ECLI:NL:RBOBR:2018:1173

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
01/865114-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en pogingen tot uitlokking van moord en brandstichting via sociale media met een imitatiepistool

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en pogingen tot uitlokking van moord en brandstichting. De verdachte heeft via berichten op Facebook bedreigingen geuit tegen een slachtoffer en heeft geprobeerd anderen te bewegen om moord en brandstichting te plegen. Daarnaast had de verdachte een imitatiepistool in zijn bezit. Tijdens de rechtszittingen op 21 december 2017 en 1 maart 2018 is vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat werd bevestigd door twee gedragsdeskundige rapportages. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan is de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd, gezien het recidivegevaar en de noodzaak voor behandeling van de psychische aandoeningen van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, maar heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een ernstige psychotische stoornis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865114-17
Datum uitspraak: 15 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 2] op [1982] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2017 en 1 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 november 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2017 tot en met 8 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant) en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] , door plaatsing van een bericht op een Facebookpagina, dreigend de woorden toe te voegen "I am going to kill that man in the future. Fuck [slachtoffer] .", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode 4 september 2017 tot en met 7 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant), in elk geval in Nederland,
heeft gepoogd om een ander door een of meer van de in artikel 47, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door beloften, te bewegen om opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer ander(en), te weten [slachtoffer] en/of personeelsleden van de [bedrijf] en/of hun familieleden, van het leven te beroven,
immers hebbende verdachte, toen en daar, meerdere, althans een, bericht(en) geplaatst op (een) voor het publiek toegankelijke Facebookpagina(s), welk(e) bericht(en) - zakelijk weergegeven - inhielden dat hij, verdachte, aan de lezer(s) van die/dat bericht(en): - 1.000.000,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, aanbood voor het hoofd/ de dood van [slachtoffer] en/of
- 100.000,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, aanbood voor het doden van elke [bedrijf] medewerker en/of
- 10.000,- en/of 100.000,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, aanbood voor het doden van elk familielied van een [bedrijf] medewerker;
3.
hij op of omstreeks 7 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant), in elk geval in Nederland,
heeft gepoogd om een ander door een of meer van de in artikel 47, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door beloften, te bewegen om opzettelijk brand te stichten, waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, althans gemeen gevaar voor goederen, te duchten is, immers hebbende verdachte, toen en daar, meerdere, althans een, bericht(en) geplaatst op (een) voor het publiek toegankelijke Facebookpagina(s), welk(e) bericht(en) - zakelijk weergegeven - inhielden dat hij, verdachte, aan de lezer(s) van die/dat bericht(en): - 10.000,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, aanbood voor het platbranden van een huis van een [bedrijf] personeelslid en/of
4.
hij op of omstreeks 8 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant) een
wapen van categorie I onder 7°, te weten een zilverkleurig veerdruk pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen), voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
- bedreiging;
- poging tot uitlokking van moord;
- poging tot uitlokking van opzettelijke brandstichting;
- het voorhanden hebben van een veerdrukpistool.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft bekend de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
- de bevindingen van [verbalisant 1] [2] , [3] ;
- de aangifte van [slachtoffer] [4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [5] .
Ten aanzien van feit 4:
- de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en de [verbalisant 3] [6] ;
- de afstandsverklaring [7] ;
- de bevindingen van [verbalisant 4] met betrekking tot onderzoek van het wapen [8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [9] .
De rechtbank volstaat gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 2 september 2017 tot en met 8 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant), [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] , door plaatsing van een bericht op een Facebookpagina, dreigend de woorden toe te voegen "I am going to kill that man in the future. Fuck [slachtoffer] .";
2.
in de periode 4 september 2017 tot en met 7 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant), heeft gepoogd om een ander door een van de in artikel 47, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door beloften, te bewegen om opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer anderen, te weten [slachtoffer] en personeelsleden van de [bedrijf] en hun familieleden, van het leven te beroven, immers heeft verdachte, toen en daar, meerdere berichten geplaatst op voor het publiek toegankelijke Facebookpagina’s, welke berichten - zakelijk weergegeven - inhielden dat hij, verdachte, aan de lezers van die berichten: - 1.000.000,- euro aanbood voor het hoofd/ de dood van [slachtoffer] en
- 100.000,- euro aanbood voor het doden van elke [bedrijf] medewerker en
- 10.000,- en 100.000,- euro aanbood voor het doden van elk familielid van een [bedrijf] medewerker;
3.
op 7 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant), heeft gepoogd om een ander door een van de in artikel 47, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door beloften, te bewegen om opzettelijk brand te stichten, waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, immers heeft verdachte, toen en daar, een bericht geplaatst op een voor het publiek toegankelijke Facebookpagina,, welk bericht - zakelijk weergegeven - inhield dat hij, verdachte, aan de lezers van dat bericht: - 10.000,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, aanbood voor het platbranden van een huis van een [bedrijf] personeelslid;
4.
op 8 september 2017 te Boekel (Noord-Brabant) een wapen van categorie I onder 7°, te weten een zilverkleurig veerdruk pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben beiden het standpunt ingenomen dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Over de persoon van verdachte zijn twee gedragsdeskundige rapportages opgemaakt. Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar is.
Op 28 januari 2018 heeft de psychiater H.L.C. Morre in samenwerking met S.J.W.M. Leijten, psychiater in opleiding, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
‘Betrokkene was, op het moment dat zich de ten laste gelegde feiten voordeden, zo blijkt uit de verklaringen aanwezig in het politiedossier en uit het psychiatrisch onderzoek, onmiskenbaar ernstig psychotisch. Hij werd op het moment van het plegen van de ten laste gelegde feiten zodanig gehinderd door wanen en hallucinaties dat hij niet meer in staat was om enige richting te geven aan zijn gedragingen.
Betrokkene is in de periode van in ieder geval mei 2016 tot nu zodanig psychotisch dat hij niet in staat is om zijn gedragingen af te stemmen op de werkelijkheid. Hij handelde vanuit zijn eigen perceptie, vanuit zijn eigen (“fantasie”)wereld.
Ondergetekenden adviseren derhalve het rechtscollege om betrokkene de hem ten laste gelegde feiten, mits deze uiteraard bewezen worden geacht, niet toe te rekenen.’
Op 23 februari 2018 heeft de psycholoog P.E. Geurkink een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
‘Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een chronische psychotische stoornis met een indrukwekkend waansysteem en hallucinaties, zeer waarschijnlijk in het kader van schizofrenie. Deze pathologie bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde en speelde daarbij naar de mening van ondergetekende een alles bepalende rol.
Naar de mening van ondergetekende beïnvloedden de waandenkbeelden van betrokkene, horend bij zijn floride psychose, zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het ten laste gelegde volledig. Betrokkene is ervan overtuigd een supermens te zijn die gebruikt wordt door de [bedrijf] en hij wil dit aan de kaak stellen door zich te laten oppakken. Daarom pleegt hij het ten laste gelegde. Naar de mening van ondergetekende is er tijdens het ten laste gelegde geen sprake meer van keuzevrijheid voor betrokkene en werden zijn denken, handelen en voelen volledig aangestuurd door zijn waanbelevingen. Ondergetekende adviseert dan ook om het ten laste gelegde - indien bewezen - niet aan betrokkene toe te rekenen.’
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte niet strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging en pogingen tot uitlokking van moord en brandstichting via berichten die hij heeft geplaatst op Facebook. Daarnaast heeft verdachte een imitatiepistool voorhanden gehad. Dit zijn ernstige feiten, die, voor wat betreft de bedreiging en de pogingen tot uitlokking, bij de (beoogde) slachtoffers gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg kunnen brengen.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen onder het kopje “de strafbaarheid van verdachte”. De rechtbank heeft in dat kader geoordeeld dat verdachte ten aanzien van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar is en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dat oordeel brengt met zich mee dat enkel een strafrechtelijke maatregel kan worden opgelegd. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren in hun gedragsdeskundige rapportages om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het rapport van psychiater H.L.C. Morre in samenwerking met S.J.W.M. Leijten, psychiater in opleiding houdt onder meer het volgende in:
‘Op het moment van onderzoek is de psychotische stoornis van betrokkene nog altijd aanwezig. Tevens is er nog geen adequate behandeling ingesteld. Indien betrokkene onbehandeld mocht terugkeren in de maatschappij dan is er een gerede kans dat hij wederom komt tot grensoverschrijdende acties en uitlatingen zoals zich ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde kennelijk hebben voorgedaan. Op grond van het klinische beeld wordt de kans op delictsrecidive op een driepuntsschaal ingeschat als hoog. (…)
Het is van groot belang dat wordt gewaarborgd dat betrokkene in behandeling komt en blijft en dat hij de psychofarmaca die hem nog moeten worden voorgeschreven zal gaan gebruiken. Dat betekent, gegeven het ontbrekende ziektebesef bij betrokkene, dat de behandeling moet worden voorgegeven binnen een dwingend kader. Wij adviseren om hem een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.’
Het rapport van de psycholoog P.E. Geurkink houdt onder meer het volgende in:
‘De klinische inschatting van de kans op recidive is hoog. De psychotische pathologie van betrokkene zal zeer waarschijnlijk niet uit zichzelf verdwijnen en die ligt wel ten grondslag aan het ten laste gelegde - indien bewezen - en daarmee ook aan de kans op een recidive. De psychotische waandenkbeelden beïnvloeden zijn denken, voelen en handelen nog steeds in grote mate. (…)
Naar de mening van ondergetekende is het noodzakelijk dat er in het kader van het terugdringen van de kans op een recidive een vorm van behandeling komt voor de psychose van betrokkene met daarin vergroten van ziektebesef, toedienen van medicatie (zie rapportage mederapporteur) en psychotherapie om te kijken of er bij betrokkene enige cognitieve distantie kan worden bereikt ten aanzien van zijn psychotische bevindingen. Betrokkene is afgaand op de beschikbare informatie geen primair agressief persoon en daarmee lijkt behandeling in de GGZ met een start in een forensische kliniek het meest aangewezen. Ondergetekende adviseert dan ook om betrokkene te behandelen in het kader van een artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, zodat betrokkene een jaar verplicht kan worden behandeld.’
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 15 februari 2018 waaruit is op te maken dat de reclassering zich conformeert aan het advies van de onderzoekend psychiater en psycholoog.
De rechtbank volgt de adviezen van de psychiater en de psycholoog, zoals hiervoor vermeld. De bewezen verklaarde feiten kunnen verdachte wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet worden toegerekend. Uit voornoemde rapporten blijkt dat verdachte gevaarlijk is voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank zal dan ook gelasten dat verdachte zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 37, 46a, 57, 157, 285, 289
Wet wapens en munitie art. 13, 55

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht T.a.v. feit 2: poging om een ander door beloften te bewegen een moord te begaan, meermalen gepleegd T.a.v. feit 3: poging om een ander door beloften te bewegen opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
T.a.v. feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart verdacht hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Legt op de volgende maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4: Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Brouwer, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 15 maart 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, genummerd 2017067276, aantal pagina’s: 136. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 8 september 2017, pag. 51 tot en met 53.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2017, pag. 72.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 8 september 2017, pag. 97.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 maart 2018.
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 8 september 2017, pag. 73 en 74.
7.Afstandsverklaring, d.d. 9 september 2017, pag. 85.
8.Proces-verbaal onderzoek wapen, d.d.11 september 2017, pag. 80 en 81.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 1 maart 2018.