In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind door de voortdurende strijd tussen de ouders. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen ernstige concrete ontwikkelingsbedreiging was die een ondertoezichtstelling rechtvaardigde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich momenteel gezond en leeftijdsadequaat ontwikkelt en dat er enige communicatie tussen de ouders is. Hoewel de ouders nog steeds in een juridische strijd verwikkeld zijn, zijn er kleine positieve stappen gezet in de omgang tussen de vader en de minderjarige. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek tot ondertoezichtstelling niet kan worden toegewezen en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.