ECLI:NL:RBOBR:2018:1250

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
C/01/330579/FT-RK 18/118
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om breed moratorium in het kader van schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot het instellen van een afkoelingsperiode voor een schuldenares, ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats]. De schuldenares was op 2 november 2017 toegelaten tot schuldhulpverlening vanwege een problematische schuldenlast en had een beheerrekening bij de Coöperatieve Rabobank U.A., die als schuldeiser optrad. Het college verzocht om een afkoelingsperiode van zes maanden om financiële stabiliteit te bereiken, omdat de Rabobank het recht tot verevening van positieve saldi op de rekeningen van de schuldenares niet had opgegeven.

De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 26 februari 2018, waarbij zowel het college als de Rabobank aanwezig waren. De Rabobank stelde dat er geen contact was opgenomen door de schuldenares om de situatie te bespreken, en dat zij geen gebruik zou maken van haar recht tot verevening. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot een afkoelingsperiode niet kon worden toegewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de schuldenares de verplichtingen uit de schuldhulpverlening zou nakomen en dat de afkoelingsperiode noodzakelijk was. De rechtbank benadrukte dat een breed moratorium slechts kan worden toegepast als andere beschikbare instrumenten niet voldoende soelaas bieden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat de Rabobank geen gebruik had gemaakt van haar recht tot verevening en er geen noodzaak was voor een afkoelingsperiode. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er staat hoger beroep open voor de verzoeker en belanghebbenden conform artikel 358 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Rekestnummer: C/01/330579/FT-RK 18/118
Uitspraakdatum: 12 maart 2018
Beschikking in de zaak van
[schuldenares]
geboren op [x] ,
wonende te [woonplaats] ,
nader te noemen: de schuldenares.

1.Het procesverloop

1.1.
De griffie van de rechtbank heeft op 5 februari 2018 een verzoekschrift ontvangen dat is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] (hierna te noemen: het college). Het verzoekschrift betreft een verzoek tot het instellen van een afkoelingsperiode ten behoeve van de schuldenares, als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening juncto artikel 2 van het Besluit breed moratorium (hierna: het Besluit).
1.2.
Op 23 februari 2018 heeft de rechtbank een faxbericht ontvangen van [naam 1] namens Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna te noemen: de Rabobank), schuldeiser van de schuldenares die als belanghebbende is opgeroepen ter zitting te verschijnen.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoekschrift behandeld ter zitting van 26 februari 2018. Ter zitting zijn gehoord [naam 2] , namens het college, de schuldenares voornoemd, en
[naam 1] en [naam 3] namens de Rabobank.

2.2. Het verzoek en het verweer

2.1.
Schuldenares is op 2 november 2017 toegelaten tot schuldhulpverlening bij de gemeente [woonplaats] (hierna te noemen: schuldhulpverlening) vanwege een problematische schuldenlast. Schuldenares is door schuldhulpverlening onder budgetbeheer geplaatst en zij heeft daartoe een beheerrekening op haar naam bij de Rabobank. De Rabobank is echter schuldeiser van de schuldenares en heeft conform haar voorwaarden het recht tot verevening van de positieve saldi op alle Rabobank rekeningen. Het college geeft aan dat de Rabobank geen afstand heeft genomen van het recht tot verevening. Uit recente ervaringen is haar gebleken dat de Rabobank niet schroomt om daadwerkelijk tot verevening over te gaan. In het geval van de schuldenares zou dat een instabiele situatie voor haar tot gevolg hebben. Tevens is het aannemelijk dat er nieuwe schulden zouden ontstaan door de verevening. Daarom verzoekt het college een afkoelingsperiode te gelasten voor de duur van 6 maanden om tot financiële stabiliteit te komen.
2.2.
De Rabobank heeft in haar schrijven en ter zitting aangevoerd dat door of namens de schuldenares geen contact met de Rabobank is opgenomen om de situatie van de schuldenares te bespreken. Wanneer dit wel gebeurd was hadden afspraken kunnen worden gemaakt over het opschorten van de invorderingsmaatregelen. Daarbij komt dat zodra de Rabobank van de inhoud van het verzoekschrift op de hoogte raakte, zij aan schuldhulpverlening heeft aangegeven dat zij geen gebruik zal maken van haar recht van verevening. Een grondslag om een afkoelingsperiode te gelasten ontbreekt derhalve.

3.Beoordeling

3.1.
Uit het verzoekschrift en de behandeling ter zitting volgt dat redelijkerwijs te voorzien is dat de schuldenares niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden althans dat ze verkeert in de toestand te hebben opgehouden met betalen.
3.2.
Het verzoek tot een afkoelingsperiode dient op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit te worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldhulpverlening voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en de afkoelingsperiode noodzakelijk is in het kader van de schuldhulpverlening en in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers.
3.3.
Daarbij merkt de rechtbank op dat een zwaar middel als de verzochte afkoelingsperiode – die de schuldeisers immers volledig afhoudt van hun bevoegdheid tot verhaal – niet lichtvaardig kan worden toegewezen. Het breed moratorium is een
ultimum remedium, een instrument dat slechts bedoeld is voor situaties waarin de andere beschikbare instrumenten geen of onvoldoende soelaas bieden en de schuldeisers, ondanks dat zij bekend zijn met schuldhulpverlening van schuldenaar, er voor kiezen om (verdere) incassomaatregelen te treffen. Tegen die achtergrond dient de noodzaak tot toepassing van het middel ten behoeve van de schuldhulpverlening voldoende aannemelijk te worden gemaakt.
3.4.
Voor zover het college heeft bedoeld te betogen dat afkondiging van een afkoelingsperiode noodzakelijk is voor het bereiken dan wel in stand houden van financiële stabiliteit, die door de mogelijkheid tot verevening niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat alles is ondernomen om met de schuldeisers tot een andere oplossing te komen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de Rabobank eerst na ontvangst van het verzoekschrift kennis heeft genomen van de schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening heeft geen contact opgenomen met de Rabobank om het opschorten van invorderingsmaatregeling te bespreken. Daarmee is niet aannemelijk dat schuldhulpverlening het uiterste heeft gedaan om de schuldeisers te overtuigen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de andere beschikbare instrumenten geen of onvoldoende soelaas bieden.
3.5.
Nu de Rabobank bovendien, ondanks daartoe gerechtigd te zijn, de afgelopen maanden geen gebruik heeft gemaakt van haar recht tot verevening en zij in haar faxbericht heeft aangegeven, en ook op zitting nogmaals uitdrukkelijk heeft toegezegd, van verevening geen gebruik te zullen maken, zelfs niet tot de beslagvrije voet, ziet de rechtbank geen noodzaak voor het gelasten van een afkoelingsperiode.
3.6.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.