ECLI:NL:RBOBR:2018:1087

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
SHE 17/3374
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom in het kader van milieuvergunningen en inspectie van tanks

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Den Ouden Regionaal Overslag Centrum B.V. tegen het college van gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. De zaak betreft een preventieve last onder dwangsom die aan verzoekster was opgelegd vanwege lekkages in tanks van een mestsilopark. De last hield in dat verzoekster een dwangsom van € 50.000,- per constatering van een nieuwe lekkage zou verbeuren, met een maximum van € 150.000,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder twijfels had over de bevindingen van een deskundige met betrekking tot de tanks zonder lekkages en dat er nadere stappen van verzoekster mochten worden verlangd. Echter, de voorzieningenrechter vond dat de opgelegde last te ver ging en dat verweerder met een minder verstrekkende last hetzelfde doel had kunnen bereiken, bijvoorbeeld door de tanks te laten inspecteren. Tijdens de behandeling van het verzoek waren de tanks voldoende gecontroleerd, wat leidde tot de schorsing van de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3374
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Den Ouden Regionaal Overslag Centrum B.V., te Schijndel, verzoekster
(gemachtigden: mr. L.J. Wildeboer en mr. P. Heemskerk),
en
het college van gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: mr. C.M.C. de Krosse-de Ridder, J. van den Heuvel en S. Abdoel).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster met betrekking tot de inrichting aan de [adres] het volgende gelast:
1. Verzoekster dient een kleiwal aan te leggen om tanks V300, V310, V320. De kleiwal dient een volledig gesloten wal te vormen die bestand is tegen de inwerking van product in geval van het onmiddellijk falen van één van de tanks. Wanneer verweerder constateert dat verzoekster geen kleiwal heeft aangebracht voor 1 december 2017 verbeurt verzoekster een dwangsom van € 60.000,-.
2. Verzoekster dient de tanks V230, V240 door de in samenspraak overeengekomen inspecteur inwendig te laten inspecteren op vloeistofdichtheid. Wanneer verweerder constateert dat verzoekster niet voor 1 januari 2018 de tanks heeft laten inspecteren op vloeistofdichtheid en deze in gebruik heeft zonder dat vloeistofdichtheid aantoonbaar is, verbeurt verzoekster een dwangsom van
€ 10.000,- per week met een maximum van € 50.000,- per tank.
3. Verzoekster dient de tanks met tanknummer V240, V230, V310 en V300 voor 1 september 2018 buiten gebruik te stellen. Wanneer verweerder constateert dat deze tanks na 1 september 2018 nog in gebruik zijn verbeurt verzoekster een dwangsom van € 50.000,- per tank per week met een maximum van € 150.000,- per tank.
4. Verzoekster dient de tanks V400 en V403 (volgens verzoeksters administratie V401) door de in samenspraak overeengekomen inspecteur inwendig te laten inspecteren op vloeistofdichtheid. Wanneer verweerder constateert dat verzoekster niet voor 1 september 2018 de tanks heeft laten inspecteren verbeurt, verzoekster een dwangsom van € 10.000,- per week per tank met een maximum van € 50.000,- per tank.
5. Op 27 oktober 2017 heeft verweerder geconstateerd dat tank V250 aan lekkage onderhevig was en op 30 oktober 2017 is vastgesteld dat deze tank leeg is. Verweerder gelast verzoekster deze tank niet in gebruik te nemen voordat deze door de in samenspraak overeengekomen inspecteur als vloeistofdicht is beoordeeld. Verzoekster verbeurt een dwangsom van € 50.000,- per week met een maximum van € 150.000,- als tank V250 in gebruik is zonder dat deze vloeistofdicht is.
6. Verzoekster dient de tanks met tanknummer V320, V260, V250, V220, V400, V403 (volgens verzoekster administratie (V401) voor 1 september 2019 buiten gebruik te stellen. Wanneer verweerder constateert dat deze tanks na 1 september 2019 nog in gebruik zijn, verbeurt verzoekster een dwangsom van
€ 50.000,- per tank per week met een maximum van € 150.000,- per tank.
7. Op 6 oktober 2017 heeft verweerder geconstateerd dat de tanks V130, V210, V200, V140 leeg zijn. Verweerder gelast verzoekster deze tanks niet in gebruik te nemen voordat deze als vloeistofdicht zijn beoordeeld. Verzoekster verbeurt een dwangsom van € 50.000,- per tank per week met een maximum van € 150.000,- per tank als een van deze tanks in gebruik is zonder dat deze vloeistofdicht is.
8. Voor de tanks met nummer V320, V260, V220, V400, V403 (volgens verzoeksters administratie V401) waarvan verweerder tijdens de controle niet heeft vastgesteld dat deze aan lekkage onderhavig waren, legt verweerder een dwangsom op ter voorkoming van het ontstaan van een lekkage. Verweerder legt verzoekster een dwangsom op van € 50.000,- per constatering (max. 1 constatering per dag per tank) van een nieuwe lekkage bij een van de tanks met een maximum van
€ 150.000,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op 24 januari 2018. Namens verzoekster zijn verschenen
[persoon] en [persoon] , vergezeld van ing. [persoon] en haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na de zitting heeft verzoekster inspectierapporten overgelegd. Verweerder heeft gereageerd en verzocht om een uitspraak. Daarop heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1
Verzoekster heeft een op- en overslagbedrijf aan de [adres] . De inrichting is een samenvoeging van twee aan elkaar grenzende, voorgaande inrichtingen van Proreco en Den Ouden ROC. Voor de inrichting is op 29 november 2007 aan verzoekster een vergunning op grond van de Wet Milieubeheer verleend voor de op- en overslag van goederen en afval. Aan deze vergunning zijn -onder meer- de volgende voorschriften verbonden:
Voorschrift 17.1.4: Een tank en eventueel bijbehorend leidingwerk moet(en) vloeistofdicht zijn.
Voorschrift 17.1.5: De stijfheid en sterkte van een tank moet voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling over overvulling te voorkomen, terwijl de dichtheid onder alle omstandigheden moet zijn verzekerd. Op het terrein van de inrichting staan verschillende silo’s.
1.2
Op 15 augustus 2017 heeft een ongewoon voorval plaatsgevonden waarbij een tank (V260) is gaan lekken en de gelekte vloeistof in het riool terecht is gekomen. Op 18 september 2017 is geconstateerd dat een andere tank is gaan lekken (V230). Tijdens de inspectie op 21 september 2017 heeft de toezichthouder geconstateerd dat bij een derde tank (V130) een lekkage zichtbaar was. Ook is geconstateerd dat de constructie van de tanks (het beton) is aangetast. Op 22 september 2017 heeft een uitgebreide controle plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder een voornemen voor een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft hierop gereageerd. Op 28 september 2017 heeft opnieuw een controle plaatsgevonden. Tijdens de controle op 28 september 2017 heeft verzoekster het logboek overgelegd. Op 25 oktober 2017 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd.
1.3
Op 27 oktober 2017 heeft opnieuw een ongewoon voorval plaatsgevonden waarbij gemeld is dat tank V250 is gaan lekken. Verzoekster heeft deze tank op 27 en 28 oktober 2017 leeggepompt. Naar aanleiding van het voorval op 27 oktober 2017 heeft verweerder de opgelegde last onder dwangsom van 25 oktober 2017 aangepast. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Het bestreden besluit vervangt de last onder dwangsom van 25 oktober 2017. Hierin is de nieuwe last 8 opgenomen.
Beoordeling van het verzoek
2. Op de zitting zijn alle lasten besproken. Aan de lasten 1, 2, 4, 5 en 7 is voldaan. Het verzoek richt zich tegen last 8 en niet tegen lasten 3 en 6. Last 8 is een preventieve last onder dwangsom. De daarin genoemde tanks hebben niet gelekt en zullen op basis van last 6 voor 1 september 2019 buiten werking moeten worden gesteld. De belangrijkste vraag in deze procedure is of verweerder mocht aannemen dat er een klaarblijkelijke dreiging bestond voor overtreding van voorschrift 17.1.4 van de milieuvergunning van 29 november 2007.
3.1.
De omstandigheid dat zich één ongewoon voorval voordoet, is geen reden om aan te nemen dat andere tanks ook zullen gaan lekken. Uit de diverse door verzoekster ingediende rapporten van SGS Intron BV (SGS) maakt de voorzieningenrechter op dat de tanks niet allemaal hetzelfde zijn uitgevoerd of dezelfde leeftijd hebben. In deze zaak hebben echter lekkages plaatsgevonden aan meerdere tanks. Daar komt bij dat het silopark oud is en dat verzoekster zelf heeft besloten het gehele park gefaseerd buiten bedrijf te stellen. Niet voor niets heeft zij geen bezwaar tegen last 6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder er daarom niet zomaar op basis van een controle op zou kunnen vertrouwen dat de betreffende tanks voor 1 september 2019 niet zouden gaan lekken. Verweerder heeft terecht de door verzoekster uitgevoerde controles kritisch bekeken.
3.2
De eisen aan de tanks en het onderzoek aan de tanks worden in de eerste plaats geformuleerd in de vergunning van 29 november 2007. Deze vergunning biedt echter niet al te veel duidelijkheid. In voorschrift 17.1.19 wordt een jaarlijkse visuele inspectie voorgeschreven. In voorschrift 17.1.16 wordt daarnaast een verdergaand onderzoek door een onafhankelijk deskundige verplicht gesteld. Naast de vergunning geldt een inspectieplicht op basis van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit met inachtneming van Beoordelingsrichtlijn BRL 2344.
3.3
Verzoekster heeft een KIWA-gecertificeerde deskundige ingeschakeld die de tanks heeft onderzocht. De keuringsrapporten van deze deskundige zijn op de zitting besproken. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in ieder geval opgemerkt dat de betreffende deskundige enkele tanks niet aan de binnenkant heeft geïnspecteerd. Bij V220 geeft de deskundige aan dat niet is gekeurd op vloeistofdichtheid. Bij V400 en V401 heeft de deskundige aangegeven dat de tank vloeistofdicht is, maar niet inwendig is geïnspecteerd. In het onderzoek van V260 wordt niets gezegd over vloeistofdichtheid. De tanks V320 en V260 zijn geïnspecteerd door een andere deskundige, SGS, maar hij heeft geen oordeel gegeven over de vloeistofdichtheid.
3.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht twijfels heeft gehad bij de bevindingen van de deskundige van verzoekster ten aanzien van tanks V220, V260, V400 en V401. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om op voorhand aan te nemen dat deze tanks vloeistofdicht zouden zijn. Daarom was verweerder gerechtigd om nadere stappen van verzoekster te verlangen, ook al was geen sprake van een overtreding.
4.1
De voorzieningenrechter vraagt zich vervolgens wel af of last 8 niet te ver gaat en of verweerder niet door middel van een minder verstrekkende last, hetzelfde doel had kunnen bereiken. De voorzieningenrechter betrekt hierbij de volgende omstandigheden.
  • Partijen verschillen van mening over de uitleg van voorschrift 17.4.1 van de milieuvergunning van 29 november 2007. Wanneer is een tank nu vloeistofdicht en wanneer niet? Meer in het bijzonder, is het verschijnsel ‘zweten van een tank’ een overtreding van voorschrift 17.4.1? Deze vraag leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Hiervoor is de inschakeling van de Stichting advisering Bestuursrechtspraak (StAB) vereist om het verschijnsel uit te leggen en de daaruit voortvloeiende milieuhinder te beschrijven. Deze inschakeling kost teveel tijd binnen het bestek van deze procedure.
  • Een andere omstandigheid is dat verweerder in last 5 accepteert dat de daarin genoemde tank V250 wordt onderzocht door een in samenspraak overeengekomen inspecteur. Na deze inspectie kan tank V250 (die wel had gelekt) weer in gebruik worden genomen zonder een preventieve last. De voorzieningenrechter ziet, zonder nadere toelichting, niet in waarom verweerder anders handelt ten aanzien van een tank die wel heeft gelekt.
  • Een laatste omstandigheid is dat de tanks ten tijde van het primaire besluit waren gevuld. Dit noodzaakt verzoekster tot een lastige keuze. Ofwel hij voert de mest af tegen hoge kosten en neemt geen risico. Ofwel hij laat de mest in de tanks en neemt het risico op het verbeuren van een hoge dwangsom. Dit heeft verweerder onvoldoende betrokken in belangenafweging bij de oplegging van last 8.
  • Verzoekster heeft in de aanloop naar de zitting van 24 januari 2018 ook aangegeven bereid te zijn om de tanks in last 8 eerder buiten gebruik te stellen.
4.2
Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het meer voor de hand had gelegen dat verweerder verzoekster had gelast om de tanks, genoemd in last 8, binnen een korte termijn te laten inspecteren door SGS. Na de behandeling van het verzoek op de zitting van 24 januari 2018, zijn de tanks genoemd in last 8 in opdracht van verzoekster gecontroleerd door SGS. SGS geeft aan dat een duurzaam (minimaal 1 jaar) herstel is verkregen. Verweerder heeft naar aanleiding van de rapporten van SGS aangegeven dat de betreffende tanks nu wel voldoende zijn gecontroleerd en heeft ook aangegeven dat deze bevindingen aanleiding kunnen zijn om de last onder dwangsom te laten vervallen. In deze wijsheid achteraf vindt de voorzieningenrechter bevestiging van de juistheid van zijn oordeel.
Conclusie
5. In het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om last 8 te schorsen tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.