ECLI:NL:RBOBR:2018:1511

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
5787426 / 17-2453
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie van vordering van minderjarige op vervoerder in luchtvaartzaak met staking Franse luchtverkeersleiding

In deze luchtvaartzaak vorderen eisers, ouders van een minderjarige, compensatie van Ryanair Limited na de annulering van hun vlucht van Eindhoven naar Marrakesh op 21 maart 2016. De vlucht werd geannuleerd vanwege een staking van de Franse luchtverkeersleiding, wat Ryanair aanvoert als een buitengewone omstandigheid die hen vrijstelt van compensatie. Eisers stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van Verordening 261/2004, die hen recht geeft op € 400,00 per persoon, en daarnaast vorderen zij schadevergoeding voor extra kosten die zij hebben gemaakt door de annulering. De kantonrechter oordeelt dat Ryanair niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter wijst de vordering tot compensatie van € 800,00 toe, maar houdt verdere beslissingen aan met betrekking tot de extra kosten totdat bewijs is geleverd door Ryanair dat zij een alternatieve vlucht heeft aangeboden die door eisers is geweigerd. De zaak wordt verwezen voor bewijslevering op 26 april 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer:
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 5787426
Rolnummer : 17-2453
Uitspraak : 29 maart 2018
in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,
beiden wonende te [plaats] , Duitsland,
eisers,
gemachtigde: mr. G.F. Stelten, (Spera & Partners Advocaten & Rechtsanwälte, Postbus 686, 6400 AR Heerlen),
t e g e n :
de vennootschap naar Iers recht
Ryanair Limited,
gevestigd te Co. Dublin, Ierland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers, Dirkzwager advocaten & notarissen.

1.Het verloop van het procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding met producties;
de conclusie van antwoord met producties;
de conclusie van repliek met productie;
e conclusie van dupliek.
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast:
Eisers hebben bij gedaagde een vlucht geboekt voor 21 maart 2016 met vluchtnummer FR 5895 van Eindhoven Airport naar Marrakesh, Marokko.
De geplande vertrektijd van deze vlucht was 12.05 uur.
De vlucht van eisers is door gedaagde geannuleerd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis:
I. veroordeling van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 1.200,00 aan compensatie, te vermeerderen met € 1.001,52 aan schadevergoeding, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2016 tot de dag van algehele voldoening;
II. veroordeling van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 405,15 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
III. veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, waarbij de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis door gedaagde dient te zijn voldaan en, voor zover voldoening niet binnen voornoemde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verval van voornoemde termijn voor voldoening;
IV. veroordeling van gedaagde tot betaling van de nakosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis begroot op € 131,00 te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening van het vonnis en, voor het geval gedaagde de kosten niet binnen 14 dagen vergoedt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van die termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
V. afgifte van het certificaat voor internationale tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-verordening nr. 1215/2012 middels het formulier van bijlage I van die verordening;
VI. dit alles bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Eisers leggen aan deze vorderingen, kort gezegd, het volgende ten grondslag.
Aangezien de vlucht werd geannuleerd hebben zij op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening) en het
Sturgeon-arrest recht op financiële compensatie van
€ 400,00 per persoon, € 1.200,00 in totaal. Ook hebben zij schade geleden doordat zij vanwege de annulering door gedaagde van vlucht FR 5895 -en bij gebreke van een door gedaagde aangeboden passend alternatief- genoodzaakt waren om een andere vlucht te boeken. De schade bestaat uit de volgende kostenposten:
een bedrag van € 1.184,43, waarvan door gedaagde reeds € 333,21 is voldaan, zodat een vordering van € 850,92 resteert, voor de vliegtickets van Frankfurt, Duitsland naar Marrakesh en retour;
een bedrag van € 95,00 voor parkeerkosten;
een bedrag van € 55,60 voor één dag huur van de vakantiewoning.
Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden. Gedaagde weigert voornoemde compensatie en kosten te vergoeden, zodat eisers zich genoodzaakt zagen onderhavige procedure te starten. Ook de met die procedure gepaard gaande kosten dienen door gedaagde te worden vergoed.
3.3.
Gedaagde voert, kort samengevat, het volgende verweer.
Er heeft zich een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 in verbinding met overweging 14 van de considerans van de Verordening voorgedaan, namelijk een staking van de luchtverkeersleiding in Frankrijk, waarop zij geen invloed had. Zij is daarom niet gehouden enige financiële compensatie te betalen aan eisers. Uit diverse NOTAM-berichten blijkt dat de staking grote gevolgen had voor de luchtvaart. Aangezien het gebied dat werd getroffen door de staking groot was en vele vluchten een andere route zouden (moeten) nemen, zou congestie ontstaan op de alternatieve routes, waardoor zij genoodzaakt was (onder meer) onderhavige vlucht te annuleren. Zij heeft eisers tijdig van de annulering op de hoogte gesteld door middel van SMS en e-mail; ook heeft zij alternatieven aangeboden. In verband met de grote aantallen uitgevallen vluchten zijn door haar diverse “reparatievluchten” georganiseerd, die op 22 maart 2016 werden uitgevoerd vanuit Frankfurt Hahn, Duitsland naar Marrakesh, Marokko. Nu eisers niet hebben gekozen voor dit alternatief en door eisers is ingestemd met restitutie van de ticketprijs, is zij niet aansprakelijk voor de meerkosten. Er worden bovendien kosten gevorderd voor drie vliegtickets, terwijl er maar twee eisers zijn. Voor zover bedoeld is tevens een vordering in te stellen voor (een) andere passagier(s), dient dit voldoende duidelijk te zijn; onvoldoende is gebleken dat de onderhavige vordering mede namens de in de door eisers overgelegde stukken genoemde derde persoon is ingediend.
Primair verzoekt zij daarom de vorderingen af te wijzen met veroordeling van eisers in de proceskosten en de nakosten. Subsidiair bepleit zij afwijzing of matiging van de buitengerechtelijke kosten terwijl de wettelijke rente slechts toewijsbaar is vanaf de veertiende dag na 12 april 2016.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Aan de hand van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken EG/1215/2012 (hierna EEX-Vo) dient te worden bepaald of de kantonrechter als Nederlandse rechter bevoegd is.
4.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 sub b tweede streepje EEX-Vo is de kantonrechter bevoegd van de vordering kennis te nemen. Zie voorts LJN: BJ2979, Hof van Justitie van de EG/EU, 09-07-2009, C-204/08 (Rehder-arrest), waarin is bepaald dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot compensatie gebaseerd op die vervoerovereenkomst en Verordening EG (261/2004), naar keuze van eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarin zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.
4.3.
De kantonrechter te Eindhoven is de relatief bevoegde rechter nu de overeengekomen plaats van vertrek Eindhoven was.
Procespartijen
4.4.
Eisers betwisten het standpunt van gedaagde dat niet duidelijk zou zijn namens welke passagiers de vorderingen zouden zijn ingesteld. Zij stellen dat de vorderingen worden ingesteld voor henzelf en namens hun dochter, [naam dochter] , nu hun dochter geen directe financiële schade heeft geleden en omdat zij als ouders de vlucht hebben geboekt en betaald. Eisers menen dat de identiteit van hun dochter reeds uit productie 1 bij dagvaarding genoegzaam blijkt. Zekerheidshalve hebben eisers bij repliek een afschrift van de cessieakte overgelegd, waarmee de betreffende vordering van hun dochter jegens gedaagde is overgegaan op eisers. Ten overvloede wijzen eisers er op dat omwille van proceseconomische redenen het onwenselijk is dat hun dochter haar vordering nog in een separate procedure zou moeten voorleggen aan de rechter.
Gedaagde heeft betwist dat eisers namens hun minderjarig kind de vordering kunnen instellen, nu een machtiging ontbreekt waaruit blijkt dat het minderjarige kind in rechte mag worden vertegenwoordigd.
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Eisers hebben, in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun voornoemde minderjarige dochter, de vordering van hun dochter op gedaagde alsnog aan zichzelf gecedeerd (overgedragen). Van deze overdracht is een akte opgemaakt (productie 11 bij repliek) en is bij repliek mededeling gedaan aan gedaagde. Daarmee is sprake van een rechtsgeldige cessie (overdracht) van de vordering en zijn eisers rechthebbende op de vordering van hun dochter jegens gedaagde geworden.
Recht op compensatie
4.6.
Vooropgesteld wordt dat eisers in het onderhavige geval, op grond van artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening en de daaraan in het
Sturgeon-arrest gegeven uitleg, in beginsel recht hebben op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie van (in casu) € 400,00 per passagier.
4.7.
De vervoerder is niet verplicht die compensatie te betalen indien er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikellid is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen, indien zij kan aantonen dat annulering van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Deze regel geldt zowel in het geval de vlucht is geannuleerd dan wel is vertraagd.
4.8.
Uit de considerans van de Verordening blijkt dat dergelijke buitengewone omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.9.
In de
Wallentin-uitspraak is door het Europese Hof van Justitie (hierna het Hof) onder meer (in rechtsoverweging 40) overwogen dat, aangezien niet alle buitengewone omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling, de luchtvaartmaatschappij die zich op dergelijke omstandigheden beroept bovendien moet aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
Uitgangspunt is dat de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden bij de luchtvaartmaatschappij rusten. In het voorkomende geval moet zij bovendien aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering of langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.10.
Eisers betwisten dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening en lichten dat als volgt toe.
Er was sprake van een aangekondigde staking, waarmee gedaagde bekend was blijkens onder meer haar eigen Twitter-berichten en het bericht van Eurocontrol daarover op 17 maart 2016. De staking was dus bij gedaagde bekend en het behoort voor haar risico te komen dat zij eisers niet tijdig op de hoogte heeft gebracht van de annulering van de vlucht. Eisers hebben vóór 21 maart 2016 geen bericht van gedaagde ontvangen; het tegendeel kan niet worden afgeleid uit het door gedaagde overgelegde overzicht uit het klantcontactsysteem nu daarin de status van het SMS-bericht wordt weergegeven als “invalid”. Uit de door gedaagde overgelegde NOTAM-berichten blijkt eveneens dat zij al enkele dagen bekend was met een mogelijke op handen zijnde staking. Overigens vloog een andere luchtvaartmaatschappij op 21 maart 2016 wel naar Marrakesh. Aan eisers is geen “reparatievlucht” op 22 maart 2016 aangeboden; aan hen is enkel een vlucht aangeboden van Eindhoven naar Marrakesh op 27 maart 2016. De conclusie is, dat gedaagde niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om annulering te voorkomen.
Gedaagde voert aan dat het niet mogelijk was om te anticiperen op de vertraging, nu zij nog niet zeker wist of vlucht FR 5895 vertraging zou ondervinden. Om deze reden kon zij eisers ook niet eerder dan zij heeft gedaan informeren over het feit dat de vlucht geen doorgang zou vinden vanwege de staking. Het is niet aan gedaagde te wijten dat eisers geen kennis hebben genomen van haar e-mailbericht. Het vliegen van een alternatieve route was geen goed alternatief, omdat gedaagde gebonden is aan de van Eurocontrol verkregen
"slots"(tijdruimte waarbinnen een vliegtuig moet opstijgen of landen).
4.11.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Indien de vlucht is geannuleerd ten gevolge van een staking van de Franse luchtverkeersleiding, kan dit niet tot een buitengewone omstandigheid leiden, omdat door gedaagde onvoldoende is aangetoond waarom de staking per definitie gevolgen had voor vlucht FR 5895. Er was immers op 21 maart 2016 vliegverkeer mogelijk door het Franse luchtruim; dit wordt door gedaagde ook niet betwist. Daarnaast is door gedaagde ook niet aangetoond dat het Franse luchtruim niet kon worden gemeden en dus noodzakelijkerwijs door het Franse luchtruim gevlogen moest worden.
Gedaagde heeft geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat aan haar concrete beperkingen zijn opgelegd ten aanzien van vluchten van Eindhoven, Nederland naar Marrakesh, Marokko. In het bijzonder blijkt niet van een concrete beperking ten aanzien van de onderhavige vlucht. Uit de door gedaagde bij antwoord overgelegde stukken kan niet veel meer worden afgeleid dan dat in verband met de staking in Frankrijk verminderd vliegverkeer (door het Franse luchtruim) mogelijk was (‘’
[…] AIRCRAFT OPERATORS ARE REQUESTED TO REDUCE BY ONE THIRD THEIR SCEDULED FLIGHTS ON MONDAY MARCH 21ST ON THE SLOT 0500AM-1100PM UTC ON PARIS-ORLY AND MARSEILLE PLATFORMS AND BY TWENTY PER CENT ON BEAUVAIS, LYON ST EXUPERY AND NICE PLATFORMS […]’’). Door gedaagde is nog een lijst met geannuleerde vluchten overgelegd (productie 4 bij antwoord). Ook hieruit kan niet worden afgeleid dat gedaagde de onderhavige vlucht
noodgedwongenheeft moeten annuleren. Gezien het bepaalde in de
Wallentin-uitspraak had dit, gezien de uitdrukkelijke betwisting van haar stelling door eisers, wel op haar weg gelegen. Gedaagde heeft haar verweer dus onvoldoende onderbouwd en niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan dat de annulering van vlucht FR 5895 noodzakelijk is geworden als gevolg van de staking van de luchtverkeersleiding in Frankrijk.
4.12.
Het beroep van gedaagde op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, kan dan ook niet slagen. De vordering van eisers tot betaling van een compensatie van € 800,00 wordt toegewezen.
Compensatie vliegtickets, parkeerkosten en huur vakantiewoning
4.13.
Eisers betwisten dat zij hebben ingestemd met restitutie van de ticketprijs van de heenreis en dat gedaagde geen vergoeding van de door hen gemaakte (extra) kosten verschuldigd zou zijn. Eisers benadrukken dat het eerstmogelijke door gedaagde aangeboden alternatief een vlucht betrof op 27 maart 2016, zes dagen na de onderhavige vlucht.
Gedaagde voert aan dat zij alle reservecapaciteit die zij had, heeft ingezet en “reparatievluchten” heeft georganiseerd; de beschikbare plaatsen op deze vluchten zijn door de medewerkers van gedaagde op het vliegveld gecontroleerd en toen is gebleken dat er nog plaats was op een vlucht van 22 maart 2016, maar dit is ter plekke door eisers geweigerd.
4.14.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Vast staat, dat vlucht FR 5895 op of kort voor 21 maart 2016 is geannuleerd. In een situatie als de onderhavige, waarin gedaagde zich niet kan beroepen op een buitengewone omstandigheid, is het dan aan haar om de nadelige gevolgen van de annulering voor de passagiers zoveel mogelijk te beperken. Vast staat, dat gedaagde de ticketprijs (al dan niet uit eigen beweging) aan eisers heeft vergoed. Zij heeft verder aangevoerd, dat zij eisers een alternatief heeft aangeboden: zij heeft eisers plaatsen aangeboden op een "reparatie-vlucht" op 22 maart 2016 van Frankfurt-Hahn (Duitsland) naar Marrakesh. Dit aanbod is echter door eisers ter plekke geweigerd, aldus gedaagde.
Eisers hebben voormeld aanbod nadrukkelijk betwist: gedaagde heeft slechts aangeboden de vlucht om te boeken naar een vlucht van Eindhoven naar Marrakesh op 27 of 28 maart 2016, een week na de oorspronkelijke vertrekdatum.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door eisers rust de bewijslast op gedaagde. Omdat gedaagde een bewijsaanbod heeft gedaan zal zij tot bewijslevering worden toegelaten zoals hierna in de beslissing is vermeld.
Indien gedaagde in dit bewijs slaagt, dient de vordering van eisers tot vergoeding van de meerkosten vliegtickets, kosten parkeerplaats en kosten van één dag minder gebruik van de gehuurde vakantiewoning (totaal: € 1.001,52) te worden afgewezen. Eisers hebben aangevoerd (repliek, randnummer 13), dat een vlucht op 22 maart 2016 vanuit Frankfurt geen passend alternatief is, omdat deze luchthaven op ongeveer 330 km (3,5 uur reizen) vanaf Eindhoven Airport ligt en vliegvelden in Düsseldorf, Amsterdam, Weeze en Brussel dichter bij Eindhoven liggen. Dit standpunt van eisers is onbegrijpelijk, nu zij zelf eveneens hebben gekozen voor een alternatieve vlucht vanaf Frankfurt op 22 maart 2016 met Air Arabia. Bovendien zijn eisers woonachtig in [plaats] ; gedaagde heeft terecht aangevoerd, dat de reisafstand [plaats] -Frankfurt vergelijkbaar is met de reisafstand Eindhoven-Frankfurt.
Indien gedaagde niet slaagt in voormeld bewijs, moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van eisers, dat er pas op 27 of 28 maart 2016 een alternatieve vlucht voorhanden was. Omdat die data zes respectievelijk zeven dagen na de oorspronkelijke vertrekdatum liggen en eisers onweersproken hebben gesteld dat zij in Marrakesh van 21 tot en met 31 maart 2016 een vakantiewoning hadden gehuurd, kan een vlucht op 27 of 28 maart 2016 niet als een passend alternatief worden aangemerkt. In dat geval komen de door eisers genoemde schadeposten voor vergoeding in aanmerking.
4.15.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden, behoudens het volgende.
Wettelijke rente
4.15.
Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen de gevorderde wettelijke rente; volgens haar is rente pas verschuldigd nadat zij met betrekking tot betaling van de hoofdsom in gebreke is gesteld.
Dit verweer wordt verworpen. De hoofdverbintenis betreft in onderhavig geval een verplichting tot betaling van (gefixeerde) schadevergoeding wegens tijdverlies c.q. vertraging van de vlucht. Eisers hebben terecht gesteld, dat bij een verplichting tot betaling van schadevergoeding het verzuim intreedt zonder dat een ingebrekestelling noodzakelijk is (art. 6:83 aanhef en sub b BW). De wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW over de gevorderde forfaitaire schadevergoeding is toewijsbaar vanaf de datum van de vlucht. Een abstracte berekening van de schadevergoeding leidt immers tot opeisbaarheid op het ogenblik waarop het schadetoebrengende feit zich heeft voorgedaan (MvA II, Parl. Gesch. 6, 475). Bij toewijzing van de hoofdsom zal daarom de rente worden toegewezen vanaf 21 maart 2016.
4.16.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
laat gedaagde toe te bewijzen, dat zij eisers een vlucht heeft aangeboden op 22 maart 2016 van luchthaven Frankfurt-Hahn (Duitsland) naar Marrakesh (Marokko) en dat eisers dit aanbod hebben geweigerd;
verwijst de zaak voor bewijslevering naar de rolzitting van
donderdag 26 april 2018 te 09.00 uuren bepaalt dat, indien gedaagde dit bewijs door middel van getuigen wil doen leveren, zij op genoemde rolzitting schriftelijk opgave dient te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen en van de verhinderdata van beide partijen (en hun gemachtigden) en van de getuigen, waarna een datum en tijdstip voor het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat, indien gedaagde schriftelijk bewijs wil leveren, zij daartoe op voormelde rolzitting een schriftelijke akte kan nemen, desgewenst met overlegging van bewijsstukken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.