ECLI:NL:RBOBR:2018:1261

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
C/01/330953 / JE RK 18-239
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind door de voortdurende strijd tussen de ouders. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen ernstige concrete ontwikkelingsbedreiging was die een ondertoezichtstelling rechtvaardigde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich momenteel gezond en leeftijdsadequaat ontwikkelt en dat er enige communicatie tussen de ouders is. Hoewel de ouders nog steeds in een juridische strijd verwikkeld zijn, zijn er kleine positieve stappen gezet in de omgang tussen de vader en de minderjarige. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek tot ondertoezichtstelling niet kan worden toegewezen en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/330953 / JE RK 18-239
datum uitspraak: 15 maart 2018

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

locatie ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de raad,
over

[minderjarige] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[belanghebbende] ,

wonende op een voor de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: (de) moeder,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[informant] ,

wonende te ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: (de) vader.
Tevens heeft de kinderrechter ter zitting uitgenodigd:

de STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit
- het verzoek met bijlagen van de raad van 13 februari 2018, ingekomen ter griffie op
14 februari 2018;
- een brief van mr. B.A. van Mens, namens de vader, ingekomen ter griffie op
23 februari 2018;
- het verweer met bijlagen van mr. Van Wijk, ingekomen ter griffie op 28 februari 2018.
Op 1 maart 2018 heeft de kinderrechter het verzoek ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de raad, te weten [naam];
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam].
Tijdens de zitting heeft de kinderrechter de zitting kortdurend geschorst om de raad en de GI de gelegenheid gegeven het verweer van de moeder te bestuderen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de moeder. [minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 23 februari 2018 is het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] door de rechtbank afgewezen.

Het verzoek

De raad heeft verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden.
De gronden die aan dit verzoek ten grondslag liggen, zijn opgenomen in het verzoekschrift en dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De standpunten ter zitting

In reactie op het verweer van de moeder heeft de raad aangegeven dat het verzoek, gelet op de positieve ontwikkelingen, nuancering behoeft, in die zin dat de raad verzoekt om zijn verzoek voor de duur van zes maanden aan te houden. De raad ziet dat er een stijgende lijn is ingezet, er opbouwend contact is tussen [minderjarige] en de vader waarin gewerkt wordt naar een normalisering van het contact en de ouders een manier hebben gevonden om met elkaar te communiceren. Hoewel de verbetering slechts zeer langzaam verloopt en de ouders nog altijd met elkaar strijden, is de raad er niet op gerust dat deze stijgende lijn zich verder zal voortzetten als de dreiging van een ondertoezichtstelling wegvalt. Een verbetering van de situatie blijft namelijk noodzakelijk. Dat [minderjarige] niet beter weet dan dat haar ouders met elkaar strijden en nauwelijks met elkaar communiceren, is niet bevorderlijk voor haar ontwikkeling. Deze aanhoudende strijd baart de raad nog altijd zorgen, waardoor wordt afgezien van intrekking van het verzoek.
De GI kan zich vinden in hetgeen de raad heeft aangevoerd. Zij twijfelt echter over de intrinsieke motivatie van de moeder om het contact tussen de vader en [minderjarige] te onderhouden en sluit niet uit dat dit komt doordat er nu sprake is van een dreigende ondertoezichtstelling.
Door en namens de moeder is in aanvulling op haar verweer aangevoerd dat er op dit moment geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, waardoor er niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Er zijn geen signalen dat er op korte termijn wel sprake zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling zou rechtvaardigen. Zowel de door de raad benaderde leidster van de peuterspeelzaal van [minderjarige] , als het consultatiebureau bevestigen de grote stappen die [minderjarige] heeft gemaakt. Ook tussen de ouders is een stijgende lijn ingezet. Aanvankelijk was er namelijk geen contact tussen de vader en [minderjarige] en geen communicatie tussen de ouders. Nu, slechts vier maanden later, is de begeleide omgang inmiddels uitgebreid van anderhalf uur per twee weken naar twee uur per week en wordt door het Omgangshuis gezien dat er voldoende beweging zichtbaar is, waarbij er rekening wordt gehouden met het tempo van de ouders en van [minderjarige] . Er wordt zelfs vooruit gekeken naar mogelijke vervolghulpverleningstrajecten zoals systeemtherapie. Aangezien de moeder in het verleden steeds zelfstandig hulp heeft gezocht voor de problemen die zich voordeden, kan niet worden getwijfeld aan haar intentie om ook een vervolgtraject met de vader en [minderjarige] te doorlopen. Aangezien de ouders zich volledig moeten kunnen richten op de hulpverleningstrajecten, is het aanhouden van de zaak niet wenselijk. De moeder handhaaft haar verweer en verzoek de kinderrechter om het verzoek van de raad af te wijzen.
De vader heeft aangevoerd dat de moeder steeds als een bezoek aan de rechtbank gepland staat, er positieve stappen worden gemaakt. Het frustreert de vader dat er hierdoor reeds drie jaar een situatie bestaat waarin de moeder de ruimte krijgt om al dan niet mee te werken met de hulpverlening. Omdat de vader geen ouderlijk gezag heeft, wordt hij hierdoor buiten spel gezet. Het bevreemdt de vader dat de moeder nu stelt dat de communicatie tussen hen is verbeterd, terwijl de rechtbank op 23 februari 2018 het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vader heeft afgewezen vanwege het gebrek aan communicatie. De vader ervaart niet dat de communicatie is verbeterd, het is namelijk minimaal. Nog altijd kunnen de ouders geen persoonlijk contact met elkaar hebben en wordt dit door de moeder zoveel mogelijk ontweken. Dit zorgt volgens de vader voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Hij is het eens met het (initiële) verzoek van de raad.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat de raad eerder, namelijk op 25 september 2017, een raadsonderzoek heeft afgesloten zonder vervolg. Hoewel er werd gezien dat de ouders in een juridische strijd verwikkeld waren, zij nauwelijks met elkaar communiceerden of samenwerkten en het hen onvoldoende lukte om het belang van [minderjarige] consequent voorop te stellen, concludeerde de raad dat, zover de raad zicht had kunnen krijgen op [minderjarige] , er nog geen zorgen waren over haar functioneren. Zij leek op dat moment nog geen last te ondervinden van de strijd tussen haar ouders. Wel waren er zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in de toekomst, gelet op haar identiteitsontwikkeling. De raad achtte het ingezette traject bij het Omgangshuis zeer passend om de ouders te helpen, waardoor de voortgang van dit hulpverleningsproces werd afgewacht om dit te monitoren.
In het verzoek en de bijgevoegde (nieuwe) raadsrapportage van 31 januari 2018, heeft de raad wederom zorgen geuit over [minderjarige] , met name vanwege de (juridische) strijd die de ouders voeren. Weer wordt gezien dat de moeder de vader op afstand wil houden, terwijl de vader al jarenlang probeert een vaderrol voor [minderjarige] te vervullen. Beide ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] moet opgroeien met beide ouders in haar leven, maar over de vorm van de contactopbouw, de duur, de frequentie en de inhoud hebben de ouders geen overeenstemming. Volgens het Omgangshuis lijken de ouders elkaar gevangen te houden in de strijd, geven zij elkaar niets toe, diskwalificeren zij elkaar als ouder en lijken zij weinig focus te hebben op het welzijn van hun dochter. Dat [minderjarige] is klemgeraakt tussen hen, zien zij nauwelijks en zij leggen de schuld daarvan bij de andere ouder. Ook nu zijn er nog geen zorgen over het functioneren van [minderjarige] , maar maakt de raad zich vanwege deze klempositie zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in de toekomst en een mogelijk loyaliteitsconflict waarin zij kan geraken door deze situatie. De ouders zijn ondanks het traject bij het Omgangshuis niet uit hun impasse gekomen. De spanning van de strijd kan voor een jong kind als [minderjarige] meer en meer leiden tot het vormen van kindeigen problematiek. De raad acht daarom nu een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de gepolariseerde verhouding tussen de ouders te doorbreken.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen als deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de minderjarige of zijn ouder(s) met gezag. Voorts is vereist dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder(s) die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat is voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling. Hoewel de kinderrechter de voortdurende strijd tussen de ouders en de nadelige en forse gevolgen die dit heeft voor de opvoedingsomgeving van [minderjarige] ziet en dit haar ernstige zorgen baart, stelt de kinderrechter voorop dat gezien wordt dat [minderjarige] een gezond meisje is, dat zich momenteel leeftijdsadequaat ontwikkelt, dat contact heeft met haar vader en waarvan de ouders een (minimale) wijze van communicatie lijken te hebben gevonden. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat moet worden vastgesteld dat er feitelijk op dit moment niet is gebleken van een zodanig ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt. Temeer niet omdat er in het vrijwillig kader toch kleine positieve stappen worden gezet, waar zowel de vader als de moeder een bijdrage aan leveren. De kinderrechter is er echter, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, niet van overtuigd dat de moeder daadwerkelijk intrinsiek gemotiveerd is om steeds in het belang van [minderjarige] de juiste keuzes te maken en de juiste stappen te zetten. Haar weerstand tegen de vader lijken die houding te voeden, getuige de vele procedures die zij onderling blijven voeren en het feit dat de moeder daarmee kennelijk het tempo bepaalt voor de stappen die zij moet zetten. Of dat tempo de belangen van [minderjarige] dient of juist die van de moeder, zou eigenlijk geen vraag moeten zijn. De moeder zou immers moeten meebewegen in het tempo dat [minderjarige] aan kan, ook als dat betekent dat zij zich steeds meer over haar weerstand tegen de vader heen moet zetten. Dit is geen keuze, maar dit is zij als moeder aan [minderjarige] verplicht. Op de moeder rust namelijk de wettelijke verplichting om de ontwikkeling van de banden van haar kind, [minderjarige] , met de andere ouder, de vader, te bevorderen.
Om een zaak aan te houden voor de duur van zes maanden en te monitoren of de positieve ontwikkelingen zich voortzetten, zou er feitelijk reeds nu van een situatie sprake moeten zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. In geval van een aanhouding zou de ouders, gelet op de positieve ingeslagen weg, alsnog de gelegenheid worden gegund om die ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader te keren. Zoals reeds overwogen is van een dergelijke situatie naar het oordeel van de kinderrechter nu geen sprake vanwege het ontbreken van een concrete ontwikkelingsbedreiging op dit moment. Gelet op dit alles kan de kinderrechter niet anders dan concluderen dat het verzoek voor toewijzing, noch voor aanhouding gereed ligt. De kinderrechter zal daarom het verzoek afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.I.B.M. Buljevic, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 15 maart 2018.
conc. mku
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.