Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
- de aantekeningen van de griffier van het pleidooi op 21 februari 2018 en de daarbij overgelegde pleitnota’s.
2.De beoordeling in het incident
“legislation and jurisdiction”) blijkt dat partijen daarin het toepasselijk recht en de bevoegde instantie bij beslechting van geschillen hebben willen vastleggen. Dat het door partijen in 11.2 genoemde instituut niet bestaat, zoals tussen partijen vaststaat, betekent niet dat het arbitragebeding niet rechtsgeldig is. Daarbij moet, omdat partijen bij pleidooi hebben aangegeven dat bij hen niet bekend is waarom dit instituut in de bepaling is opgenomen en het instituut zelf ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (en ook op dit moment nog) een niet bestaand instituut was, worden aangenomen dat het instituut zelf niet essentieel was maar dat het partijen er om ging dat geschillen langs de weg van arbitrage zouden worden opgelost en daarmee impliciet de overheidsrechter uit te sluiten. Dat dat laatste niet expliciet in het beding is opgenomen maakt dat niet anders, nu dit volgt uit de tekst van het beding.
0,00(0,0 punt × tarief € 452,00)