ECLI:NL:RBOBR:2018:1469

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
01/865032-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale smokkel van heroïne door vrachtwagenchauffeur met 88 kilogram harddrugs

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als internationaal vrachtwagenchauffeur betrokken was bij de invoer van 88 kilogram harddrugs, specifiek heroïne, in Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze verdovende middelen op 17 maart 2017 in Drunen, gemeente Heusden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 16 maart 2018 is de tenlastelegging gewijzigd en zijn er verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder proces-verbaal van de politie en verklaringen van medeverdachten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de heroïne in zijn vrachtwagen. Dit werd onderbouwd door het aantreffen van DNA-sporen van de verdachte op handschoenen nabij de vrachtwagen, alsook door verklaringen van medeverdachten die betrokken waren bij de smokkel. De rechtbank heeft de verdediging, die pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan opzet, verworpen en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk wist wat er in zijn vrachtwagen aanwezig was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de grote hoeveelheid heroïne en de rol van de verdachte in de internationale drugshandel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is openbaar gemaakt op 30 maart 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865032-17
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [1979] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Ter Apel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 december 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 maart 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2017 te Drunen, gemeente Heusden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd ongeveer 88 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of codeïne en/of morfine, zijnde heroïne en/of codeïne en/of morfine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2017 te Drunen, gemeente Heusden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 88 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of codeïne en/of morfine, zijnde heroïne en/of codeïne en/of morfine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer en/of het aanwezig hebben van heroïne. Verdachte wist niet en kon niet weten dat er in de assen van zijn vrachtwagen verdovende middelen waren verstopt. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake, omdat er geen feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank
A. De bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-20l7056126-1 (pagina 192 e.v., zaaksdossier), inhoudendede verklaring van [aangever 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 17 maart 2017 kreeg ik melding op mijn telefoon dat het alarm binnen het [bedrijf] te [straatnaam 1] in Drunen afging. Onderweg naar het bedrijf zag ik een politieauto rijden. Ik heb de politieagenten aangesproken en zij kwamen met mij mee. Toen wij ter plaatse kwamen ben ik naar binnen gelopen. Toen wij in hal 7 kwamen zag ik dat er een vrachtauto met oplegger stond. In deze hal zou geen voertuig horen te staan. Vervolgens zag ik dat de agent met de hond een man in een auto aansprak. Ik zag dat deze man aangehouden werd. Ik zag dat het hier ging om een auto van het merk Renault. Vervolgens hoorde ik dat de agent met de hond nog iemand aanriep. Ik zag vervolgens 2 personen via een trap uit een oud kantoorkamertje naar beneden komen. Ik zag dat ook deze 2 personen aangehouden werden.
2. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-20l7056126-7 (pagina 116 e.v., zaaksdossier), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 17 maart 2017 werden wij, verbalisanten, aangesproken door [aangever 1] en hij gaf aan dat hij een alarmmelding had gekregen van het [bedrijf] , gelegen aan de [straatnaam 1] te Drunen, alwaar hij werkzaam was. Hierop reden wij naar het voornoemde bedrijf en wij betraden het pand. Wij zijn achter collega [verbalisant 1] en zijn [diensthond] aangelopen. Ik zag dat [verbalisant 1] en [diensthond] de hoek van de tweede vrij toegankelijke loods [hal 7] om gingen. Ik hoorde dat Collega [verbalisant 1] riep dat hij een persoon aantrof. Ik ging de hoek om de hal in en zag dat collega [verbalisant 1] achter een, in de hal, geparkeerde auto stond.
Ik zag dat dit een personenauto merk Renault betrof en dat de auto was voorzien van het [kenteken 3] . Tevens zag ik dat er een trekker, voorzien van een Iraanse kentekenplaat met de combinatie 12A55110, met oplegger, voorzien van een Iraanse kentekenplaat met de combinatie [kenteken 1] , en nog een auto in de loods geparkeerd stonden. Ik zag dat dit een auto-ambulance betrof van het merk Fiat en was voorzien van het [kenteken 2] . Ik zag dat in voornoemde Renault een persoon op de bijrijdersstoel zat. Deze persoon bleek later de [medeverdachte 1] te zijn. Ik zag dat er naast de auto twee trappen gesitueerd waren die naar de daarboven gelegen kantoorruimte gingen. Ik zag dat collega [verbalisant 1] naar de achterste trap liep en met zijn zaklamp naar boven scheen. Ik hoorde dat collega [verbalisant 1] riep dat er nog iemand boven zat en ik hoorde dat hij riep dat de man naar beneden moest komen. Ik zag dat de man hier gehoor aan gaf en via de linker trap naar beneden kwam gelopen. Ik zag dat de man twee vieze handen had.. Deze persoon bleek de [medeverdachte 2] te zijn. Ik zag dat achter deze man nog een derde man boven stond en via de linker trap naar beneden kwam. Deze persoon bleek de [verdachte] te zijn. Op een gegeven moment hoorde ik dat collega [verbalisant 1] riep dat er nog een ruimte zat in de kantoorruimte, dat hij die ruimte opende en riep dat er een witte vuilniszak in deze ruimte stond met daarin zichtbaar ronde pakketjes.
3. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017056126-19 (pagina 145 e.v., zaaksdossier), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Kantoor:
In het kantoor bevond zich een inbouwkast. Collega [verbalisant 1] toonde ons de aangetroffen witte vuilniszak met daarin de ronde schijven. De witte vuilniszak werd door ons veiliggesteld in een papieren zak en voorzien van SIN [AAJH6026NL]. In de witte zak bevond zich tevens een witte plastic tas. In die tas bevonden zich diverse bruine brokken en poeder.
Wegen:
Vervolgens zijn wij de pakketten gaan wegen. Bij het wegen hebben wij gebruik gemaakt van een weegschaal welke in het pand aanwezig was. Het betrof dus een niet geijkte weegschaal. Ik, [verbalisant 2] , ben vervolgens op de weegschaal gaan staan en zag dat de weegschaal circa 90 kilo aangaf (dit komt ongeveer overeen met mijn gewicht). Vervolgens ben ik met de witte vuilniszak met inhoud op de weegschaal gaan staan en zag dat de weegschaal circa 120 kilo aangaf. De inhoud van de plastic tas had dus een bruto gewicht van circa 30 kilo.
Omgeving vrachtwagencombinatie:
Tussen de vrachtwagencombinatie en de Renault Kangoo zagen wij diverse gereedschappen liggen. Wij zagen tevens dat het rechterwiel van de eerste as van de oplegger was verwijderd en dat er op het achterste wiel aan de rechterzijde van de oplegger een moersleutel zat.
Gezien het feit dat er op het achterste wiel een moersleutel zat hebben wij verbalisanten het vermoeden dat de achterste as mogelijk ook drugs bevat. Dit zal nader onderzocht moeten worden evenals alle mogelijke andere ruimtes van de vrachtwagencombinatie.
Voor de cabine van de vrachtwagen werd een paar handschoenen gevonden welke werden veiliggesteld en verpakt in een papieren zak welke werd voorzien van SIN [AAJH5838NL].
Aanvullend onderzoek:
Op zaterdag 18 maart 2017 omstreeks 13:00 uur werd er door ons een aanvullend onderzoek gedaan in de loods. Op de vloer waar eerder de vrachtwagencombinatie had gestaan zagen wij bruin poeder liggen. In het stofbeeld van dit poeder zagen wij een cilindervorm welke ongeveer overeen kwam met de pakketten/cilinders die eerder werden aangetroffen in de witte vuilniszak. Dit poeder lag ter hoogte van de eerste as van de oplegger waar eerder de vrachtwagencombinatie had gestaan.
Drugstest aan het bureau van de afdeling FO:
Op het bureau aan de [straatnaam 2] te Eindhoven werd door ons verbalisanten een drugstest uitgevoerd. Het bruine poeder werd getest middels de M.M.C. International BV test (Opiates / Amphetamines Test). De uitslag van deze test was positief. Gezien de verschijningsvorm en de substantie van het bruine poeder en de tweede indicatieve uitslag middels de M.M.C International BV test (Opiates / Amphetamines Test) is het aannemelijker dat het heroïne betreft, voorkomend op lijst 1 van de Opiumwet (hard- en softdrugs).
4. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017056126-33 (pagina 157 e.v., zaaksdossier), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op maandag 20 maart 2017 omstreeks 22.00 uur heb ik een onderzoek verricht aan een vrachtwagen inhoudende verdovende middelen. Het verzoek van het onderzoeksteam was om de laatste assen van de oplegger te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen. Voorafgaand aan het onderzoek was een scan uitgevoerd waarop zichtbaar was dat in de laatste twee assen goederen aanwezig waren.
Onderzoek vrachtwagen:
Wij zagen dat het een trekker betrof van het merk Scania welke voorzien was van Iraanse kentekenplaten. Wij zagen dat het rechterwiel van de voorste as van de oplegger ontbrak. Wij zagen dat de oplegger was voorzien van schijfremmen. De wielen en de renklauwen van de tweede en de derde as werden vervolgens door ons verwijderd. In het midden van de tweede en de derde as bevond zich een centrale moer welke door ons verwijderd werd. Na het verwijderen van voornoemde centrale moer konden de remschijven worden verwijderd. Vervolgens kon door ons de borgplaat van de as verwijderd worden. Na het verwijderen van de borgplaat werd de holle ruimte van de as zichtbaar. Aan de open zijde werd getracht de pakketten te verwijderen wat zeer goed mogelijk bleek. Wij zagen dat in de middelste as (SIN AAEY3192NL) een kapot pakketje aanwezig was, gevolgd door een los pakketje, gevolgd door een zwarte “sok” met daarin meerdere pakketjes. Wij zagen dat de pakketjes voorzien waren van doorzichtige tape en blauw plastic. De pakketjes waren cilindervormig met een doorsnede van circa 15 cm en hoogte van circa 5 cm. Wij zagen dat in de sok 30 pakketten aanwezig waren. Alle pakketten samen hadden een bruto gewicht van circa 31,45 kilogram. Door mij werd van twee verschillende pakketten een monster genomen. De monsters hadden een netto gewicht van circa 5,24 gram (SIN AACB168ONL) en 5,35 gram (SIN AACB1679NL).
De achterste as (SIN AAEY3193NL) werd op dezelfde wijze gedemonteerd. Hierin troffen wij 14 losse soortgelijke pakketten, gevolgd door een soortgelijke zwarte “sok” met daarin meerdere soortgelijke pakketten aan. In deze as werden totaal 29 pakketten aangetroffen met een bruto gewicht van circa 28,32 kilogram. Door mij werd van twee verschillende pakketten monsters genomen. De monsters hadden een netto gewicht van circa 6,83 gram (SIN AADK4873NL) en 6,82 gram (SIN AADK4869NL).

5. Het in wettelijke vorm opgemaakt rapport van het NFI d.d. 4 oktober 2017, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Resultaten en conclusie
Het resultaat van het onderzoek is vermeld in tabel 2. Het gehalte heroïne is uitgedrukt als
heroïne base.
Toelichting
Het onderzoeksmateriaal bevat, naast morfine en/of heroïne, diverse bestanddelen die ontstaan bij de isolatie van morfine uit opium. Codeïne is ook een bestanddeel van opium. Morfine wordt als grondstof gebruikt voor de productie van heroïne.
Aanvullende informatie
Heroïne, codeïne en morfine zijn vermeld op lijst 1, behorende bij de Opiumwet.

6. Het in wettelijke vorm opgemaakt rapport van het NFI d.d. 19 oktober 2017, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Onderzoek naar biologische sporen
Handschoenen AAJHS838NL:
De binnenzijden van beide handschoenen zijn bemonsterd met als doel het verzamelen van celmateriaal van degene(n) die de handschoenen heeft (hebben) gedragen. De bemonsteringen zijn als AAJHSS3SNL#01 (linker handschoen) en AAJH5B3BNL#02
(rechter handschoen) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
DNA-databank
Bemonstering AAJ H5838N L#01 (binnenzijde linker handschoen):
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJHSS38NL#01 is op 18 oktober 2017 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 40751. Het DNA-profiel van de [verdachte] RABM4263NL maakt deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat een prominente hoeveelheid celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [verdachte] .

7. Het in wettelijke vorm opgemaakt rapport van het NFI d.d. 21 november 2017, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Te onderzoeken materiaal:
Onderzoek:
Van de twee bij elkaar verpakte handschoenen van [AAJH5838NL] werd alleen de rechterhandschoen onderzocht. De resten poeder aan de binnenzijde van de vuilniszak [AAJH6026NL] werden verzameld en gewogen.
Resultaten:

8. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 maart 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Ik ben met de vrachtwagen vanuit Iran, Turkije, Bulgarije, Hongarije en Oostenrijk naar Hamburg in Duitsland gereden. Vervolgens ben ik na een telefoontje naar een parkeerterrein in Arnhem gereden. Daar zou iemand anders mij bellen met een adres. Toen belde [medeverdachte 1] mij en later ontmoette ik hem op die parkeerplaats. Dat was op 16 maart 2017. Hij gaf mij het adres [straatnaam 3] te Drunen. Toen ik op 17 maart 2017 in Drunen aankwam was hij daar al. Ik kreeg lichtsignalen van hem en hij reed voor mij uit richting de loods. Ik moest daar ongeveer 30 tot 40 minuten wachten alvorens de loods open ging. Er was geen probleem met de remmen van de vrachtwagencombinatie. Alles werkte naar behoren. Toen de politie kwam ben ik achter [medeverdachte 2] aan gelopen naar boven. Ik wist dat er iets aan de hand was. Iedereen begon zich te verspreiden. Ik moest van [medeverdachte 1] meehelpen om de witte plastic tas naar boven te tillen.

9. De verklaring van medeverdachte A. [medeverdachte 2] op de terechtzitting van 16 maart 2018, voor zover vervat in het daarvan opgemaakte proces-verbaal en voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Ik kwam naar de loods om een probleem met de remmen van de vrachtwagen op te lossen. Toen ik daar aan kwam werd ik door [medeverdachte 1] gebeld en naar de juiste loods begeleid. Een magere jongen deed de deur van de loods voor ons open. Ik reed als eerste naar binnen. Als vierde persoon was daar aanwezig de chauffeur van de vrachtwagen, te weten [verdachte] . [medeverdachte 1] nam steeds het initiatief. Ik wist alleen dat er iets met de rem was en dat het probleem rechtsvoor zou zitten. We waren met zijn allen aan het praten over het probleem. Ik verwijderde het wiel, de remklauwen en het remblok. Het gereedschap haalde [verdachte] uit zijn vrachtwagen. Hij gaf mij een wieldopsleutel, een krik en een moersleutel. Toen gaf [medeverdachte 1] aan dat ik pauze mocht houden. Ik hoorde tikken en ik vroeg wat ze aan het doen waren. [medeverdachte 1] gaf aan dat de chauffeur [ [verdachte] ] ook verstand zou hebben van technische dingen. [verdachte] stond nog met de magere jongen bij de vrachtwagen. Ik zag dat de magere jongen vanuit de vrachtwagen achterlangs naar de groene auto liep en dat hij iets meenam naar de vrachtwagen. Ik moest daarna alles weer in elkaar zetten en vervolgens het volgende wiel openmaken. De rem bleek niet geblokkeerd te zijn. Als dat zo zou zijn geweest dan had ik hem niet op deze manier los kunnen krijgen. Ik werd toen op mijn schouder getikt door de tolk of door de chauffeur dat ik moest stoppen met mijn werkzaamheden, omdat de politie er zou zijn. [medeverdachte 1] zei niets tegen mij zonder dat hij met [verdachte] had gesproken.

10. De verklaring van [medeverdachte 1] op de terechtzitting van 16 maart 2018, voor zover vervat in het daarvan opgemaakte proces-verbaal en voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :

Ik heb [verdachte] gebeld om te kijken waar in Arnhem hij precies was. Ik heb hem toen het adres de [straatnaam 3] in Drunen gegeven en ik heb hem naar de autobaan begeleid. Daarna heb ik nog 2 of 3 keer contact met hem gehad. Toen hij op 17 maart 2017 in Drunen aan kwam heb ik hem opgepikt. We hebben daar op de parkeerplaats bij de loods gewacht tot de mensen kwamen.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Daderschap verdachte
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te bewijzen dat verdachte zich aan het medeplegen van de invoer van heroïne heeft schuldig gemaakt. Aan die stelling heeft zij onder meer ten grondslag gelegd dat het als een feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat de chauffeurs van voertuigen waarmee verdovende middelen worden gesmokkeld weet hebben van de aanwezigheid van die contrabande.
De rechtbank deelt die opvatting niet. Zij onderkent dat als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat het geenszins ongebruikelijk is dat per vrachtwagen of ander voertuig verdovende middelen vanuit het buitenland over het vasteland het grondgebied van Nederland worden binnengesmokkeld. Een dergelijke wijze van invoer komt geregeld voor. Een andere algemene ervaringsregel is dat de eigenaar van een voertuig bekend pleegt te zijn met wat zich in dat voertuig bevindt. Deze algemene ervaringsregel doet slechts opgeld indien van contra-indicaties niet is gebleken. Deze combinatie van algemene ervaringsregels leidt er echter niet toe dat het een feit van algemene bekendheid is dat de chauffeur van een verdovende middelen transport er ook telkens daadwerkelijk feitelijk weet van heeft dat hij verdovende middelen transporteert.
Hoewel het feit dat iemand als chauffeur optreedt van een transport waarvan naar later is gebleken dat daarmee verdovende middelen zijn getransporteerd een belangrijke – ook belastende – aanwijzing is dat hij daarbij strafrechtelijk verwijtbaar betrokken is geweest, dient voor een bewezenverklaring van het opzettelijk invoeren van drugs toch telkens aan de hand van de inhoud van wettige bewijsmiddelen te kunnen worden vastgesteld dat de chauffeur wist dat hij verdovende middelen transporteerde, dan wel dat hij door feiten of omstandigheden de aanmerkelijke kans daarop willens en wetens heeft aanvaard.
De verdediging heeft op dat punt betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer en/of het aanwezig hebben van heroïne, omdat bij hem de vereiste wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen ontbrak en uit de feiten en omstandigheden overigens niet blijkt dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in zijn vrachtwagen heroïne zou bevinden.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende betoog van de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats wijst de rechtbank op het bewijs dat min of meer rechtstreeks in de richting van verdachte wijst als iemand die nauw betrokken is geweest bij de verwijdering van de heroïne uit de assen van de vrachtwagen. De rechtbank heeft dan het oog op de handschoenen die zijn aangetroffen nabij de cabine van de vrachtwagen met aan de binnenkant het DNA van verdachte en aan de buitenzijde sporen van heroïne in combinatie met de restanten poeder op de vloer nabij de eerste as van de vrachtwagen met daarin een afdruk die een vorm had die overeenkomt met de aangetroffen schijven heroïne en het aan de binnenzijde van de witte vuilniszak aangetroffen poeder dat positief is getest op heroïne. Dat de sporen van heroïne op die handschoenen terecht zijn gekomen door contaminatie, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk, gelet op de vindplaats van de handschoenen voor de cabine van de vrachtwagen.
Daarnaast kan op grond van de verklaring van [medeverdachte 2] worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die gereedschap aan [medeverdachte 2] heeft gegeven teneinde het wiel van de as af te halen, dat genoegzaam kan worden aangenomen dat verdachte ook zelf aan de vrachtwagencombinatie heeft gewerkt nadat [medeverdachte 2] het wiel, de remklauwen en het remblok had verwijderd en dat het verdachte is geweest die samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de witte vuilniszak met daarin de schijven heroïne naar boven heeft getild, alwaar de heroïne in een voorraadkast werd verstopt. Ten slotte wijst de rechtbank op het feit dat verdachte zich vlak voor de komst van de politie heeft verstopt in het kantoor, hetgeen minstgenomen bevreemding wekt als er, zoals verdachte zegt, vanuit moet worden gegaan dat hij geen weet had van de verdovende middelen.
Het feit dat verdachte gereedschap aan [medeverdachte 2] overhandigd om aan de vrachtwagen te sleutelen, alsmede het feit dat hij ook zelf aan zijn vrachtwagen heeft gewerkt nadat het wiel en remonderdelen waren verwijderd, rijmt bovendien moeilijk met zijn lezing dat hij van de aanwezigheid van de verdovende middelen geen weet heeft gehad. De rechtbank vermag niet goed in te zien waarom verdachte heeft ingestemd met en heeft meegewerkt bij werkzaamheden aan zijn vrachtwagen, terwijl er naar eigen zeggen niets mankeerde aan het remsysteem. Het feit dat hij tegen het sleutelen aan zijn vrachtwagen geen actie ondernam, maar - integendeel - ging meehelpen, wijst aldus veel meer op wetenschap bij verdachte van hetgeen zich in de assen van die vrachtwagen bevond, dan op het gebrek aan die wetenschap.
In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat de gang van zaken rond de komst van verdachte naar Nederland, de wijze waarop zijn ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] op de parkeerplaats in Arnhem was geregeld en de omstandigheden waaronder die ontmoeting plaats vond en de omstandigheden waaronder verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] nabij de loods door middel van lichtsignalen werd opgepikt en na 30 tot 40 minuten een nagenoeg lege loods werd binnen gedirigeerd, ten minste als dubieus te kwalificeren zijn en geenszins passen binnen een gebruikelijke bedrijfsvoering en handelwijze van een internationaal opererend transportbedrijf waarvoor verdachte toentertijd naar eigen zeggen aan het werk was.
Nochtans heeft verdachte zich op geen enkel moment in verbinding gesteld met zijn baas, heeft hij zich niet teruggetrokken of zijn medewerking aan het een en ander op andere wijze gestaakt. Dat past naar het oordeel van de rechtbank veel beter bij het scenario van een internationaal opererende vrachtwagenchauffeur die weet heeft van het feit dat hij verboden waar transporteert, dan bij het scenario van een onwetende chauffeur. De rechtbank houdt daarom, alles in onderling verband en samenhang bezien, dat eerste scenario voor de waarheid en stelt de ontkennende lezing van verdachte op dit punt terzijde.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte wist wat er zich in de assen van zijn vrachtwagencombinatie bevond en dat hij vanaf het moment dat hij in Arnhem op de parkeerplaats stond te wachten in directe opdracht van [medeverdachte 1] handelde. Hierdoor heeft verdachte opzettelijk en in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heroïne het grondgebied van Nederland binnen gebracht.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied brengen van de heroïne, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het subsidiair tenlastegelegde voorhanden hebben van de heroïne.
Betrouwbaarheid verklaring medeverdachte
De rechtbank heeft het proces-verbaal van de terechtzitting, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd in zijn zaak, gevoegd in het strafdossier van verdachte. De rechtbank heeft zich gesteld gezien voor de toets van de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 2] , alvorens deze in belastende zin te laten meewegen bij het bewijs voor het daderschap van verdachte. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen gevonden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] te twijfelen. De verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting is op de meest relevante punten consistent met zijn tegenover de politie afgelegde verklaringen, zijn verklaring vindt op veel objectieve punten in belangrijke mate steun in ander bewijsmateriaal, in het bijzonder in de verklaring van [betrokkene] bij de rechter-commissaris, en is ten slotte op zichzelf bezien evenmin als hoogst onaannemelijk of ongeloofwaardig te beschouwen. De strekking en inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 2] is van meet af aan op de belangrijkste onderdelen hetzelfde geweest.
De rechtbank onderkent het gegeven dat behoedzaam om dient te worden gegaan met verklaringen van (mede)verdachten in één en dezelfde strafzaak, onder meer omwille van het feit dat een verdachte er een belang bij kan hebben om de schuld op zijn medeverdachten af te schuiven en aldus zijn eigen rol in het geheel zo klein mogelijk te houden. Het is de rechtbank evenwel niet gebleken dat de medeverdachte zichzelf ten koste van de andere verdachten heeft willen sparen. Hij verklaart immers ook in zijn eigen nadeel door te erkennen dat hij in de loods op enig moment wel degelijk argwaan kreeg en dat hij vragen heeft gesteld, maar geen antwoord kreeg. Ook heeft hij op sommige vragen van de rechtbank over de rol van de andere verdachten verklaard het antwoord niet te weten, terwijl hij met een positieve beantwoording van die vragen die andere verdachten zwaarder had kunnen belasten. Ten slotte heeft de rechtbank nog de omstandigheid in aanmerking genomen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ook geen steekhoudende argumenten naar voren hebben gebracht die twijfel zaaien over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] .
Al het voorgaande in overweging genomen en de hiervoor bedoelde behoedzaamheid in acht nemend, beoordeelt de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] geloofwaardig en betrouwbaar.
Inhoud witte vuilniszak
De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de zich in het kantoor bevindende witte vuilniszak met een gewicht van circa 30 kilogram indicatief is getest middels de M.M.C International BV test (Opiates / Amphetamines Test). Deze indicatieve test gaf een positieve uitslag en op grond daarvan is het aannemelijk dat het heroïne betreft. Hoewel er geen monster van de partij verdovende middelen in die vuilniszak bij het NFI is aangeboden voor nader onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat gelet op die indicatieve test, de omstandigheid dat het om één transport gaat, dat de op dezelfde wijze verpakte pakketten in de andere assen van de vrachtwagen door het NFI positief zijn getest op heroïne, dat de buitenzijde van de aangetroffen handschoen sporen van heroïne bevat kennelijk afkomstig van het opengebarsten pakket uit de voorste as, en dat een bemonstering van de witte vuilniszak zelf wel door het NFI is getest en dat die bemonstering heroïne bevatte, genoegzaam is komen vast te staan dat de inhoud van de witte vuilniszak materiaal betreft dat – in ieder geval – heroïne bevat.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals dat hierna wordt bewezenverklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij omstreeks 17 maart 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 88 kilogram van een materiaal bevattende heroïne en/of codeïne en/of morfine, zijnde heroïne en codeïne en morfine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door de verdediging is ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde een beroep gedaan op psychische overmacht. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen verklaart, komt zij niet toe aan een bespreking van dat verweer.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over de eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de internationale smokkel van verdovende middelen. De internationale handel in heroïne en aanverwante middelen, waarvan het internationale transport van die middelen een onderdeel vormt, wordt gedreven door criminele organisaties en kan gepaard gaan met ernstig geweld en andere vormen van criminaliteit. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten voorts voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast worden toegebracht aan anderen. Verdachte heeft dan ook niet alleen gehandeld met veronachtzaming van de belangen van de volksgezondheid, maar ook, in een wijder verband, de veiligheid van de samenleving in gevaar gebracht. Verder houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat het een grote hoeveelheid harddrugs, 88 kilogram, betrof. Verdachte was de chauffeur en hij vervulde derhalve een zeer essentiële rol bij het plegen van het strafbare feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 februari 2018, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bestraffen van de ‘in- en uitvoer van harddrugs’ van 20 kilogram en meer neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestig maanden of meer als uitgangspunt.
Factoren die (in strafverzwarende zin) meewegen zijn in dit geval het georganiseerde verband waarin de smokkel heeft plaatsgevonden, de grote hoeveelheid harddrugs en de grote mate van geraffineerdheid van het transport.
Genoemde straffen gelden zoals gezegd als oriëntatiepunt en vormen als zodanig het uitgangspunt voor de strafoplegging door de rechtbank.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, conform de eis van de officier van justitie, recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank heeft de ogen niet gesloten voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, maar is uiteindelijk van oordeel dat deze van onvoldoende gewicht zijn om tot een andere strafoplegging te komen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47 Wetboek van Strafrecht,
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef enonder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf:

Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht

Verbeurdverklaring

Verklaart verbeurd als bijkomende straf de vrachtauto, met kenteken 12a55110 (PL2100-2017056126-G1159927) en de oplegger, met kenteken [kenteken 1] (PL2100-2017056126-G1159929)
Teruggaveinbeslaggenomen goederen
De rechtbank gelast de
teruggaveaan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- een telefoon, merk Alcatel, type One Touch (PL2100-2017056126-G1162948);
- papierwerk (PL2100-2017056126-G1162918);
- een telefoon, merk Alcatel, type One Touch (PL2100-2017056126-G1162951).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 30 maart 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.