ECLI:NL:RBOBR:2018:1526

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
17_2700
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning kinderopvangtoeslag en de invloed van onbetaald ouderschapsverlof

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 5 april 2018, in de zaak tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen, staat de vraag centraal of onbetaald ouderschapsverlof meetelt bij de berekening van de kinderopvangtoeslag. Eiser, die samen met zijn toeslagpartner vier kinderen heeft, heeft in 2015 een bedrag van € 16.527,68 aan opvangkosten gemaakt. De Belastingdienst heeft het recht op kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op € 12.584,00, waarbij een bedrag van € 1.830,00 van eiser is teruggevorderd. Eiser is van mening dat de door zijn toeslagpartner gemaakte overwerkuren en ziekte-uren niet zijn meegenomen in de berekening van het aantal gewerkte uren, wat volgens hem onterecht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toeslagpartner geen overwerkuren heeft gemaakt en dat ziekte-uren niet als extra gewerkte uren kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de wetgeving duidelijk maakt dat alleen ouders die betaalde arbeid verrichten recht hebben op kinderopvangtoeslag. De rechtbank wijst erop dat onbetaald ouderschapsverlof niet leidt tot een wijziging van het aantal gewerkte uren en dat de wetgever niet heeft beoogd om een onderscheid te maken tussen betaald en onbetaald ouderschapsverlof. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. H.P. Hermans),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: N. Marienus).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 met kenmerk [aanslagnummer] (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2015 definitief berekend en vastgesteld op € 12.584,00 en een bedrag van € 1.830,00 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 29 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de gemachtigde van verweerder is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft samen met mevrouw [toeslagpartner] (de toeslagpartner) vier kinderen. Zij hebben voor de gastouderopvang van de kinderen in het toeslagjaar 2015 een bedrag van € 16.527,68 aan opvangkosten gemaakt en betaald. De toeslagpartner heeft met ingang van 18 september 2015 tot en met 18 maart 2016 onbetaald ouderschapsverlof genoten.
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 september 2015 heeft de toeslagpartner van eiser 78 reguliere uren per maand gewerkt. In september heeft ze 44 uur gewerkt. Daarmee heeft de toeslagpartner in 2015 in totaal 668 reguliere uren gewerkt. Dat is minder dan het aantal uren dat eiser heeft gewerkt.
In het primaire besluit heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag van eiser voor het toeslagjaar 2015 definitief berekend en vastgesteld op € 12.584,00. Wegens eerder toegekende voorschotten moet eiser een bedrag van € 1.830,00 terugbetalen.
2. De artikelen waar in deze uitspraak naar wordt verwezen, staan in de bijlage.
3. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte de door de toeslagpartner gemaakte overwerkuren (83 in totaal) en ziekte-uren (45 in totaal) niet heeft meegenomen bij de vaststelling van het aantal gewerkte uren. Eiser is dan ook van mening dat verweerder had moeten uitgaan van 796 (688+83+45) gewerkte uren.
4. Volgens verweerder heeft de toeslagpartner van eiser geen overwerkuren gemaakt maar heeft zij een onregelmatigheidstoeslag ontvangen voor gemaakte uren bovenop het gewerkte uurloon. Daarnaast vindt verweerder het vreemd dat iemand die ziek is, wel meer uren zou werken.
5. Ter zitting heeft de rechtbank met partijen de loonstroken van de toeslagpartner doorgenomen. Uit de informatie onder het kopje ‘perc./aantal – omschrijving’ maakt de rechtbank op dat de toeslagpartner over een specifiek aantal uren een percentage onregelmatigheidstoeslag kreeg. Zo kreeg ze in de maand januari 2015 over 5 uren een toeslag van 60% van het uurloon bovenop het reguliere salaris. Dit laat zich rijmen met de bedragen voor uurloon ORT die onder het kopje ‘berekeningsgegevens’ zijn vermeld. 5 maal (60% van € 14,79) is gelijk aan het bedrag van € 44,37 dat de toeslagpartner kreeg uitbetaald. Deze uitleg wordt bevestigd in de salarisstrook van februari 2015 waarin diverse percentages onregelmatigheidstoeslag worden genoemd. De uitleg van eiser, dat er 5 uur extra zijn gewerkt, is verder niet onderbouwd. Volgens de rechtbank heeft de toeslagpartner geen overwerkuren gemaakt.
In de loonstroken wordt evenmin het aantal ziekte-uren als extra gewerkte uren aangemerkt. Zo blijkt uit de salarisstrook van maart 2015 dat de toeslagpartner een onregelmatigheidstoeslag krijgt uitgekeerd over uren die ze niet heeft gemaakt omdat ze ziek was. Het is volgens de rechtbank bovendien tegenstrijdig dat ziekte-uren als extra gewerkte uren worden aangemerkt. Deze beroepsgrond faalt.
6. Volgens eiser heeft verweerder de gewerkte uren ten onrechte doorberekend naar de maanden waarin de toeslagpartner met ouderschapsverlof was. Volgens eiser blijkt nergens uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), meer specifiek het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (hierna en ook thans genaamd het Besluit kinderopvangtoeslag), of in de toelichting daarop dat onbetaald ouderschapsverlof zou zijn uitgezonderd bij de bepaling van het aantal gewerkte uren. Eiser is dan ook van mening dat het aantal gewerkte uren voor het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 op jaarbasis primair moet worden vastgesteld op 1124 uren, dan wel subsidiair op 1060 of 943 uren. Eiser beroept zich op een vergelijkbaar dossier waaruit volgt dat verweerder voorheen, conform hetgeen in de Nota van toelichting is bepaald, geen onderscheid maakte tussen betaald of onbetaald ouderschapsverlof.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen ouders die betaalde arbeid verrichten voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens verweerder dat hiertoe een bewuste keuze is gemaakt in de vorm van een koppeling tussen het maximum aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt en het aantal gewerkte uren. Weliswaar horen hier ook ziekte-uren en verlof bij maar dat wil volgens verweerder niet zeggen dat een verlies van inkomen geen gevolgen heeft voor het recht op kinderopvangtoeslag. De wetgever heeft volgens verweerder niet beoogd een ander arbeidsbegrip te hanteren dan in artikel 1.6 van de Wkkp. Een andere uitleg zou volgens verweerder betekenen dat iemand die gedurende één maand betaalde arbeid verricht en voor de rest van het jaar onbetaald ouderschapsverlof opneemt over het gehele jaar aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag.
8. De rechtbank ziet niet in waarom onbetaald ouderschapsverlof zou moeten leiden tot toekenning van kinderopvangtoeslag. In de eerste plaats zou men aannemen dat ouderschapsverlof wordt opgenomen om bij het kind of de kinderen te zijn. Los daarvan, uit artikel 1.6, aanhef, eerste lid, onder a, van de Wkkp volgt duidelijk dat aanspraak bestaat indien er arbeid wordt verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten of in een van de limitatief in artikel 1.6 van de Wkkp genoemde gevallen. Deze overige gevallen hebben allen gemeen dat kinderopvang wordt geboden aan deelnemers aan begeleidingstrajecten naar betaald werk of een inburgeringstraject. Indien geen sprake is van betaalde arbeid of een overige vorm kan er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag worden gemaakt. Artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag bevat een nadere uitwerking van dit uitgangspunt van de Wkkp maar geen uitbreiding van de limitatieve lijst van gevallen. Een algemene maatregel van bestuur kan een wet in formele zin niet wijzigen. Ook de nota van toelichting op de wijziging van het Besluit kinderopvang (Stb 2011/424) kan de Wkkp niet veranderen. Weliswaar is in de Nota van Toelichting ietwat ongelukkig aangegeven dat ouderschapsverlof niet van invloed is op het aantal gewerkte uren, dat brengt geen verandering in het uitgangspunt dat sprake moet zijn van betaalde arbeid om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag . Een redelijke uitleg van hetgeen de wetgever kennelijk voor ogen heeft gehad, brengt met zich mee dat hij slechts kan hebben bedoeld dat betaald ouderschapsverlof geen verandering brengt in het aantal gewerkte uren (evenals de periodes van ziekte en vakantie en dergelijke). De door eiser voorgestane ruimere uitleg zou inderdaad betekenen dat de regeling van kinderopvangtoeslag kan worden misbruikt om met een minimale inspanning een aanspraak op kinderopvangtoeslag te krijgen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling geweest van de wetgever. De verwijzing naar een ander dossier kan eiser niet baten. Verweerder is niet verplicht een eerder gemaakte fout te herhalen en zich twee keer te stoten aan dezelfde steen. Deze beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten.
In artikel 8a, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag is het volgende bepaald:
‘Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalendermaand;
b. per berekeningsjaar:
1°. 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk;
2°. 70 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk;
3°. de duur van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de wet uitgedrukt in kalendermaanden, vermenigvuldigd met 230 uren per kalendermaand.’
In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 16 september 2011 tot wijziging van het Besluit Kinderopvangtoeslag (Stb. 2011, 424, p. 7), staat het volgende bij de toelichting op artikel 8a:
‘Bij de werknemers is het aantal gewerkte uren gelijk aan de (overeengekomen) arbeidsduur. Bij ziekte, bijscholing, vakantie, een deeltijd WW-uitkering of ouderschapsverlof wijzigt die arbeidsduur niet.’