ECLI:NL:RBOBR:2018:1873

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
WR 18/010
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van nabestaanden in strafzaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze wrakingszaak hebben verzoekers, nabestaanden van een slachtoffer van een fatale schietpartij, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die de strafzaak tegen de verdachte behandelen. Het verzoek is gedaan op 22 februari 2018, maar de wrakingskamer heeft op 19 april 2018 geoordeeld dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekers zich niet als benadeelde partijen hebben gevoegd in de hoofdzaak, zoals vereist volgens artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierdoor konden zij geen wrakingsverzoek indienen, aangezien zij enkel in hun hoedanigheid van nabestaanden en spreekgerechtigden in de hoofdzaak optraden.

De wrakingskamer heeft de processtukken en de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 april 2018 in overweging genomen. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat verzoekers niet ontvankelijk zijn, omdat zij niet de status van benadeelde partij hebben verworven. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat verzoekers niet hebben aangetoond dat zij zich op de juiste wijze als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoekers niet in hun recht staan om een wrakingsverzoek in te dienen, en heeft het verzoek afgewezen.

De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de wrakingskamer heeft de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot wraking van de betrokken rechters.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 18/010
Beschikking van 19 april 2018
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

2.
[verzoeker 2],
3.
[verzoeker 3]( [geboortedatum] ),
4.
[verzoeker 4],
5.
[verzoeker 5]( [geboortedatum] ),
6.
[verzoeker 6],
verzoekers,
advocaat mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen

1.mr. I.L.A. Boer,

2.
mr. A. Bernsen,
3.
mr. C.M. Zandbergen,
in hun hoedanigheid van leden van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met parketnummer: 01/881001-17.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekers en de rechters worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het proces verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak 21 februari 2018;
  • het verzoek tot wraking van verzoekers van 22 februari 2018;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de bij de hoofdzaak betrokken officier van justitie van 21 maart 2018;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 22 maart 2018 op het wrakingsverzoek;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 5 april 2018.
Namens verzoekers is verschenen hun raadsman, die aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen het wrakingsverzoek nader heeft toegelicht en bij dit verzoek heeft gepersisteerd.
In de schriftelijke reactie hebben de rechters hun standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. Ter zitting is namens de rechters verschenen mr. Boer, die heeft gereageerd op het betoog van mr. Schouten.
De officier van justitie in de strafzaak tegen [verdachte] , mr. J.M. Kramer, is ter zitting verschenen en heeft haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
De verdachte in de hoofdzaak en zijn advocaat zijn, ondanks daartoe uitgenodigd, niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de procedure met zaak/parketnummer 01/881001-17. Volgens verzoekers hebben de rechters de objectieve schijn van partijdigheid gewekt. Ter onderbouwing daarvan hebben verzoekers - kort weergegeven - gewezen op de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn de nabestaanden van [slachtoffer] , die slachtoffer is geworden van een voor hem fatale schietpartij. De gewraakte rechters behandelen de strafzaak tegen de verdachte van de schietpartij. Aan het begin van de pro forma zitting ontstond commotie, doordat een toehoorder vanaf de publieke tribune de verdachte probeerde aan te vallen. Ook andere toehoorders zijn vervolgens aan de vechtpartij gaan deelnemen, waarna de zittingzaal enige tijd is ontruimd.
De rechters hebben vervolgens een ordemaatregel genomen, inhoudende dat de zitting zou worden voortgezet buiten de aanwezigheid van toehoorders, met uitzondering van de ouders van [slachtoffer] .
Na het hervatten van de zitting heeft mr. Schouten namens verzoekers twee verzoeken ingediend. Het eerste verzoek, tot het onverwijld verstrekken van de processtukken aan verzoekers, heeft de rechtbank na een korte schorsing afgewezen. Op het tweede verzoek, om onder meer verzoekers toe te staan het vervolg van de zitting vanaf de publieke tribune
- achter glas - te laten bijwonen, hebben de rechters niet beslist.
Ook hebben verzoekers erop gewezen dat de voorzitter van de meervoudige kamer het ten onrechte onmogelijk achtte voor verzoekers om de rechters nog ter zitting te wraken, omdat er reeds een beslissing was genomen op het verzoek tot verstrekking van gedingstukken.
Ter zitting bij de wrakingskamer heeft de raadsman van verzoekers nog melding gemaakt van de omstandigheid dat de rechters door de politie als getuigen zijn gehoord over het geweldsincident in de zittingzaal.
2.2.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten. In dat kader hebben zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Verzoekers zijn niet-ontvankelijk in hun verzoek. De nabestaanden van [slachtoffer] behoren niet tot een groep van personen die een wrakingsverzoek kan indienen. Daarbij wijzen de rechters erop dat verzoekers zich in de hoofdzaak niet hebben gesteld als benadeelde partijen in de zin van artikel 51f Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Inhoudelijk hebben de rechters het volgende naar voren gebracht.
Het voortzetten van de zitting na de vechtpartij raakt volgens de rechters niet hun onpartijdigheid dan wel onafhankelijkheid.
Verder was het verzoek van mr. Schouten met betrekking tot de aanwezigheid van (onder meer) verzoekers op de volgende zitting, prematuur. Een beslissing op dat verzoek kon niet al door de rechters genomen worden. Verder zijn verzoekers door het ontzeggen van toegang niet geschaad in de uitoefening van de rechten, die hen op grond van het Wetboek van Strafvordering toekomen.
Ten slotte vormt de afwijzing door de rechters van het verzoek tot verstrekking van het dossier aan verzoekers geen grond voor wraking.
2.3.
De officier van justitie is van mening dat de rechters op geen enkele wijze er blijk van hebben gegeven vooringenomen te zijn dan wel dat de vrees daartoe bestaat.
2.4.
Waar nodig zal hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, hierna nader worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer zal allereerst ingaan op de ontvankelijkheid van verzoekers. Daarbij is van belang dat volgens artikel 512 Sv enkel de verdachte of het openbaar ministerie een verzoek tot wraking kan doen. De wettelijke regeling laat derhalve geen ruimte voor een wrakingsverzoek door anderen dan de verdachte of het openbaar ministerie.
3.2.
Terecht merken verzoekers op dat in eerdere rechterlijke uitspraken is aanvaard dat ook bepaalde andere betrokkenen in een strafrechtelijke procedure dan de verdachte of het openbaar ministerie een wrakingsverzoek mogen doen. Daarbij is van groot gewicht geacht dat de waarborgen voor een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in voorkomende gevallen nopen tot het openstellen van de wrakingsprocedure voor anderen dan de verdachte of het openbaar ministerie. Duidelijk is dat het bepaalde in het EVRM ertoe kan nopen dat nationale wettelijke voorschriften, zoals de voorschriften neergelegd in het Wetboek van Strafvordering, buiten toepassing blijven. Daarbij dient echter niet uit het oog te worden verloren dat artikel 6 van het EVRM uitsluitend van toepassing is indien ten aanzien van de betrokkene sprake is van het vaststellen van zijn burgerlijke rechten of verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging.
Dat laatste is naar het oordeel van de wrakingskamer in het voorliggende geval niet aan de orde en zij overweegt daartoe als volgt.
3.3.
Verzoekers stellen dat zij hun wrakingsverzoek hebben gedaan in hun hoedanigheid van benadeelde partij in de hoofdzaak. In dat geval is sprake van de vaststelling van burgerlijke rechten of verplichtingen als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechters dienen dan immers mede te beslissen op de door verzoekers als benadeelde partij ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
3.4.
De wrakingskamer heeft echter niet kunnen vaststellen dat verzoekers zich daadwerkelijk als benadeelde partij in het strafproces hebben gevoegd als bedoeld in artikel 51f Sv. Ingevolge artikel 51g Sv geschiedt de voeging vóór de aanvang van de terechtzitting door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. De wrakingskamer heeft in het dossier in de hoofdzaak echter geen opgave van verzoekers in voormelde zin aangetroffen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de officier van justitie die bij de hoofdzaak is betrokken uitdrukkelijk verklaard niet over een opgave van verzoekers te beschikken.
Wel bevindt zich in het dossier een brief van mr. Schouten aan de officier van justitie van 19 februari 2018, maar daarin stelt mr. Schouten zich enkel als advocaat van de “
nabestaanden” van [slachtoffer] , zijnde de verzoekers in deze wrakingsprocedure. In deze brief wordt geen melding gemaakt van een voeging in het strafproces ter zake van een vordering tot schadevergoeding. Verzoekers worden in deze brief ook niet als benadeelde partij aangeduid. Naar het oordeel van de wrakingskamer hebben verzoekers zich met enkel deze brief niet op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Mr. Schouten heeft ter zitting van de wrakingskamer gesuggereerd dat hij naast deze brief van 19 januari 2018 nog een andere brief aan de officier van justitie heeft gestuurd, waarin verzoekers zich als benadeelde partij zouden hebben gesteld. Mr. Schouten heeft echter een dergelijke brief niet overgelegd. De wrakingskamer gaat daarom aan deze niet onderbouwde opmerking voorbij, temeer nu de rechters al in hun schriftelijke reactie het punt van de ontvankelijkheid hebben opgeworpen. Verzoekers waren daar tijdig voor de zitting in de wrakingszaak dus al op gewezen. Het had op hun weg gelegen hun stellingen op dit punt met stukken te onderbouwen.
3.5.
Ingevolge het derde lid van artikel 51g Sv, kan de voeging ook (nog) ter terechtzitting geschieden, door de opgave van de vordering en de gronden bij de rechter. Er is echter gesteld noch gebleken dat verzoekers op de zitting van 21 februari 2018 van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.
3.6.
De stelling van verzoekers dat zij het procesdossier in de hoofdzaak nodig hebben om een vordering als benadeelde partij te kunnen indienen, maakt het voorgaande niet anders. Het neemt immers niet weg dat verzoekers zich (nog) niet hebben gesteld als benadeelde partij op een wijze als in artikel 51g Sv voorzien.
3.7.
Verzoekers hebben hun wrakingsverzoek derhalve enkel kunnen doen in hun hoedanigheid van nabestaanden en daarmee spreekgerechtigden in de hoofdzaak. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarmee ten aanzien van verzoekers geen sprake van het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een tegen verzoekers ingestelde vervolging als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
3.8.
Ook overigens ziet de wrakingskamer geen grond om, in afwijking van de wettelijke regeling van artikel 512 Sv, verzoekers in hun hoedanigheid van spreekgerechtigden bevoegd te achten om een wrakingsverzoek in te dienen. In het bijzonder dwingen de bepalingen van Richtlijn 2012/29/EU (waarop verzoekers zich beroepen) niet tot het aan spreekgerechtigden in een strafzaak openstellen van het instrument van wraking. De wrakingskamer wijst hierbij op onderdeel 20 van de considerans bij de Richtlijn, waaruit volgt dat geen verplichting bestaat om slachtoffers actief te laten deelnemen aan de strafprocedure.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer dan niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer,
4.1.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van mr. I.L.A. Boer, mr. A. Bernsen en mr. C.M. Zandbergen in de zaak met parketnummer 01/881001-17.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.G.A.M. van de Ven, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. J.H.L.M. Snijders, leden, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.