Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[de heer] [K.] ,
Stichting Wooninc.,
1.De procedure
2.Het geschil
ne bis in idembeginsel niet toegestaan om tweemaal aanspraak te maken op dezelfde betalingsverplichting. De huur voor de maanden januari 2017 en april 2017 is dus ten onterechte gevorderd. Ten tijde van de dagvaarding van 3 mei 2017 stond enkel de maand maart 2017 nog open. Een dergelijke huurachterstand van één maand rechtvaardigt niet de ontbinding van de huurovereenkomst. Subsidiair beroept [K.] c.s. zich op artikel 7:280 BW (terme de grâce).
3.De beoordeling
Gedaagde is met correcte betaling van de huurpenningen in gebreke gebleven en heeft tot en met januari 2017 een achterstand doen ontstaan van € 495,60’. Bij de specificatie van haar vordering heeft zij in die dagvaarding vervolgens expliciet de ‘
vervallen termijnen t/m januari 2017’opgenomen. Bij verstekvonnis van 2 februari 2017 is de vordering van Stichting Wooninc. toegewezen als gevorderd. Aan dit vonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan, komt gezag van gewijsde toe. Dit betekent dat in het kader van de rechtsstrijd tussen partijen een onaantastbare rechterlijke beslissing is genomen dat in een nieuw geschil tussen partijen niet meer ter discussie kan worden gesteld en dat in een nieuw geschil tussen partijen tot uitgangspunt moet worden genomen. Met andere woorden en toegespitst op deze zaak betekent dit dat over de betaling van de huur voor januari 2017 bij vonnis van 2 februari 2017 reeds is beslist en dat dit geschilpunt niet opnieuw in de onderhavige procedure ter discussie kan worden gesteld. Dat Stichting Wooninc. is gebleken dat achteraf bezien de huur voor januari 2017 toch niet is betaald, als gevolg waarvan de door haar gestelde omvang van haar eerdere vordering onjuist was, doet de bindende kracht van het gegeven vonnis niet teniet. Het voorgaande brengt met zich dat de gevorderde huur voor de maand januari 2017 moet worden afgewezen.