De vrouw stelt wel mee te willen werken aan de verkoop van het stuk grond. Er is in het verleden door het Waterschap een bod gedaan van € 50.000,00, maar de bank vond het geboden bedrag te laag en gaf geen toestemming voor de verkoop.
Verkoop en levering van de grond is bovendien onmogelijk aangezien er geen partij is die toestemming kan geven voor het aandeel van de moeder in de grond. De vrouw voert aan dat de moeder bij testament (opgemaakt op 29 december 2000) haar drie kinderen (waaronder de vrouw) tot erfgenaam heeft benoemd, maar dat de kinderen de nalatenschap hebben verworpen. De moeder woonde ten tijde van haar overlijden in Duitsland.
Omdat alle erfgenamen van de moeder de nalatenschap hebben verworpen, zijn de bezittingen van de moeder, voor zover in Duitsland gelegen, door de Duitse Staat per veiling verkocht. Uit de opbrengst zijn schulden van de moeder betaald. Omdat het stuk grond in Nederland ligt, heeft de Duitse Staat daar niets mee gedaan.
De vrouw betwist dat de man naast de kosten aan het waterschap ter hoogte van € 245,78 ook nog € 9.199,05 aan kosten voor het stuk grond heeft betaald. Uit de als productie 3 bij dagvaarding overgelegd historisch overzicht kan niet worden afgeleid dat de man het door hem genoemde bedrag van € 9.199,05 heeft betaald.
De vrouw betwist dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap onverdeeld is gebleven. De vrouw erkent wel dat zij mede-eigenaar is van het stuk grond en medeschuldenaar is van de hypothecaire geldlening. De man heeft echter niet meer dan het gedeelte van de schuld dat hem aangaat betaald, zodat artikel 6:10 lid 2 BW niet van toepassing is.
De vrouw wijst er op dat, als de man inderdaad kosten ten behoeve van het stuk grond heeft betaald, waar de overige eigenaren (de vrouw en de erfgenamen van de moeder) mede aansprakelijk voor zijn, het dan bevreemdt dat alleen de vrouw is gedagvaard. De vrouw is in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk voor het aandeel van de erfgenamen van de moeder, behalve voor zover zij zelf erfgenaam zou zijn.
De man heeft de vrouw nooit om betaling verzocht, heeft nooit concrete bedragen genoemd en de vrouw is nooit door hem in gebreke gesteld. Zij is dus nooit in verzuim komen te verkeren.
De door de man gevorderde dwangsommen zijn, gelet op het lage inkomen van de vrouw, veel te hoog. Dit blijkt uit de verleende toevoeging. Als een dwangsom wordt opgelegd, moet deze worden verlaagd tot een veel lager bedrag. Er zijn geen buitengerechtelijke incassokosten gemaakt. De vrouw verzoekt een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in verband met een restitutierisico en de slechte financiële positie van de vrouw.