Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2],
[verzoeker 3]( [geboortedatum] ),
[verzoeker 4],
[verzoeker 5]( [geboortedatum] ),
[verzoeker 6],
1.mr. I.L.A. Boer,
mr. A. Bernsen,
mr. C.M. Zandbergen,
1.Procesverloop
- het proces verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak 21 februari 2018;
- het verzoek tot wraking van verzoekers van 22 februari 2018;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de bij de hoofdzaak betrokken officier van justitie van 21 maart 2018;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 22 maart 2018 op het wrakingsverzoek;
- het dossier in de hoofdzaak.
2.Het verzoek en het verweer
3.De beoordeling
nabestaanden” van [slachtoffer] , zijnde de verzoekers in deze wrakingsprocedure. In deze brief wordt geen melding gemaakt van een voeging in het strafproces ter zake van een vordering tot schadevergoeding. Verzoekers worden in deze brief ook niet als benadeelde partij aangeduid. Naar het oordeel van de wrakingskamer hebben verzoekers zich met enkel deze brief niet op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Mr. Schouten heeft ter zitting van de wrakingskamer gesuggereerd dat hij naast deze brief van 19 januari 2018 nog een andere brief aan de officier van justitie heeft gestuurd, waarin verzoekers zich als benadeelde partij zouden hebben gesteld. Mr. Schouten heeft echter een dergelijke brief niet overgelegd. De wrakingskamer gaat daarom aan deze niet onderbouwde opmerking voorbij, temeer nu de rechters al in hun schriftelijke reactie het punt van de ontvankelijkheid hebben opgeworpen. Verzoekers waren daar tijdig voor de zitting in de wrakingszaak dus al op gewezen. Het had op hun weg gelegen hun stellingen op dit punt met stukken te onderbouwen.