ECLI:NL:RBOBR:2018:1470

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
01/865033-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale smokkel van 88 kilogram heroïne met leidinggevende rol van verdachte

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 88 kilogram harddrugs in Nederland. De verdachte speelde een coördinerende en leidinggevende rol in deze smokkeloperatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aankomst van de vrachtwagen met verdovende middelen en dat hij de chauffeur naar de loods in Drunen heeft begeleid. Tijdens de zitting op 16 maart 2018 is de tenlastelegging gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van heroïne, codeïne en morfine, middelen die op lijst I van de Opiumwet staan.

De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft geprobeerd zich te distantiëren van de smokkel, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij opzettelijk en in nauwe samenwerking met anderen handelde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de smokkel een zwaardere straf rechtvaardigden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van de smokkel op de volksgezondheid en de veiligheid van de samenleving. De uitspraak benadrukt de ernst van de internationale drugshandel en de rol van de verdachte daarin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865033-17
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1964] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 december 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 maart 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2017 te Drunen, gemeente Heusden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd ongeveer 88 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of codeïne en/of morfine, zijnde heroïne en/of codeïne en/of morfine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2017 te Drunen, gemeente Heusden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 88 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of codeïne en/of morfine, zijnde heroïne en/of codeïne en/of morfine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer en/of het aanwezig hebben van heroïne. Verdachte kwam alleen om iets af te halen, maar hij wist niet waar het om ging en hij wist ook niet dat er in de assen van de vrachtwagencombinatie verdovende middelen waren verstopt. Bovendien heeft hij geen feitelijke beschikkingsmacht over die verdovende middelen gehad.
De inhoud van de plastic tas met een gewicht van circa 30 kilogram kan niet bijdragen aan de bewezenverklaring, omdat die inhoud niet is getest door het NFI.
Het oordeel van de rechtbank
A. De bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-20l7056126-1 (pagina 192 e.v., zaaksdossier), inhoudendede verklaring van [aangever], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 17 maart 2017 kreeg ik melding op mijn telefoon dat het alarm binnen het [bedrijf] te [straatnaam 1] in Drunen afging. Onderweg naar het bedrijf zag ik een politieauto rijden. Ik heb de politieagenten aangesproken en zij kwamen met mij mee. Toen wij in hal 7 kwamen zag ik dat er een vrachtauto met oplegger stond. In deze hal zou geen voertuig horen te staan. Vervolgens zag ik dat de agent met de hond een man in een auto aansprak. Ik zag dat deze man aangehouden werd. Ik zag dat het hier ging om een auto van het merk Renault. Vervolgens hoorde ik dat de agent met de hond nog iemand aanriep. Ik zag vervolgens 2 personen via een trap uit een oud kantoorkamertje naar beneden komen. Ik zag dat ook deze 2 personen aangehouden werden.
2. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-20l7056126-7 (pagina 116 e.v., zaaksdossier), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 17 maart 2017 werden wij, verbalisanten, aangesproken door [aangever] en hij gaf aan dat hij een alarmmelding had gekregen van het [bedrijf] , gelegen aan de [straatnaam 1] te Drunen, alwaar hij werkzaam was. Hierop reden wij naar het voornoemde bedrijf en wij betraden het pand. Wij zijn achter collega [verbalisant 1] en zijn [diensthond] aangelopen. Ik zag dat [verbalisant 1] en [diensthond] de hoek van de tweede vrij toegankelijke loods [hal 7] om gingen. Ik hoorde dat Collega [verbalisant 1] riep dat hij een persoon aantrof. Ik ging de hoek om de hal in en zag dat collega [verbalisant 1] achter een, in de hal, geparkeerde auto stond.
Ik zag dat dit een personenauto merk Renault betrof en dat de auto was voorzien van het [kenteken 4] . Tevens zag ik dat er een trekker, voorzien van een Iraanse kentekenplaat met de combinatie [kenteken 1] , met oplegger, voorzien van een Iraanse kentekenplaat met de combinatie [kenteken 2] , en nog een auto in de loods geparkeerd stonden. Ik zag dat dit een auto-ambulance betrof van het merk Fiat en was voorzien van het kenteken [kenteken 3] . Ik zag dat in voornoemde Renault een persoon op de bijrijdersstoel zat. Deze persoon bleek later de [verdachte] te zijn. Ik zag dat er naast de auto twee trappen gesitueerd waren die naar de daarboven gelegen kantoorruimte gingen. Ik zag dat collega [verbalisant 1] naar de achterste trap liep en met zijn zaklamp naar boven scheen. Ik hoorde dat collega [verbalisant 1] riep dat er nog iemand boven zat en ik hoorde dat hij riep dat de man naar beneden moest komen. Ik zag dat de man hier gehoor aan gaf en via de linker trap naar beneden kwam gelopen. Ik zag dat de man twee vieze handen had en ik had het vermoeden dat de man daarom bezig was geweest met werkzaamheden. Deze persoon bleek de verdachte [medeverdachte 1] te zijn. Ik zag dat achter deze man nog een derde man boven stond en via de linker trap naar beneden kwam. Deze persoon bleek de [medeverdachte 1] te zijn. Op een gegeven moment hoorde ik dat collega [verbalisant 1] riep dat er nog een ruimte zat in de kantoorruimte, dat hij die ruimte opende en riep dat er een witte vuilniszak in deze ruimte stond met daarin zichtbaar ronde pakketjes.
3. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017056126-19 (pagina 145 e.v., zaaksdossier), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Kantoor:
In het kantoor bevond zich een inbouwkast. Collega [verbalisant 1] toonde ons de aangetroffen witte vuilniszak met daarin de ronde schijven. De witte vuilniszak werd door ons veiliggesteld in een papieren zak en voorzien van SIN [AAJH6026NL]. In de witte zak bevond zich tevens een witte plastic tas. In die tas bevonden zich diverse bruine brokken en poeder.
Renault Kangoo/vuilniszak:
In de laadruimte van de Renault Kangoo lag een stapel witte vuilniszakken. Wij zagen dat de witte vuilniszakken ogenschijnlijk dezelfde witte vuilniszakken waren als de witte vuilniszak waar de drugs in werden aangetroffen.
Wegen:
Vervolgens zijn wij de pakketten gaan wegen. Bij het wegen hebben wij gebruik gemaakt van een weegschaal welke in het pand aanwezig was. Het betrof dus een niet geijkte weegschaal. Ik, [verbalisant 2] , ben vervolgens op de weegschaal gaan staan en zag dat de weegschaal circa 90 kilo aangaf (dit komt ongeveer overeen met mijn gewicht). Vervolgens ben ik met de witte vuilniszak met inhoud op de weegschaal gaan staan en zag dat de weegschaal circa 120 kilo aangaf. De inhoud van de plastic tas had dus een bruto gewicht van circa 30 kilo.
Omgeving vrachtwagencombinatie:
Tussen de vrachtwagencombinatie en de Renault Kangoo zagen wij diverse gereedschappen liggen. Wij zagen tevens dat het rechterwiel van de eerste as van de oplegger was verwijderd en dat er op het achterste wiel aan de rechterzijde van de oplegger een moersleutel zat.
Gezien het feit dat er op het achterste wiel een moersleutel zat hebben wij verbalisanten het vermoeden dat de achterste as mogelijk ook drugs bevat. Dit zal nader onderzocht moeten worden evenals alle mogelijke andere ruimtes van de vrachtwagencombinatie.
Voor de cabine van de vrachtwagen werd een paar handschoenen gevonden welke werden veiliggesteld en verpakt in een papieren zak welke werd voorzien van SIN [AAJH5838NL].
Aanvullend onderzoek:
Op zaterdag 18 maart 2017 omstreeks 13:00 uur werd er door ons een aanvullend onderzoek gedaan in de loods. Op de vloer waar eerder de vrachtwagencombinatie had gestaan zagen wij bruin poeder liggen. In het stofbeeld van dit poeder zagen wij een cilindervorm welke ongeveer overeen kwam met de pakketten/cilinders die eerder werden aangetroffen in de witte vuilniszak. Dit poeder lag ter hoogte van de eerste as van de oplegger waar eerder de vrachtwagencombinatie had gestaan.
Drugstest aan het bureau van de afdeling FO:
Op het bureau aan de [straatnaam 2] te Eindhoven werd door ons verbalisanten een drugstest uitgevoerd. Het bruine poeder werd getest middels de M.M.C International BV test (Opiates / Amphetamines Test). De uitslag van deze test was positief. Gezien de verschijningsvorm en de substantie van het bruine poeder en de tweede indicatieve uitslag middels de M.M.C International BV test (Opiates / Amphetamines Test) is het aannemelijker dat het heroïne betreft, voorkomend op lijst 1 van de Opiumwet (hard- en softdrugs).
4. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017056126-33 (pagina 157 e.v., zaaksdossier), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op maandag 20 maart 2017 omstreeks 22.00 uur heb ik een onderzoek verricht aan een vrachtwagen inhoudende verdovende middelen. Het verzoek van het onderzoeksteam was om de laatste assen van de oplegger te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen. Voorafgaand aan het onderzoek was een scan uitgevoerd waarop zichtbaar was dat in de laatste twee assen goederen aanwezig waren.
Onderzoek vrachtwagen:
Wij zagen dat het een trekker betrof van het merk Scania welke voorzien was van Iraanse kentekenplaten. Wij zagen dat het rechterwiel van de voorste as van de oplegger ontbrak. Wij zagen dat de oplegger was voorzien van schijfremmen. De wielen en de remklauwen van de tweede en de derde as werden vervolgens door ons verwijderd. In het midden van de tweede en de derde as bevond zich een centrale moer welke door ons verwijderd werd. Na het verwijderen van voornoemde centrale moer konden de remschijven worden verwijderd. Vervolgens kon door ons de borgplaat van de as verwijderd worden. Na het verwijderen van de borgplaat werd de holle ruimte van de as zichtbaar. Aan de open zijde werd getracht de pakketten te verwijderen wat zeer goed mogelijk bleek. Wij zagen dat in de middelste as (SIN AAEY3192NL) een kapot pakketje aanwezig was, gevolgd door een los pakketje, gevolgd door een zwarte “sok” met daarin meerdere pakketjes. Wij zagen dat de pakketjes voorzien waren van doorzichtige tape en blauw plastic. De pakketjes waren cilindervormig met een doorsnede van circa 15 cm en hoogte van circa 5 cm. Wij zagen dat in de sok 30 pakketten aanwezig waren. Alle pakketten samen hadden een bruto gewicht van circa 31,45 kilogram. Door mij werd van twee verschillende pakketten een monster genomen. De monsters hadden een netto gewicht van circa 5,24 gram (SIN AACB168ONL) en 5,35 gram (SIN AACB1679NL).
De achterste as (SIN AAEY3193NL) werd op dezelfde wijze gedemonteerd. Hierin troffen wij 14 losse soortgelijke pakketten, gevolgd door een soortgelijke zwarte “sok” met daarin meerdere soortgelijke pakketten aan. In deze as werden totaal 29 pakketten aangetroffen met een bruto gewicht van circa 28,32 kilogram. Door mij werd van twee verschillende pakketten monsters genomen. De monsters hadden een netto gewicht van circa 6,83 gram (SIN AADK4873NL) en 6,82 gram (SIN AADK4869NL).

5. Het in wettelijke vorm opgemaakt rapport van het NFI d.d. 4 oktober 2017, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Resultaten en conclusie
Het resultaat van het onderzoek is vermeld in tabel 2. Het gehalte heroïne is uitgedrukt als
heroïne base.
Toelichting
Het onderzoeksmateriaal bevat, naast morfine en/of heroïne, diverse bestanddelen die
ontstaan bij de isolatie van morfine uit opium. Codeïne is ook een bestanddeel van opium.
Morfine wordt als grondstof gebruikt voor de productie van heroïne.
Aanvullende informatie
Heroïne, codeïne en morfine zijn vermeld op lijst 1, behorende bij de Opiumwet.

6. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 maart 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Ik heb [medeverdachte 1] gebeld om te kijken waar in Arnhem hij precies was. Ik heb hem toen het adres de [straatnaam 3] in Drunen gegeven en ik heb hem naar de autobaan begeleid. Daarna heb ik nog 2 of 3 keer contact met hem gehad. Toen hij op 17 maart 2017 in Drunen aan kwam heb ik hem opgepikt. We hebben daar op de parkeerplaats bij de loods gewacht tot de mensen kwamen.

7. Het in wettelijke vorm opgemaakt rapport van het NFI d.d. 21 november 2017, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:

Te onderzoeken materiaal:
Resultaten:

8. De verklaring van medeverdachte M. [medeverdachte 1] op de terechtzitting van 16 maart 2018, voor zover vervat in het daarvan opgemaakte proces-verbaal en voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Ik ben met de vrachtwagen vanuit Iran, Turkije, Bulgarije, Hongarije en Oostenrijk naar Hamburg in Duitsland gereden. Vervolgens ben ik na een telefoontje naar een parkeerterrein in Arnhem gereden. Daar zou iemand anders mij bellen met een adres. Toen belde [medeverdachte 2] mij en later ontmoette ik hem op die parkeerplaats. Dat was op 16 maart 2017. Hij gaf mij het adres [straatnaam 3] te Drunen. Toen ik op 17 maart 2017 in Drunen aan kwam was hij daar al. Ik kreeg lichtsignalen van hem en hij reed voor mij uit richting de loods. Ik moest daar ongeveer 30 tot 40 minuten wachten alvorens de loods open ging. Er was geen probleem met de remmen van de vrachtwagencombinatie. Alles werkte naar behoren. Toen de politie kwam ben ik achter [medeverdachte 1] aan gelopen naar boven. Ik wist dat er iets aan de hand was. Iedereen begon zich te verspreiden. Ik moest van [verdachte] meehelpen om de witte plastic tas naar boven te tillen. [verdachte] was de baas in de loods.

9. De verklaring van medeverdachte A. [medeverdachte 1] op de terechtzitting van 16 maart 2018, voor zover vervat in het daarvan opgemaakte proces-verbaal en voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Ik kwam naar de loods om een probleem met de remmen van de vrachtwagen op te lossen. Toen ik daar aan kwam werd ik door medeverdachte [verdachte] gebeld en naar de juiste loods begeleid. Een magere jongen deed de deur van de loods voor ons open. Ik reed als eerste naar binnen. Als vierde persoon was daar aanwezig de chauffeur van de vrachtwagen, te weten [medeverdachte 1] . [verdachte] nam steeds het initiatief. Ik wist alleen dat er iets met de rem was en dat het probleem rechtsvoor zou zitten. We waren met zijn allen aan het praten over het probleem. Ik verwijderde het wiel, de remklauwen en het remblok. Het gereedschap kreeg ik van [medeverdachte 1] , zo gaf hij mij een wieldopsleutel, een krik en een moersleutel. Toen gaf [verdachte] aan dat ik pauze mocht houden. Ik had het gevoel dat hij mij aan de praat hield. Ik hoorde tikken en ik vroeg wat ze aan het doen waren. [verdachte] gaf aan dat de chauffeur [ [medeverdachte 1] ] ook verstand zou hebben van technische dingen. [medeverdachte 1] stond nog met de magere jongen bij de vrachtwagen. Ik zag dat de magere jongen vanuit de vrachtwagen achterlangs naar de groene auto liep en dat hij iets meenam naar de vrachtwagen. Ik moest daarna alles weer in elkaar zetten en vervolgens het volgende wiel openmaken. De rem bleek niet geblokkeerd te zijn. Als dat zo zou zijn geweest dan had ik hem niet op deze manier los kunnen krijgen. Ik werd toen op mijn schouder getikt door de tolk of door de chauffeur dat ik moest stoppen met mijn werkzaamheden, omdat de politie er zou zijn. [verdachte] zei niets tegen mij zonder dat hij met [medeverdachte 1] had gesproken. Ik handelde de hele tijd in opdracht van [verdachte] .
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Daderschap verdachte
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer en/of het aanwezig hebben van heroïne.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende betoog van de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de aankomst van de vrachtwagencombinatie met [medeverdachte 1] als chauffeur en dat hij kort na diens aankomst in Nederland met [medeverdachte 1] een ontmoeting heeft in Arnhem alwaar hij [medeverdachte 1] het adres van de loods in Drunen geeft. De volgende dag wacht [verdachte] de komst van [medeverdachte 1] af in Drunen en onderschept hem nabij de loods door middel van lichtsignalen. Vervolgens begeleidt [verdachte] de vrachtwagen van [medeverdachte 1] naar de loods en dirigeert hem naar binnen.
Ten aanzien van de gang van zaken binnen in de loods bij de vrachtwagen kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte aldaar min of meer de leiding had. Hij communiceerde met [medeverdachte 1] en gaf vervolgens instructies aan [medeverdachte 1] over de werkzaamheden aan de vrachtwagen. Ook gaf hij de instructie aan [medeverdachte 1] om, kennelijk op het moment dat de as bijna zichtbaar is, even pauze te gaan houden. Terwijl naar moet worden aangenomen de contrabande vervolgens uit de as wordt gehaald, houdt [verdachte] de medeverdachte [medeverdachte 1] aan de praat. Nadat de lading uit de eerste as in de witte vuilniszak is gestopt, brengt [verdachte] samen met [medeverdachte 1] deze vuilniszak naar het bovenliggende kantoor en verstopt deze daar. Ergens rond die tijd geeft [verdachte] aan [medeverdachte 1] de instructie om het wiel er weer op te zetten en te beginnen aan het verwijderen van het andere wiel.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, niet anders kan zijn dan dat verdachte wist wat er zich in de assen van de vrachtwagencombinatie bevond, dat hij ter in ontvangst name van die verdovende middelen ten tonele is verschenen en dat hij bij de invoer daarvan bovendien feitelijk een leidinggevende en coördinerende rol vertolkte.
Hierdoor heeft verdachte opzettelijk en in nauwe en bewust samenwerking met anderen heroïne het grondgebied van Nederland binnen gebracht.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied brengen van de heroïne, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het voorhanden hebben van de heroïne.
Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachten
De rechtbank heeft het proces-verbaal van de terechtzitting, voor zover inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegd in zijn zaak, alsmede het proces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , gevoegd in het strafdossier van verdachte. De rechtbank heeft zich gesteld gezien voor de toets van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] , alvorens deze in belastende zin te laten meewegen bij het bewijs voor het daderschap van verdachte. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen gevonden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] te twijfelen. De verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting is op de meest relevante punten consistent met zijn tegenover de politie afgelegde verklaringen, zijn verklaring vindt op veel objectieve punten in belangrijke mate steun in ander bewijsmateriaal, in het bijzonder in de verklaring van [betrokkene] bij de rechter-commissaris, en is ten slotte op zichzelf bezien evenmin als hoogst onaannemelijk of ongeloofwaardig te beschouwen. De strekking en inhoud van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] is van meet af aan op de belangrijkste onderdelen hetzelfde geweest.
De rechtbank onderkent het gegeven dat behoedzaam om dient te worden gegaan met verklaringen van (mede)verdachten in één en dezelfde strafzaak, onder meer omwille van het feit dat een verdachte er een belang bij kan hebben om de schuld op zijn medeverdachten af te schuiven en aldus zijn eigen rol in het geheel zo klein mogelijk te houden. Het is de rechtbank evenwel niet gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte 1] zichzelf ten koste van de andere verdachten heeft willen sparen. Hij verklaart immers ook in zijn eigen nadeel door te erkennen dat hij in de loods op enig moment wel degelijk argwaan kreeg en dat hij vragen heeft gesteld, maar geen antwoord kreeg. Ook heeft hij op sommige vragen van de rechtbank over de rol van de andere verdachten verklaard het antwoord niet te weten, terwijl hij met een positieve beantwoording van die vragen die andere verdachten zwaarder had kunnen belasten. Ten slotte heeft de rechtbank nog de omstandigheid in aanmerking genomen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ook geen steekhoudende argumenten naar voren hebben gebracht die twijfel zaaien over de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Al het voorgaande in overweging genomen en de hiervoor bedoelde behoedzaamheid in acht nemend, beoordeelt de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] geloofwaardig en betrouwbaar.
Ten aanzien van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] komt de rechtbank tot de slotsom dat alleen de tot bewijs gebezigde onderdelen van zijn verklaring voldoende betrouwbaar zijn om in het nadeel van verdachte te kunnen meewegen, nu deze onderdelen in voldoende mate ondersteuning vinden in ander bewijsmateriaal.
Inhoud witte vuilniszak
De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de zich in het kantoor bevindende witte vuilniszak met een gewicht van circa 30 kilogram indicatief is getest middels de M.M.C International BV test (Opiates / Amphetamines Test). Deze indicatieve test gaf een positieve uitslag en op grond daarvan is het aannemelijk dat het heroïne betreft. Hoewel er geen monster van de partij verdovende middelen in die vuilniszak bij het NFI is aangeboden voor nader onderzoek is de rechtbank van oordeel dat gelet op die indicatieve test, de omstandigheid dat het om één transport gaat, dat de op dezelfde wijze verpakte pakketten in de andere assen van de vrachtwagen door het NFI positief zijn getest op heroïne, dat de buitenzijde van de aangetroffen handschoen sporen van heroïne bevat, kennelijk afkomstig van het opengebarsten pakket uit de voorste as, en dat een bemonstering van de witte vuilniszak zelf wel door het NFI is getest en die bemonstering heroïne bevatte, voldoende aannemelijk dat de inhoud van de witte vuilniszak heroïne betreft.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals dat hierna wordt bewezenverklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij omstreeks 17 maart 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 88 kilogram van een materiaal bevattende heroïne en/of codeïne en/of morfine, zijnde heroïne en codeïne en morfine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring dient rekening gehouden te worden met het feit dat verdachte geen grote rol heeft gehad. Daarnaast moet meewegen de omstandigheid dat verdachte ook al nadelige gevolgen zal ondervinden van een eventuele bewezenverklaring, doordat het feit heeft plaatsgevonden gedurende de voorwaardelijke invrijheidsstelling van verdachte na een eerdere veroordeling tot gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de internationale smokkel van verdovende middelen. De internationale handel in heroïne en aanverwante middelen, waarvan het internationale transport van die middelen een onderdeel vormt, wordt gedreven door criminele organisaties en kan gepaard gaan met ernstig geweld en andere vormen van criminaliteit. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten voorts voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast worden toegebracht aan anderen. Verdachte heeft dan ook niet alleen gehandeld met veronachtzaming van de belangen van de volksgezondheid, maar ook, in een wijder verband, de veiligheid van de samenleving in gevaar gebracht. Verder houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat het een grote hoeveelheid harddrugs, 88 kilogram, betrof.
Verdachte vervulde, zoals hiervoor is overwogen en anders dan door de verdediging is geschetst, bij het plegen van het strafbare feit in ieder geval op lokaal niveau een leidinggevende en coördinerende rol.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2018. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en het ten laste gelegde heeft begaan gedurende de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de, na overname van de veroordeling van Servië, aan hem opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank ziet dan ook, anders dan door de verdediging is bepleit, geen aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat deze nieuwe veroordeling er mogelijk toe zal leiden dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt herroepen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bestraffen van de ‘in- en uitvoer van harddrugs’ van 20 kilogram en meer neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestig maanden of meer als uitgangspunt.
Factoren die (in strafverzwarende zin) meewegen zijn in dit geval het georganiseerde verband waarin de smokkel heeft plaatsgevonden en het inschakelen van andere personen die daardoor (in het geval van medeverdachte [medeverdachte 1] : ongewild) betrokken zijn geraakt bij die smokkel, de hoeveelheid harddrugs, de grote mate van geraffineerdheid van het transport en de rol van verdachte daarin.
Genoemde straffen gelden zoals gezegd als oriëntatiepunt en vormen als zodanig het uitgangspunt voor de strafoplegging door de rechtbank.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar recht doet aan de ernst van het feit. Van bijzondere persoonlijke omstandigheden die zouden moeten leiden tot matiging van de straf is niet gebleken.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde in combinatie met het feit dat verdachte eerder voor de smokkel van verdovende middelen is veroordeeld onvoldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.De rechtbank zal de bewaring gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47 Wetboek van Strafrecht,
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef enonder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf:

Gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht.

Bewaring en teruggave inbeslaggenomen goederen.

De rechtbank gelast de
bewaringvan het volgende in beslag genomen voorwerp:
aggregaat met opschrift Boels Rental met het nummer 11602-1155 ten behoeve van de rechthebbende.
De rechtbank gelast de
teruggaveaan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- een telefoon, merk Samsung, type s7 (PL2100-2017056126-G1162955);
- een navigatiesysteem, merk Garmin (PL2100-2017056126-G1162957);
- drukwerk (PL2100-2017056126-G1160550).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 30 maart 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.