning. De bewegingen van eigen materieel zijn niet meegenomen bij de berekening van indirecte hinder.
15.2
In het akoestische rapport staat onder het kopje ‘indirecte hinder’ inderdaad dat de inrichting wordt ontsloten via de westelijke inrit. In dezelfde paragraaf wordt ook verwezen naar de representatieve bedrijfssituatie. In paragraaf 3.2 staat niet dat de inrichting alleen via de westelijke inrit wordt ontsloten. Bovendien zijn vervoersbewegingen langs de oostelijke inrit opgenomen in de modellering. De rechtbank ziet hierin geen aanknopingspunt dat de geluidsbelasting vanwege indirecte hinder onjuist is berekend. Dat het meeste verkeer van en naar de inrichting langs de woning van eiser rijdt, omdat daar de meeste landerijen liggen, is een aanname en onvoldoende voor het oordeel dat het herstelbesluit niet genomen had mogen worden, omdat de indirecte hinder vanwege de inrichting onevenredig hoog is. Dit betoog slaagt niet.
16. De rechtbank concludeert dat de kritiek van eiser deels terecht is. Dit noodzaakt de rechtbank tot het opnemen van de hierboven genoemde extra voorschriften ter bescherming van eiser.
17. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen. Het beroep tegen het herstelbesluit is eveneens gegrond. De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen voor wat betreft de voorschriften 2.1.3, 3.1.1 en 3.1.2. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en vervangende en aanvullende voorschriften aan het herstelbesluit verbinden en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herstelbesluit, voor zover dat is vernietigd.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het beroep tegen het herstelbesluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 28 juni 2017 en (alleen) de voorschriften 2.1.3, 3.1.1 en 3.2.12 van het herstelbesluit van 31 januari 2018;
- verbindt ter aanvulling en vervanging de volgende voorschriften aan het herstelbesluit:
  • 2.1.3: De pompput en de verzamelput ten oosten van stal 3 mogen niet worden gebruikt voor het direct oppompen van drijfmest. De drijfmest in de mestkelder onder stal 3 en de verzamelput en de pompput bij stal 3 dient middels een gesloten stelsel te worden afgevoerd naar de drijfmestkelder onder stal 1.
  • 2.1.4: Alle overige openingen (waaronder pomp- en verzamelputten) van stallen moeten gesloten worden gehouden voor zover zij geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, mest of goederen.
  • 2.1.5: Kadavers mogen uitsluitend worden afgevoerd langs de westelijke uitweg van de inrichting.
  • 3.1.1: Het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, en installaties, en de door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, mag ter plaatse van de gevel van de woning van derden niet meer bedragen dan:
  • 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 07:00 en 19:00 uur;
  • 55 dB(A) in de uren gelegen tussen 19:00 en 07:00 uur.
3.1.2: In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.1.1 van de omgevingsvergunning van 5 juli 2005, mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, in de incidentele bedrijfssituatie als beschreven in het akoestische onderzoek van 26 januari 2018 en begrensd in voorschrift 3.1.3 van deze vergunning, op de geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
Geluidgevoelig
object
Op 1,5 meter hoogte
Dagperiode
(07.00 – 19.00)
Op 5 meter hoogte
avondperiode
(19.00 – 23.00)
Op 5 meter hoogte
avondperiode
(19.00 – 07.00)
[object]
42
44
36
[object]
54
31
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herstelbesluit, voor zover dat is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.