ECLI:NL:RBOBR:2018:1598

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
01/889150-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegaal telen van hennep en deelname aan criminele organisatie

Op 6 april 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het illegaal telen van grote hoeveelheden hennep op verschillende locaties in Nederland en België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 10 september 2013 en 5 november 2013 in Temse, België, samen met anderen opzettelijk ongeveer 1234 hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 mei 2014 in Schaijk, gemeente Landerd, en in Wamel, gemeente West Maas en Waal, meermalen opzettelijk hennepplanten geteeld. De rechtbank heeft ook bewezen verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet, waaronder het telen, verwerken en verkopen van hennep. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de straf verminderd van 30 maanden naar 27 maanden vanwege deze overschrijding. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de ernst van de gepleegde strafbare feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/889150-12
Datum uitspraak: 06 april 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [postcode] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12 mei 2017 en 5, 6, 12 en 23 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 april 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot en met 5 november 2013 te Temse (België) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een grote hoeveelheid, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1234 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 27 mei 2014 te Schaijk, gemeente Landerd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3] ) een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 12 juli 2014 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 4] ) een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 juli 2014 in Schaijk, gemeente Landerd, en/of in Wamel, gemeente West Maas en Waal, en/of in Zaltbommel en/of (elders) in Nederland en/of in Herselt (België) en/of in Temse (België), heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het - telen van een of meer grote hoeveelheden hennepplanten, althans materialen bevattende hennep, en/of - bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een of meer grote hoeveelheden hennepplanten, althans materialen bevattende hennep en/of
- invoeren van grote hoeveelheden hennepplanten, althans materialen bevattende hennep, uit België in Nederland.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen. [1]
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank voor de afzonderlijke feiten gebezigde bewijsmiddelen als bijlagen bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van deze bijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Kort gezegd betreft het de volgende bewijsmiddelen:
(voor feit 1: de hennepkwekerij te Temse:)
- Bewijsmiddelen hennepkwekerij Temse (België) uit map 5 en 6.
(voor feit 2: de hennepkwekerij te Schaijk:)
  • Bewijsmiddelen hennepkwekerij Schaijk uit map 7, 8, 9 en 10.
  • Een ovc-gesprek uit delictdossier Wamel, bijlage 80, pagina 5316 - 5319.
  • Verklaring getuige [voorletters] . [benadeelde] bij de rechter-commissaris op 19 februari 2018.
(voor feit 3: de hennepkwekerij te Wamel:)
- Bewijsmiddelen hennepkwekerij Wamel uit map 11, 12 en 13.
(voor feit 4: de criminele organisatie:)
  • De hiervoor voor feit 1, 2 en 3 gebezigde bewijsmiddelen
  • Bewijsmiddelen hennepkwekerij Herselt uit map 3 en 4.
  • Bewijsmiddelen criminele organisatie uit map 14.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot de hennepkwekerij aangetroffen op het adres [adres 3] te Schaijk (feit 2)
De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat zij van mening is dat bij dit feit een periode van 1 mei 2011 tot en met 27 mei 2014 kan worden bewezen.
De verdediging heeft -kort gezegd- op basis van het dossier gesteld dat deze periode niet in zijn geheel wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat er geen eenduidigheid bestaat over de ingangsdatum van de huurovereenkomst en derhalve ook niet over de vermoedelijke startdatum van deze hennepkwekerij.
De rechtbank is het volgende gebleken.
De leden van het gezin [achternaam] ( [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , en hun [dochter] ) verklaren zeer wisselend over de datum waarop ze in Schaijk zijn komen wonen, dan wel verklaren het niet meer te weten. Wel heeft [medeverdachte 8] verklaard dat de kwekerij een aantal maanden na hun intrek in het pand [adres 3] te Schaijk is opgebouwd.
Ook de huurovereenkomst blinkt niet uit in helderheid. Immers in de huurovereenkomst staat vermeld dat de overeenkomst is aangegaan voor de periode van 1 december 2010 tot en met 30 november 2011 en wordt de datum 1 december 2010 genoemd als betaaldatum voor de borg en als datum waarop huurder verantwoordelijk is voor de kosten van gas, water en licht. Anderzijds staat op de laatste pagina van de huurovereenkomst dat de huurovereenkomst is opgemaakt en ondertekend op 16 november 2011. [naam makelaar] heeft bij de politie verklaard dat hij de woning aan de [adres 3] te Schaijk in opdracht van de eigenaar heeft verhuurd. Afgesproken was dat de familie [achternaam] het pand zou gaan huren vanaf 1 december 2010.
De [benadeelde] , eigenaar en verhuurder van de woning aan de [adres 3] te Schaijk, heeft echter bij de politie en later onder ede bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat de woning eerst per 1 december 2011 is verhuurd aan de familie [achternaam] .
Nu verdere onderzoeksgegevens waaruit blijkt op welke datum de huurovereenkomst is ingegaan niet voorhanden zijn, gaat de rechtbank er, mede gelet op de stellige verklaring van eigenaar [benadeelde] en de met de hand geschreven datum op het huurcontract, bij de verdere beoordeling er vanuit dat de huurovereenkomst is ingegaan per 1 december 2011. Nu op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen vaststaat dat dit pand is gehuurd met het vooropgezette plan om een hennepkwekerij in deze woning te plaatsen, zal de rechtbank bij feit 2 de aanvangsperiode bepalen op 1 januari 2012 en verdachte vrijspreken van de periode daaraan voorafgaand.

Bewijsoverweging met betrekking tot criminele organisatie (feit 4)

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die – kort gezegd – tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet.
Van deelname aan een criminele organisatie is sprake indien een verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming aan een criminele organisatie is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is dus geen vereiste.
Om te kunnen vaststellen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, heeft de rechtbank bezien of sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband waaraan de deelnemers in een zekere duurzame onderlinge samenwerking hebben deelgenomen. Vervolgens heeft de rechtbank bezien of verdachte tot dit samenwerkingsverband behoorde, daar een aandeel in heeft gehad, dan wel dat verdachte de criminele organisatie heeft ondersteund met gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een dergelijke organisatie. Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 juli 2014 sprake is geweest van een samenwerkingsverband zoals hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft beziggehouden met het telen, verwerken, verkopen en afleveren van hennep. Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van de kwekerij in Schaijk is overwogen zal de pleegperiode worden ingekort naar 1 januari 2012.Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] met verdachte deel hebben uitgemaakt van deze criminele organisatie.
Door deze criminele organisatie zijn medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] benaderd met het aanbod dat de criminele organisatie bij hen in de woning een hennepkwekerij zou plaatsen in ruil voor een maandelijkse vergoeding ter hoogte van de huur (zodat zij gratis konden wonen). Zij kregen ook een extra vergoeding bij een geslaagde oogst. Omdat [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] niet aan de door de verhuurder gestelde inkomenseisen voldeden, kregen zij van de criminele organisatie een valse arbeidsovereenkomst en valse loonstroken zodat zij de woning aan de [adres 4] te Wamel respectievelijk de [adres 3] te Schaijk konden huren.
Ook bij de hennepkwekerij in Temse en bij de beoogde hennepkwekerij in Herselt was sprake van een schijnconstructie waarbij het pand c.q. het deel van het pand waarin de kweekruimte zat c.q. zou worden gebouwd op papier was verhuurd aan een derde.
De hennepplanten werden na de oogst vervoerd naar een andere locatie, waar zij door de door de criminele organisatie ingezette knippers verder werden verwerkt tot verkoopklare hennep.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] een belangrijke en richtinggevende rol hadden in de criminele organisatie en geld investeerden in de door de criminele organisatie opgezette en geëxploiteerde hennepkwekerijen. Ook hebben zij werkzaamheden verricht in de verschillende hennepkwekerijen (opbouw van de kwekerij, zetten van stekken, verzorging van de planten, oogsten, zorgdragen voor knippers om de geoogste hennepplanten te knippen en vervolgens het klaarmaken van de kweekruimte voor een nieuwe kweekcyclus).
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat sprake is geweest van een duurzame en gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11(oud) van de Opiumwet. Dit blijkt onder meer uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden en onderlinge afstemming van activiteiten van de deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie en uit de planmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van de deelnemers binnen de organisatie. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachten in de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 juli 2014 intensief en planmatig met elkaar hebben samengewerkt bij de exploitatie van de diverse hennepkwekerijen, waarbij een duidelijke rolverdeling heeft bestaan. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en wat hiervoor over de rol van verdachte is overwogen. Verdachte heeft gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de hennepkwekerij vanaf 1 januari 2012 aan de criminele organisatie deelgenomen. Van het jaar 2011 zal verdachte worden vrijgeproken.
De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier niet is gebleken of de criminele organisatie van plan was om de hennepplanten in de reeds operationele kwekerij in Temse en de beoogde kwekerij in Herselt na het oogsten naar Nederland te vervoeren en om de planten vervolgens in Nederland te knippen en te drogen en vervolgens de hennep in Nederland te verkopen of dat deze verdere bewerking en verkoop in België zou plaatsvinden. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de organisatie als oogmerk had om grote hoeveelheden hennepplanten, althans materialen bevattende hennep, vanuit België in Nederland in te voeren (zoals ten laste gelegd onder het derde gedachtestreepje onder feit 4). Verdachte zal dan ook ten aanzien van dit deel worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 10 september 2013 tot en met 5 november 2013 te Temse (België) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1234 hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 mei 2014 te Schaijk, gemeente Landerd, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 3] ) een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
in de periode van 1 november 2012 tot en met 12 juli 2014 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 4] ) een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. in de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 juli 2014 in Schaijk, gemeente Landerd, en in Wamel, gemeente West Maas en Waal, en in Zaltbommel en elders in Nederland en in Herselt (België) en in Temse (België), heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, te weten het - telen van grote hoeveelheden hennepplanten, en - bereiden, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van grote hoeveelheden hennepplanten, althans materialen bevattende hennep.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
(voor de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten:)
-gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen verdachte aanhangig te maken. Daartoe is een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering, ingesteld.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft -kort gezegd- gesteld dat er in de onderhavige zaak sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak behoort te worden behandeld als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De eis van 33 maanden gevangenisstraf komt de verdediging onredelijk voor, te meer nu het openbaar ministerie stelt bij zijn strafeis rekening te hebben gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Onduidelijk is waarom het zo lang heeft geduurd. Een gevangenisstraf valt onevenredig hard nu verdachte inmiddels een eerzaam leven heeft opgebouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het illegaal telen van grote hoeveelheden hennep op verschillende plaatsen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het telen van grote hoeveelheden hennepplanten en het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren daarvan.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee zijn organisatie zich bezig hield vormt een bedreiging voor de samenleving nu dit de maatschappij ondermijnt en ontwricht. Zo werden mensen gezocht die bereid waren om op hun eigen naam een woning te huren, wetende dat in die woning een hennepkwekerij opgezet zou gaan worden. Aan deze mensen werden ook valse arbeidsovereenkomsten en valse loonstroken ter beschikking gesteld omdat zij anders niet voldeden aan de door de verhuurders gestelde inkomenseisen. Het opbouwen van een hennepkwekerij in een gehuurde woning betekende schade voor deze woning naast de vergrote kans op brandgevaar doordat de elektriciteit illegaal werd afgetapt. Met dit gevaar voor de bewoners en omwonenden werd geen rekening gehouden. Verdachte heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door financiële motieven. Verdachte en zijn medeverdachten deden dit in een nauw samenwerkende organisatie. Een dergelijke organisatie heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdraagt aan benadeling van de volksgezondheid en aan het circuit van crimineel geld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met handel in softdrugs aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze niet zelden hand in hand gaan met bedreigingen en/of geweld zoals ook uit het onderhavige dossier blijkt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, die als vertrekpunt dienen bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige gevangenisstraf nu verdachte een coördinerende rol had binnen de criminele organisatie.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank voorts ten nadele van hem rekening met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en gedurende een deel van de bewezenverklaarde periode nog in een proeftijd liep, hetgeen hem niet heeft weerhouden om wederom vergelijkbare strafbare feiten te plegen. De ter zitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden geven de rechtbank geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan gezien de aard en ernst van de feiten geboden is.
Wel zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat het geruime tijd heeft geduurd voordat dit vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval geldt als aanvangsdatum, 30 september 2014, de dag waarop verdachte is aangehouden. Dit vonnis wordt gewezen op 6 april 2018. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden zodat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde uitgangspunten bij schending van de redelijke termijn de op te leggen gevangenisstraf van 30 maanden gevangenisstraf verminderen tot 27 maanden.
De rechtbank zal gelet op het hiervoor overwogene een lichtere straf opleggen dan de door de officieren van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 7, 10, 27, 47, 57, 63,
Opiumwet art. 3, 11, 11a (oud).

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.T.a.v. feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.T.a.v. feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.T.a.v. feit 4:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.
(t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:)
gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 6 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, onderzoek [naam onderzoek] , aantal mappen: 14, aantal pagina’s: 5805.