ECLI:NL:RBOBR:2018:164

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
C/01/318869 / HA ZA 17-184
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaringsvraagstuk omtrent eigendom van een strook grond en de gevolgen van grensoverschrijding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de vraag centraal of eiseres door verkrijgende of bevrijdende verjaring de eigendom van een strook grond had verkregen. Eiseres, die eigenaresse is van een woning met omliggende grond, vorderde een verklaring voor recht dat zij rechthebbende was van een strook grond die grenst aan het perceel van de gedaagden, die erfgenamen zijn van een overleden eigenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strook grond, aangeduid als strook A, deel uitmaakt van de grond van de gedaagden, zoals vastgesteld door het kadaster tijdens een grensreconstructie. Eiseres stelde dat haar rechtsvoorganger de strook grond had in bezit genomen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat dit daadwerkelijk het geval was. De rechtbank concludeerde dat de eigendom van strook A nog steeds bij de gedaagden rustte.

Daarnaast vorderden de gedaagden in reconventie de verwijdering van een poort en hekwerk die door eiseres waren geplaatst, omdat deze deels op hun perceel stonden. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de gedaagden toewijsbaar was, maar matigde de dwangsom die aan eiseres werd opgelegd. Uiteindelijk werden alle vorderingen van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/318869 / HA ZA 17-184
Vonnis van 17 januari 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.C.J. Ris te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. I.P. Sigmond te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 juni 2017
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 5 december 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van de woning met omliggende grond aan de [adres] . Zij woont daar met dochter, schoonzoon (de heer [naam schoonzoon] ) en hun kinderen. Zij heeft de woning indertijd gekocht van de heer [naam vorige eigenaar] . De woning is geleverd op 1 december 2010. Kadastraal is de grond bekend als [kadastraal nummer]
2.2.
[gedaagden sub 1 tot en met sub 5] zijn de erfgenamen van de heer [naam erflater] . Zij zijn in deze hoedanigheid rechthebbenden tot de naast de woning van [eiseres] gelegen woning met omliggende grond aan de [adres] . Kadastraal is de grond bekend als [kadastraal nummer] .
2.3.
In juli 2014 heeft [eiseres] op de oprit een perceelsafsluiting geplaatst. Deze bestaat uit gemetselde pilasters, een elektrische inrijpoort, een inlooppoort en hekwerken (het geheel wordt hierna aangeduid als poort en hekwerk). Voor juli 2014 was er tussen de percelen van partijen op de oprit geen erfafscheiding aanwezig.
2.4.
In 2016 heeft het kadaster in opdracht van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] een grensreconstructie uitgevoerd. Hierbij is de erfgrens fysiek uitgezet met meetspijkers en een piketpaal.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
primaireen verklaring voor recht dat zij rechthebbende is van deel A en deel B van de onderhavige strook grond;
subsidiair:
a. voor recht te verklaren dat [eiseres] door verjaring rechthebbende is geworden van de strook grond;
b. [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] te veroordelen om na betekening van dit vonnis mee te werken aan inschrijving van de nieuwe eigendomsverhoudingen in het kadaster;
c. voor zover ten aanzien van een deel van de strook grond geen verjaring heeft plaatsgevonden: [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] te veroordelen om [eiseres] met toepassing van art. 5:54 BW een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand te verlenen of haar een daartoe benodigd deel van het perceel over te dragen (ter keuze van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] en tegen schadeloosstelling) en voorts om aan de uitvoering daarvan mee te werken; en
meer subsidiair:
veroordeling van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] om toe te staan dat [eiseres] op de bestaande wijze gebruik maakt van de grond van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] , op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag, althans dat de rechtbank de gevraagde veroordeling zodanig formuleert als zij geraden acht althans die voorzieningen te treffen die zij geraden acht,
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] in de kosten van het geding, waaronder nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Uit het veldwerk van het kadaster kan niet worden opgemaakt dat zij zaken heeft staan op grond van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] Indien wél sprake is van grensoverschrijding, dan beroept zij zich primair op verkrijgende verjaring nu zij en haar rechtsvoorgangers meer dan tien jaar te goeder trouw het bezit van de strook grond hebben gehad. Zij beschouwden zich als rechthebbenden en mochten zich redelijkerwijs ook als zodanig gedragen. Subsidiair beroept zij zich op verkrijgende verjaring door extinctieve verjaring, middels bezit gedurende meer dan twintig jaar. Als geen bezit van de strook grond kan worden aangenomen, dient er van uit worden gegaan dat [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] geen recht meer hebben om ontruiming van de grond te vorderen, vanwege de verjaring van het recht om dat te doen. Het vorderingsrecht is verjaard (art. 3:314 jo 3:306 BW). In verband hiermee vordert [eiseres] subsidiair een aan [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] op te leggen gebod om toe te staan dat [eiseres] van de grond van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] gebruik maakt. Voorts doet [eiseres] een beroep op art. 5:54 BW. Zij vordert dat haar hetzij een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het handhaven van de bestaande toestand, hetzij dat aan haar een daartoe benodigd deel van het perceel wordt overgedragen (ter keuze van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] en tegen schadeloosstelling). Daarbij acht zij het volgende van belang. De kosten van de herinrichting van deel A van de strook grond bedroegen tenminste € 7.800,00. Indien [eiseres] deel A weer zou moeten ontruimen, zou zij wederom voor hoge kosten komen te staan. Voordat [eiseres] in 2014 de poort en hekwerk plaatste heeft zij eerst haar plannen voorgelegd aan [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] , in de persoon van [naam] . Die had daartegen geen bezwaar. Afgezien van een financieel belang dat [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] bij de grond hebben, kunnen zij feitelijk niets met de strook grond aanvangen. Meer subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] geacht moeten kunnen worden in juli 2014 akkoord te zijn gegaan met de grensoverschrijdende herinrichting van deel A van de strook grond. Dit levert naar mening van [eiseres] een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd op. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat opzegging slechts mogelijk is als er een voldoende zwaarwegende grond is. Die doet zich niet voor. Nog meer subsidiair voert [eiseres] aan dat de wens van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] dat [eiseres] de strook grond ontruimt, dient af stuiten op het bepaalde in art. 3:13 BW terzake misbruik van bevoegdheid. Op basis daarvan vordert [eiseres] eveneens een aan [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] op te leggen gebod om toe te staan dat zij van de grond van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] gebruik maakt.
3.3.
[gedaagden sub 1 tot en met sub 5] voeren gemotiveerd verweer.
in reconventie
3.4.
[gedaagden sub 1 tot en met sub 5] vorderen veroordeling van [eiseres] tot verwijdering van de poort en het hekwerk en deze verwijderd te houden op dusdanige wijze dat deze zich niet langer bevinden over de erfgrens zoals vastgesteld in het kader van de erfgrensreconstructie. Dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [eiseres] nalaat hieraan te voldoen binnen een maand na dit vonnis.
3.5.
[gedaagden sub 1 tot en met sub 5] leggen aan hun vordering ten grondslag dat de poort en hekwerk deels op hun perceel geplaatst zijn. [eiseres] heeft met de plaatsing van het poort en hekwerk inbreuk gemaakt op hun eigendomsrecht, hetgeen zij niet behoeven te dulden.
3.6.
[eiseres] voert gemotiveeerd verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie en reconventie hierna gezamenlijk bespreken. Voor beide vorderingen geldt dat allereerst dient te worden vastgesteld welke partij eigendom heeft van strook A.
strook A
4.2.
Strook A is (ruim) 1 meter breed en loopt over een afstand van circa 24 meter vanaf de openbare weg naar achteren tot en met het punt waar [eiseres] de poort en hekwerk heeft geplaatst. Op deze strook is (een deel van) de poort en hekwerk geplaatst. Ter plaatse heeft de rechter geconstateerd dat strook A deel uitmaakt van de grond van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] , zoals dat door het kadaster is bij de grensreconstructie is uitgemeten. Dit heeft de rechter vastgesteld aan de hand van de merktekens die door het kadaster zijn geplaatst. [eiseres] bestrijdt dat ook niet langer. Dit heeft tot gevolg dat de primaire vordering van [eiseres] met betrekking tot strook A niet toewijsbaar is.
4.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [eiseres] door (verkrijgende of bevrijdende) verjaring de eigendom van strook A heeft verkregen. [eiseres] stelt dat dit het geval is en voert daartoe aan dat haar rechtsvoorganger [naam vorige eigenaar] strook A samen met de rest van zijn perceel bestraat heeft waardoor het visueel leek alsof strook A deel uitmaakte van zijn perceel.
4.4.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de wet volgt dat een eigendomsrecht op een registergoed, zoals de in geding zijnde strook A, door een bezitter te goeder trouw kan worden verkregen door onafgebroken bezit van tien jaren (artikel 3:99 BW). Daarnaast kan ook een bezitter die niet te goeder trouw is door verjaring eigenaar worden van een registergoed. Daarvoor is nodig dat hij het goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid (artikel 3:105 BW). De in artikel 3:105 BW bedoelde verjaringstermijn bedraagt in beginsel twintig jaar (artikel 3:306 BW). De termijn van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt (artikel 3:314 lid 2 BW).
4.5.
In verband met het verjaringsvraagstuk moet dus allereerst worden vastgesteld of de rechtsvoorganger van [eiseres] op enig moment het bezit van strook A heeft verkregen, en zo ja wanneer. De rechtbank zal daarom eerst op die vraag ingaan.
4.6.
Inbezitneming van een aan een ander toebehorende onroerende zaak geschiedt doordat men zich de feitelijke macht over die zaak verschaft, en wel op zodanige wijze, dat naar verkeersopvattingen duidelijk is dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de zaak is geëindigd (artikel 3:113 BW). Dit vereist dat men zich door uiterlijke daden naar buiten toe zichtbaar en ondubbelzinnig als de rechthebbende over de zaak gedraagt, zodat voor de daadwerkelijke eigenaar duidelijk is dat zijn eigendom wordt bedreigd en hij maatregelen kan nemen om zijn eigendomsrecht te beschermen.
4.7.
Door de bestrating die [naam vorige eigenaar] heeft aangelegd op strook A, lijkt het weliswaar visueel alsof strook A onderdeel uitmaakt van zijn perceel, maar dit is op zichzelf onvoldoende om daar uit te kunnen afleiden dat [naam vorige eigenaar] zich ondubbelzinnig als bezitter heeft opgesteld. [naam] is strook A ook altijd blijven gebruiken en had daar ook vrijelijk de toegang toe, zoals [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] onbetwist hebben gesteld.
Hetgeen [eiseres] heeft gesteld is daarom onvoldoende om de conclusie te dragen dat [naam vorige eigenaar] op enig moment het bezit van strook A heeft verkregen. De slotsom is dat [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] hun eigendom van strook A niet door verkrijgende of bevrijdende verjaring hebben verloren en dat de eigendom nog steeds bij hen rust.
4.8.
Over het beroep dat [eiseres] gedaan heeft op art 5:54 BW overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge dat artikel kan, als een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander gebouwd is en de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen. Wil de eigenaar van een gebouw of werk het recht hebben om een gedeelte daarvan op, boven of onder het erf van een ander te handhaven, dan moet aan een streng criterium zijn voldaan: door wegneming van het uitstekende (of overhellende, lid 2) gedeelte, moet de eigenaar van het gebouw of werk (in dit geval: [eiseres] ) onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan de eigenaar van het erf (in dit geval: [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] ) door handhaving daarvan.
4.9.
[eiseres] heeft in dat verband gesteld dat de aanpassing van de poort en hekwerk met de nodige kosten en inspanningen gepaard zal gaan. Door [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] is daartegenover gesteld dat het belang dat zij hebben bij verwijdering van het grensoverschrijdende deel van de poort en hekwerk bestaat uit een waardevermeerdering van de grond, omdat dan een aanbouw aan het huidige pand (bij de volgens hen te verwachten beëindiging van het recht van overpad) mogelijk is. Daarnaast stellen zij dat als gevolg van de grensoverschrijding de toegangsweg op hun perceel en naar het achterliggende perceel op onaanvaardbare wijze is versmald.
4.10.
Uit de stellingen van [eiseres] maakt de rechtbank op dat het mogelijk is de poort en hekwerk aan te passen, zij het dat het gepaard gaat met de nodige kosten. De kosten van aanpassing van de poort en hekwerk bedragen volgens de door [eiseres] in het geding gebrachte offerte € 2.400,00 (productie 9, tweede blad, van de dagvaarding). Ter zitting heeft [naam schoonzoon] naar voren gebracht dat die kosten in werkelijkheid veel hoger liggen, maar dat heeft hij verder niet feitelijk onderbouwd. Behalve het kostenaspect, is gesteld noch gebleken dat [eiseres] overige belangen heeft bij handhaving van de poort en hekwerk. Al met al heeft [eiseres] dan onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat zij onevenredig veel zwaarder benadeeld wordt dan [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] bij handhaving van poort en hekwerk in hun huidige omvang. De vordering gebaseerd op art. 5:54 BW zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat er tussen haar en [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] een duurovereenkomst is ontstaan en stelt daartoe dat [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] bij monde van [naam] accoord zijn gegaan met de plaatsing van de poort en hekwerk.
4.12.
[gedaagden sub 1 tot en met sub 5] hebben die stelling gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft [naam] naar voren gebracht dat, toen hij zag dat hun pad door de aanleg van poort en hekwerk wel erg smal werd, hij zijn twijfels kenbaar had gemaakt over de erfgrens, en dat daarop [naam schoonzoon] had gezegd dat de grens zo was uitgemeten door het kadaster. Dit is door [eiseres] niet nader weersproken. De stellingen van [eiseres] zijn daarmee onvoldoende om daarop de totstandkoming van een duurovereenkomst te kunnen baseren.
4.13.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat evenmin kan worden geconcludeerd dat [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] misbruik maken van de hen toekomende bevoegdheid om ontruiming te vorderen. Alle vorderingen in conventie ten aanzien van strook A zullen worden afgewezen.
Strook B
4.14.
De vorderingen in conventie hebben tevens betrekking op strook B. Deze ligt in het verlengde van strook A en is 16 meter diep. Ook ten aanzien deze vraag verschillen partijen van mening wie de eigendom van deze strook grond heeft.
4.15.
Ook van deze strook heeft de rechter ter plaatse geconstateerd dat die deel uitmaakt van de grond van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] zoals dat door het kadaster is bij de grensreconstructie is uitgemeten. Dit wordt ook niet langer door [eiseres] bestreden. Dit betekent dat de primaire vordering van [eiseres] met betrekking tot strook B niet toewijsbaar is.
4.16.
[eiseres] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat door haar rechtsvoorganger op die strook een haag geplaatst is (ter vervanging van de muur, die er eerst stond maar was omgewaaid), hetgeen te gelden heeft als een daad van inbezitneming. Ter zitting heeft [naam vorige eigenaar] echter verklaard dat de haag geplaatst is door [naam] . Ook als aangenomen wordt dat het plaatsen van de haag geldt als een daad van inbezitneming, is die bezitsdaad verricht door de rechtsvoorganger van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] hebben dan ook hun eigendom van strook B niet door verkrijgende of bevrijdende verjaring verloren.
4.17.
Hetgeen [eiseres] voor het overige gevorderd heeft ziet alleen op strook A. Alle vorderingen ten aanzien van strook B zullen worden afgewezen.
4.18.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 287,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.191,00
in reconventie
4.19.
De vordering in reconventie tot verwijdering van het grensoverschrijdende deel van de poort en hekwerk is toewijsbaar, evenwel met inachtneming van het navolgende. De rechtbank acht een termijn van drie maanden een redelijke termijn daarvoor. De rechtbank ziet voorts aanleiding om de hoogte van de gevorderde dwangsom per dag te matigen tot een bedrag van € 250,- en het totale maximum te matigen tot een bedrag van
€ 25.000,-.
4.20.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
452,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 452,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] tot op heden begroot op € 1.191,00,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiseres] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis het grensoverschrijdende deel van het hekwerk en de poort te verwijderen en verwijderd te houden op dusdanige wijze dat deze zich niet langer bevinden over de erfgrens zoals vastgesteld in het kader van de erfgrensreconstructie,
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden sub 1 tot en met sub 5] tot op heden begroot op € 452,00,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.