ECLI:NL:RBOBR:2018:1465
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in drugszaken met betrekking tot heroïne en/of codeïne
In de zaak tegen de verdachte, die op 30 maart 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot 88 kilogram heroïne en/of codeïne. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval in een loods in Drunen op 17 maart 2017, waar de verdachte samen met andere medeverdachten werd aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij naar de loods was gekomen om een vrachtwagen met geblokkeerde remmen te repareren, en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de vrachtwagen.
Tijdens de rechtszitting op 16 maart 2018 werd de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de invoer of het aanwezig hebben van heroïne.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld. Er waren geen objectieve aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor zowel de opzettelijke invoer als het opzettelijk aanwezig hebben van de heroïne, en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.