Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2018 in de zaak tussen
de Brabantse Milieufederatie, te Tilburg, eiseres,
het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder,
[bedrijf], te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster,
Procesverloop
M. Ingeveld en P. van Otterdijk. Namens vergunninghoudster is verschenen
[naam] en [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde en
ing. R.J.M.B. Derks.
De rechtbank heeft ing. C.P.J. Weemaes en ir. J.N. Schinkel van de StAB als deskundigen gehoord.
Overwegingen
Ontvankelijkheid beroep eiseres
Regelgeving
Coördinatieverplichting
Verweerder betwist dat het hier gaat om een IPPC-inrichting. Van een categorie 4.3 inrichting is geen sprake, omdat er geen fabricage plaatsvindt van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen. Ten aanzien van de vraag of de inrichting een categorie 5.3 inrichting betreft stelt verweerder dat hier nuttige toepassing van ongevaarlijke afvalstoffen aan de orde is, omdat het afvalwater dat wordt geloosd als nuttige toepassing heeft dat het van een hogere kwaliteit is dan het ontvangende oppervlaktewater en de lozing leidt tot een vernatting van het gebied rondom de Keunensloop. Het te lozen water vervangt de (onzekere) wateraanvoer vanuit België en biedt tevens een alternatief voor het oppompen van grondwater bij een onttrekkingsverbod door agrariërs die afhankelijk zijn van het water in de Keunensloop voor de bewatering van hun percelen. Omdat deze nuttige toepassing niet gepaard gaat met een biologische behandeling van de mest, is hier geen IPPC-installatie aan de orde volgens verweerder. Verweerder stelt dat er daarom geen coördinatieverplichting bestond.
.Het concentraat wordt ingedampt. Het schone water wordt opgeslagen in een watersilo en deels binnen de inrichting hergebruikt. Het overige deel van het water wordt na de omgekeerde osmose door een ionenwisselaar geleid. Het restwater wordt vanuit de mestbewerkingsinstallatie geloosd op een natuurvijver en van daaruit op de Keunensloop.
De dikke fractie wordt gedroogd in de PAD-droger, waarbij een deel verdampt. Het restant van de dikke fractie wordt via pyrolyse omgezet in groen gas en biochar.
Onder verwijzing naar de uitspraak in de zaak SHE 17/914 overweegt de rechtbank verder dat het toevoegen van een flocculant als een fysisch-chemische behandeling moet worden gekwalificeerd..
Voor zover verweerder stelt dat er geen sprake kan zijn van een IPPC-installatie als bedoeld in categorie 5.3 onder b omdat er geen biologische behandeling plaatsvindt, overweegt de rechtbank dat deze bepaling aldus moet worden gelezen dat juist alleen bij een biologische behandeling sprake kan zijn van een IPPC-installatie als bedoeld in deze categorie. De activiteiten die onder i tot en met iv worden vermeld zijn een uitwerking van de zinsnede “door middel van een of meer van de volgende activiteiten” en vallen niet onder de in deze categorie vermelde uitzondering. Bij de door verweerder voorgestane lezing van categorie 5.3 onder b zou er geen enkele activiteit onder deze categorie vallen, waardoor deze bepaling zinledig zou zijn. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of het lozen van het water dat vrijkomt bij de mestbewerking op de Keunensloop als nuttige toepassing kan worden gezien. Evenmin behoeft de stelling van eiseres bespreking dat hier sprake is van een verwijderingshandeling als bedoeld in categorie D6 .
Conclusie
Griffierecht en proceskosten
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van