6.2Gezien de stukken in het dossier heeft verweerder aan zijn bewijslast met betrekking tot de (betaling van de) huur van de staplaats door eisers voldaan. Het is dan aan eisers om tegenbewijs te leveren, waaruit volgt dat zij deze betalingen niet deden. Eisers hebben in dit verband aangevoerd dat de overeenkomst wel op hun naam stond, maar dat de nota voor de huur rechtstreeks naar de zus van eiseres ging. De broer en zus van eisers hebben verklaard dat zij de huur hebben voldaan. Eisers hebben deze lezing echter op geen enkele wijze kunnen onderbouwen met stukken. De verklaringen van de broer en zus van eiseres acht de rechtbank onvoldoende objectief omdat zij niet als onpartijdig en onafhankelijk zijn te beschouwen, nog daargelaten dat deze verklaringen niet helemaal eenduidig zijn.
7. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eisers de op hen rustende inlichtingenplicht hebben geschonden. Nu de herkomst van de middelen voor de jaarlijkse betaling van de staplaats onduidelijk is, kan het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2003 niet worden vastgesteld.
8. Gelet op het vorenstaande was verweerder gehouden de bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw te herzien en de teveel aan eisers verleende bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Pw terug te vorderen. Van dringende redenen om met toepassing van artikel 58, achtste lid, van de Pw van terugvordering af te zien is niet gebleken. Ten aanzien van de periode vóór 1 juli 2013 geldt dat niet is gebleken van dringende redenen om van intrekking of terugvordering af te zien.
Met betrekking tot 17/845
9. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering. Het verzoek om bijstand over de periode van 1 augustus 2016 tot 10 oktober 2016 is afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Het verzoek om bijstand over de periode van 10 oktober 2016 tot 18 oktober 2016 is afgewezen omdat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Het verzoek om bijstand per 18 oktober 2016 is afgewezen vanwege de onduidelijke financiële situatie.
10. Eisers stellen dat het bestreden besluit gebaseerd is op onzorgvuldig onderzoek en dat zij voldoende en correcte inlichtingen hebben verschaft om het recht op uitkering te kunnen vaststellen. Desgevraagd hebben eisers ter zitting bevestigd dat deze beroepsgrond is gebaseerd op het betoog dat ook in de procedure tegen de intrekking is gevoerd, namelijk dat het chalet geen eigendom is van eisers, zodat ook de verkoopopbrengst niet aan eisers ten goede is gekomen. Verweerder ziet dan ook ten onrechte een onduidelijke financiële situatie, aldus eisers.
11. Desgevraagd hebben eisers ter zitting bevestigd dat zij geen gronden aanvoeren tegen de verschillende gronden voor afwijzing van de aanvraag. Aldus wordt niet betwist dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat verweerder ten aanzien van de periode van 1 augustus 2016 tot 10 oktober 2016 dient terug te komen van zijn eerdere besluit tot intrekking van de bijstand. Eisers betwisten evenmin dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die verlening van bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 10 oktober 2016 tot 18 oktober 2016 rechtvaardigen. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder terecht de aanvraag om bijstand per 18 oktober 2016 heeft afgewezen.
11. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het advies van de Bezwaarschriftencommissie Senzer overgenomen. Blijkens dit advies, dat als motivering van het bestreden besluit heeft te gelden, is verweerder ervan uitgegaan dat eisers eigenaar zijn geweest van het op 24 september 2016 verkochte chalet, zodat van eisers verlangd mocht worden dat zij bij de aanvraag inzichtelijk maakten waar de opbrengst van de verkoop is gebleven. Verder heeft verweerder onderzoek gedaan naar het uitgavenpatroon van eisers en geconcludeerd dat dit – uitgaande van Nibud-normen – niet verenigbaar is met het langere tijd leven op bijstandsniveau. Eisers hebben voorts niet duidelijk kunnen maken hoe zij grote bedragen, waaronder een terugvordering van € 4.017,98 in 2014, ineens hebben kunnen betalen. Eisers hebben geprobeerd een en ander te verklaren, maar eisers zijn daarin niet consistent gebleken. Bovendien hebben eisers geen bewijsmateriaal kunnen verschaffen ter ondersteuning van hun verklaringen. Daarom acht verweerder de financiële situatie van eisers onduidelijk.
12.1 Ter zitting heeft verweerder ter verdere toelichting gewezen op de premies voor de uitvaartverzekering van eisers. In hun verklaringen tegenover verweerder hebben eisers gezegd dat zij deze contant hebben betaald van hun vakantiegeld, maar uit het onderzoek dat verweerder onder meer bij de verzekeraar heeft gedaan, blijkt dat de verzekeringspremies al jaren giraal door de broer en zus van eiseres zijn voldaan.
11. Zoals uit het voorgaande volgt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende bewijs heeft verzameld om aan te kunnen nemen dat het chalet inderdaad eigendom van eisers was. Dit heeft verweerder dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan de afwijzing van de aanvraag.