ECLI:NL:RBOBR:2018:1834

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
6686136
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toekenning aanzegvergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toekenning van een aanzegvergoeding. De verzoeker, een sales- en marketingmedewerker, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 31 december 2017 van rechtswege eindigde. Hij verzocht Ixon B.V. om een vergoeding van € 3.000,- bruto, omdat hij meende dat de werkgever niet had voldaan aan de aanzegverplichting zoals vastgelegd in artikel 7:668 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De verzoeker stelde dat een e-mail van de werkgever van 20 november 2017 niet als een geldige aanzegging kon worden beschouwd.

De kantonrechter oordeelde dat de e-mail niet ondubbelzinnig was en dat de werkgever de aanzegverplichting niet was nagekomen. Echter, de rechter concludeerde dat er voor de verzoeker na het gesprek op 20 november 2017 geen enkele onzekerheid meer bestond over het eindigen van de arbeidsrelatie. De verzoeker had erkend dat hij na deze datum niet meer voor Ixon had gewerkt en dat hij actief op zoek was gegaan naar een andere baan. Hierdoor had de eis van een schriftelijke aanzegging geen waarborgfunctie meer en was het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de verzoeker de aanzegvergoeding vorderde. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden aan de verzoeker opgelegd.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de aanzegverplichting, maar ook de context waarin deze verplichting moet worden bezien. De rechter wees erop dat de aanzegverplichting bedoeld is om de werknemer tijdig zekerheid te bieden over de voortzetting van de arbeidsrelatie, maar dat in dit geval de verzoeker al op de hoogte was van de situatie en geen recht had op de gevorderde vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Zaaknr.: 6686136 / EJ VERZ 18-92
Uitspraakdatum: 11 april 2018
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: I. van de Beek, verbonden aan DAS Rechtsbijstand
tegen
Ixon B.V.,
gevestigd te Overloon,
verwerende partij,
verder te noemen: Ixon,
gemachtigde: A. Roelofsen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om Ixon te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de zogenoemde aanzegverplichting tot betaling van een saldo aan openstaande, maar niet genoten verlofuren. Ixon heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 6 april 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 28 maart 2018 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is op 1 juni 2016 in dienst getreden bij Ixon. De functie die hij vervulde, is die van sales- en marketingmedewerker, met een salaris van € 3.000,- bruto exclusief overige emolumenten.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege geëindigd op 31 december 2017. De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt Ixon te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 3.000,- bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), onder afgifte van een deugdelijke bruto-netto-specificatie. Voors verzoekt [verzoeker] Ixon te veroordelen tot uitbetaling van het resterende saldo aan opgebouwde, doch niet genoten verlofuren in het kader van de eindafrekening ad € 1.359,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625, onder afgifte van een deugdelijke bruto-netto-specificatie. Beide geldvorderingen te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 31 december 2017, en dat Ixon heeft verzuimd om hem uiterlijk een maand daarvoor schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De e-mail van 20 november 2017 van de werkgever kan volgens [verzoeker] niet worden gezien als een aanzegging zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW. Aan het einde van de arbeidsovereenkomst resteerde nog een saldo van 80 opgebouwde, maar niet-genoten verlofuren.

4.Het verweer

4.1.
Ixon verweert zich en stelt dat het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van de gevorderde vergoeding en het saldo aan verlofuren moet worden afgewezen.
4.2.
Ixon voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Met het sturen (en ontvangen door [verzoeker] ) van een e-mail op 20 november 2017 heeft zij aan haar aanzegverplichting voldaan. In deze e-mail bevestigt Ixon dat partijen uit elkaar gaan. Voor zover de e-mail niet kwalificeert als aanzegging stelt Ixon zich op het standpunt dat een beroep op het uitblijven een schriftelijk aanzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij [verzoeker] heeft na 20 november 2017 nimmer onzekerheid bestaan over het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst en het uitblijven van een verlenging. Ixon heeft op 22 februari 2018 aan [verzoeker] laten weten dat de openstaande verlofuren zouden worden uitbetaald en op 26 februari 2018 heeft [verzoeker] de bijbehorende bruto-nettospecificatie ontvangen op welke datum Ixon ook tot betaling van het openstaande saldo is overgegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[verzoeker] heeft ter zitting erkend de betaling van het restant aan verlofuren te hebben ontvangen en heeft zijn verzoek voor zover het dit onderdeel betreft ingetrokken. Het gaat in deze zaak dan ook alleen om de vraag of Ixon moet worden veroordeeld tot betaling van € 3.000,- bruto wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
5.2.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
5.3.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, schriftelijk informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
5.4.
De aanzegverplichting is een op de werkgever rustende informatieplicht. Uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat deze verplichting ertoe dient zeker te stellen dat de werknemer tijdig op de hoogte is van de intentie van de werkgever om de arbeidsrelatie al dan niet voort te zetten, zodat daarover geen misverstand kan ontstaan en de werknemer in de gevallen dat dit nodig is tijdig op zoek kan gaan naar ander werk. De eis van schriftelijkheid is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Ixon de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW niet is nagekomen. De e-mail van 20 november 2017 kwalificeert niet als een aanzegging zoals bedoeld in 7:668 lid 1 BW. In deze e-mail staat voor zover relevant: “
Vervelend hoe het gelopen is(…)
Graag ga ik op goede voet uit elkaar, zodat we elkaar in de toekomst nog vaak onder ogen kunnen komen.” Weliswaar zou [verzoeker] uit deze woorden kunnen afleiden dat Ixon hem mogelijk geen nieuwe arbeidsovereenkomst zou aanbieden, maar dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. De ratio achter de aanzegverplichting is gelegen in het tijdig en op niet mis te verstane wijze zekerheid aan de werknemer te bieden over het wel of niet voortzetten van de arbeidsrelatie. Uit de tekst van de e-mail blijkt niet ondubbelzinnig dat Ixon na het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst op 31 december 2017, het dienstverband niet wenste voort te zetten.
5.6.
Ixon heeft ook aangevoerd dat de vordering van [verzoeker] tot betaling van de aanzegvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat voor hem na 20 november 2017 geen enkele onzekerheid over het eindigen van de arbeidsovereenkomst bestond.
In dit verband is het volgende relevant.
Vast staat dat de directeur van Ixon, de heer [naam directeur Ixon] , op 20 november 2017 tegen [verzoeker] heeft gezegd dat de arbeidsovereenkomst na 31 december 2017 niet zou worden verlengd, dat hem toen is gezegd dat hij voor de resterende duur van de arbeidsovereenkomst werd vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden en hij die periode kon gebruiken om naar een andere baan te zoeken, dat is afgesproken dat hij nog zes weken, tot het einde van de arbeidsovereenkomst, gebruik mocht maken van de auto en de telefoon, dat zij een afspraak hebben gemaakt over een vervolgcontact (per telefoon) over de verdere afwikkeling van het dienstverband, en dat de heer [naam directeur Ixon] aan het eind van die middag het hiervoor genoemde e-mailbericht aan [verzoeker] heeft gestuurd, en [verzoeker] na 20 november 2017 ook geen werkzaamheden voor Ixon meer heeft verricht.
Ter zitting daarnaar gevraagd heeft [verzoeker] verklaard dat het hem na dat gesprek ook duidelijk was dat het dienstverband niet zou worden verlengd.
Vastgesteld moet aldus worden dat er voor [verzoeker] vanaf 20 november 2017 geen enkele onzekerheid bestond over het eindigen van de arbeidsrelatie, dat hij feitelijk al niet meer voor Ixon werkte, en dat hij is gaan zoeken naar een andere baan (die hij ook heeft gevonden). Onder deze omstandigheden heeft de eis van een schriftelijke aanzegging geen waarborgfunctie meer en betreft een dergelijke aanzegging niet meer dan het voldoen aan een formaliteit. Dan moet de conclusie zijn dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoeker] de aanzegvergoeding vordert.
De vordering wordt daarom afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de kant van Ixon tot en met vandaag begroot op € 175,- aan salaris gemachtigde;
Deze beschikking is gegeven door J.H. Wiggers, kantonrechter en op 11 april 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter