ECLI:NL:RBOBR:2018:1060

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
16_270
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving door het dagelijks bestuur van het waterschap met betrekking tot watervergunning golfbaan

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het waterschap een verzoek om handhaving afgewezen, dat betrekking had op de niet-naleving van de watervergunning voor de uitbreiding van een golfbaan. De rechtbank heeft advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) over de status van twee watergangen op de golfbaan en de mogelijke wateroverlast op het perceel van de eiser. De StAB concludeerde dat het waterschap ten onrechte aannam dat watergang B een c-watergang was, terwijl het een b-watergang betrof. De rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor handhaving, omdat de onderhoudstoestand van watergang B niet bepalend was voor een toereikende waterhuishouding. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat niet was aangetoond dat het achterwege laten van de aanleg van duiker 8 een negatieve invloed had op het watersysteem. De rechtbank concludeerde dat de zorgplicht in artikel 1.3 van de Keur niet was geschonden en dat de watervergunning voor duiker 8 de vergunninghouder niet verplichtte tot aanleg. De uitspraak werd gedaan op 9 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer : SHE 16/270

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Stiekema),
en

het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel (Waterschap), verweerder,

(gemachtigden: mr. B. de Haan, M.H. Berg, F.A.H. van Geel, mr. C.C.E.J. van Weert-de Laat, J.J.C.M. Rijnen en ing. C.A.M. Marijnissen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Golfclub De Dommel, te Sint‑Michielsgestel, vergunninghouder,
(gemachtigde: C.H.M. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot handhaving, strekkende tot de aanleg van de duikers voor de uitbreiding van Golfclub De Dommel overeenkomstig de verleende vergunning ( [nummer] ), toegewezen.
In verband hiermee heeft verweerder bij brief van 17 april 2015 vergunninghouder aangeschreven en bepaald dat hij de duiker op locatie 1 van de bijgevoegde kaart moet verlagen tot onderkant duiker, bovenkant waterbodem (3,87 m+NAP), de "kop" in de nieuw gegraven watergang moet verwijderen en die watergang moet onderhouden vóór 22 mei 2015. Vóór die datum zou ook een aanvraag moeten worden ingediend om de situatie te legaliseren, of zou moeten worden voldaan aan de vergunningsvoorschriften van de verleende watervergunning.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft verweerder het besluit tot toewijzing van het verzoek om handhaving ingetrokken en vervangen door een besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving.
Bij uitspraak van 17 september 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dit was gericht tegen het besluit van 16 april 2015, en ongegrond verklaard, voor zover dit was gericht tegen het besluit van 14 juli 2015. Verweerder heeft daarbij het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, M.H. Berg en F.A.H. van Geel. Vergunninghouder heeft te kennen gegeven geen behoefte te hebben om als partij aan het geding deel te nemen en is daarom niet verschenen.
De rechtbank heeft, na behandeling van de zaak, het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 10 juni 2016 heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak
(StAB) gevraagd om haar van advies te dienen en de in dat kader door de rechtbank geformuleerde vragen te beantwoorden.
De StAB heeft op 6 september 2016 verslag gedaan.
Eiser en verweerder zijn in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van een kopie van dit verslag hierop te reageren.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer van 30 mei 2017, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en ir. J.G. Hulsbergen (deskundige). Verweerder is vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, mr. C.C.E.J. van Weert-de Laat, J.J.C.M. Rijnen en ing. C.A.M. Marijnissen. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst met het oog op het verkennen van alternatieve oplossingen.
Uit de reacties van partijen heeft de rechtbank afgeleid dat deze verkenning geen succes heeft gehad. Desgevraagd heeft verweerder de rechtbank medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Gelet op verweerders reactie en het uitblijven van een reactie van de andere partijen, heeft de rechtbank op 2 november 2017 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten.
Op 19 april 2012 heeft verweerder vergunninghouder een watervergunning ( [nummer] ) verleend, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b, van de Keur Waterschap De Dommel 2009, voor het verrichten van handelingen in een watersysteem of beschermingszone. De vergunning heeft betrekking op het aanleggen van 15 dammen met duikers in oppervlaktewaterlichamen op percelen die zijn gelegen nabij de [adres] , kadastraal bekend gemeente Sint-Michielsgestel, sectie E, nummers [nummers] . De vergunning houdt verband met de uitbreiding van Golfclub De Dommel.
Vergunninghouder heeft de werkzaamheden niet geheel overeenkomstig de verleende watervergunning uitgevoerd. Dit heeft geleid tot de het primaire besluit.
Verweerder heeft, na een hydrologische toetsing van een ter legalisering ingediende aanvraag voor een watervergunning van 1 juli 2015, het primaire besluit ingetrokken en een besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving genomen. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Eiser is eigenaar van een perceel met een woning nabij de golfbaan. Hij is ook eigenaar van een weiland ten noordoosten van zijn woning. Dat is van zijn huisperceel gescheiden door een erfsloot. Eiser stelt wateroverlast te hebben op het weiland.
2. Ten tijde van het bestreden besluit gold de Keur Waterschap De Dommel 2015 (Keur). In artikel 1.3, tweede lid, van de Keur is een zorgplichtbepaling opgenomen. Deze bepaling luidt: Ieder die handelingen verricht of nalaat die inbreuk maken op het watersysteem in beheer bij het waterschap, is verplicht alle maatregelen te nemen teneinde de gevolgen van deze handelingen/nalatigheden ongedaan te maken.
3.1
Eiser heeft allereerst aangevoerd dat niet duidelijk is of de door ir. H.J. Roelofs genomen beslissing op bezwaar is gebaseerd op een rechtsgeldig mandaat. Vooralsnog gaat eiser ervan uit dat het besluit onbevoegd is genomen.
3.2
Het bestreden besluit is als volgt ondertekend: "Namens het dagelijks bestuur, Ir. H.J. Roelofs MMO, secretaris-directeur plv."
3.3
In artikel 2, eerste lid, van de Ambtelijke bevoegdhedenregeling 2009 van Waterschap De Dommel is, voor zover hier van belang, bepaald dat aan de secretaris-directeur mandaat wordt verleend tot het nemen, namens het dagelijks bestuur, van besluiten ter uitoefening van de aan hem toekomende bevoegdheden. Op grond van het derde lid van dit artikel omvat het verleende mandaat tevens de bevoegdheid tot ondertekening van de krachtens het mandaat genomen besluiten.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ambtelijke bevoegdhedenregeling 2009 mag de secretaris-directeur van het aan hem verleende mandaat ondermandaat verlenen aan de Directeur Bedrijfsvoering.
3.4
Ir. H.J. Roelofs is Directeur Bedrijfsvoering. Gelet op de hiervoor weergegeven wijze van (onder)mandatering van verweerders bevoegdheid tot het nemen en ondertekenen van besluiten, was ir. H.J. Roelofs daartoe bevoegd.
Dit betoog faalt.
4.1
Eiser heeft verder aangevoerd dat sprake is van een onderlinge hydrologische samenhang tussen de verschillende duikers. Daardoor is het noodzakelijk om, ter voorkoming van wateroverlast op eisers perceel, alle in de watervergunning van 19 april 2012 ( [nummer] ) vergunde voorzieningen aan te brengen. Eiser verwijst naar een deskundigenrapport waaruit zou blijken dat deze maatregelen nodig zijn om de wateroverlast weg te nemen. Eiser merkt ook op dat deze maatregelen al waren opgenomen in de vergunning.
Eiser stelt ook dat verweerder kan optreden op grond van (overtreding van) de algemene zorgplicht in artikel 1.3 van de Keur van het waterschap.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van de intrekking van het primaire besluit op 14 juli 2015 geen sprake meer was van een overtreding en hij daarom niet meer bevoegd was om handhavend op te treden. Op dat moment was voldaan aan de in het primaire besluit gegeven opdracht tot verlaging van een duiker, het verwijderen van de kop in een watergang en het onderhoud van die watergang. De overige afwijkingen van de op 19 april 2012 verleende watervergunning zouden kunnen worden gelegaliseerd op basis van de op 1 juli 2015 ingediende aanvraag voor een watervergunning.
Verweerder is bij de beoordeling van de conceptaanvraag gebleken dat de overige afwijkingen inmiddels vielen onder de Algemene Regels Keur Waterschap De Dommel 2015 (Algemene Regels), zodat voor de afwijkingen geen aanpassing van de vergunning nodig was. Duiker 5 in de watervergunning van 29 april 2012 (bij partijen bekend als duiker 10) valt onder artikel 10 van de Algemene Regels. Duiker 8 uit de vergunning is niet aangelegd en valt op het moment van aanleg onder de Algemene Regels. Volgens verweerder bestaat geen hydrologische samenhang tussen alle vergunde activiteiten zodat er ook er geen verplichting bestaat om alle activiteiten uit te voeren.
Door het alsnog aanleggen van duiker 8 zou volgens verweerder een verbinding ontstaan tussen twee watergangen (tussen de nieuw aangelegde watergang, aangeduid met de letter A, en de watergang aangeduid met de letter B). Watergang A verzorgt de afwatering van de golfbaan en een deel van de percelen van eiser. Deze watergang is, evenals watergang B, een c-watergang.
Uit de beoordeling van de hydrologische situatie van 19 oktober 2015 leidt verweerder af, dat de reeds in 2013 verlaagde duiker aan het eind van watergang A (in de vergunning aangeduid met 14B) op bodemhoogte van de watergang ligt. Duiker 10 ligt eveneens op bodemhoogte van de watergang (watergang B), maar heeft geen afwaterende functie, omdat die functie wordt vervult door watergang A. De duikers 11, 12 en 13 (zoals aangeduid in de vergunning) liggen ruim boven de bodemhoogte van de watergang, om langer water vast te kunnen houden in de vijver/watergang. Zij zijn gelegen in c-wateren en hebben geen invloed op de afwatering van eisers percelen, aldus verweerder.
Op basis van de beoordeling van de hydrologische situatie komt verweerder tot de conclusie dat het niet uitvoeren van alle vergunde maatregelen in de watervergunning van 29 april 2012 geen negatieve invloed heeft op de afwatering van eisers percelen.
4.3
De rechtbank heeft de StAB, naar aanleiding van het verhandelde op de zitting van 7 juni 2016, de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
Zijn de watergangen A en B aan te merken als c-watergangen?
Is de wateroverlast op het perceel van eiser ontstaan door de aanleg van de golfbaan?
Hoe kan het probleem worden opgelost?
4.4
Ter beantwoording van vraag 1 heeft de StAB aangegeven dat watergang A een c-watergang is. Watergang B was ten tijde van het bestreden besluit een b-watergang. Op basis van de Keur is de eigenaar van het aangrenzende perceel primair verantwoordelijk voor het onderhoud.
4.5
Ter beantwoording van vraag 2 is de StAB in haar verslag nagegaan of het watersysteem voldoende capaciteit heeft om het water uit het achterliggende gebied (de golfbaan en de gronden van eiser) af te voeren, zonder dat het waterpeil zodanig stijgt dat vanuit het slotenstelsel wateroverlast optreedt op het weiland van eiser.
Door de aanleg van watergang A, ten tijde van de uitbreiding van de golfbaan, watert de erfsloot niet langer meer alleen in noordwestelijke richting af, maar ook in zuidoostelijke richting. Uit berekeningen van het waterschap, blijkt volgens de StAB dat de drooglegging van het perceel van eiser, daar waar de erfsloot uitmondt op watergang A, bij een maatgevende afvoer van 7,1 liter per seconde, 45 cm bedraagt en bij een afvoer van 10 liter per seconde 41cm. Hierbij is uitgegaan van een weerstandswaarde voor vrij sterk begroeide sloten. Deze drooglegging - het verschil tussen het polderpeil en het maaiveld - is voor leemarm en zwaklemig fijn zand acceptabel. Hierbij zal vanuit het oppervlaktewatersysteem geen wateroverlast optreden. De wateroverlast op de gronden van eiser zijn volgens de StAB dan ook niet het gevolg van een ondermaatse afvoercapaciteit van het watersysteem. De erfsloot en watergang A hebben in beginsel en bij goed onderhoud, dat door de eigenaren van de aangrenzende gronden gezamenlijk moet worden uitgevoerd, voldoende capaciteit om het water van de uitbreiding van de golfbaan en de gronden van eiser af te voeren.
4.6
Op vraag 3 heeft de StAB geantwoord dat de slechte ontwatering van eisers perceel mogelijk de oorzaak is van de vernatting ervan. Eiser zou dit kunnen verbeteren door zijn perceel te draineren. Ook zou de erfsloot, die twee percelen van eiser scheidt, beter door hem kunnen worden onderhouden. Omdat tussen eiser en vergunninghouder steeds discussie ontstaat over het onderhoud van watergang A, zou het wenselijk zijn om dit onderhoud te formaliseren in een overeenkomst, waarbij bijvoorbeeld vast momenten voor onderhoud worden vastgelegd. De StAB plaatst hierbij de kanttekening dat het onderhoud van watergang A alleen nuttig is, als ook de watergangen waar deze watergang via duiker 14 op uitmondt en de (aansluiting op de) hoofdwatergang langs het Wilhelminapark door het waterschap goed worden onderhouden.
Volgens de StAB kan de aanleg van duiker 8 de afvoermogelijkheden vergroten en watergang A daardoor deels ontlasten als de afvoercapaciteit van watergang B voldoende is. Volgens de StAB is deze vergrote afvoermogelijkheid bij goed onderhoud van watergang A niet nodig.
Omdat de vermeende overlast op eisers perceel niet wordt veroorzaakt door een te geringe drooglegging, biedt de door eiser voorgestelde ophoging van dit perceel met 40 cm geen oplossing voor het probleem.
4.7
Verweerder heeft, in zijn reactie van 29 september 2016 op het verslag van de StAB, het advies van de StAB geheel onderschreven.
4.8
Volgens eiser moet het bestreden besluit reeds worden vernietigd, omdat uit het verslag van de StAB blijkt dat watergang B een b-watergang was.
Volgens eiser is wel degelijk sprake van onderlinge samenhang tussen de maatregelen. Waar watergangen met elkaar in verbinding staan of horen te staan, is er sprake van onderlinge effecten. Ook uit de vergunning zelf blijkt die samenhang. Het opnemen van voorschriften met betrekking tot de aangevraagde maatregelen is zinloos, als er geen samenhang zou zijn. Bovendien zou dan de vergunning voor de aangevraagde duikers zijn geweigerd, omdat zij niet geheel aan de door het waterschap daaraan gestelde eisen voldoen.
Volgens eiser is bij de bepaling van de afvoercapaciteit van watergang A door de StAB geen rekening gehouden met de daadwerkelijke afvoercapaciteit. Deze is volgens eiser in de praktijk te laag door onvoldoende onderhoud van de watergang en onvoldoende capaciteit van de sloot tussen duiker 14 en de hoofdwatergang langs het Wilhelminapark. De berekening van de afvoercapaciteit van watergang B door het waterschap is gebaseerd op een perfect functionerende afvoer via watergang A. Watergang B blijft nodig, al dan niet met een op juiste hoogte geplaatste duiker.
4.9
De rechtbank stelt vast dat verweerder, naar aanleiding van het verslag van de StAB, heeft erkend dat watergang B, ten tijde van het bestreden besluit geen c-watergang, maar een b-watergang was en daarom op dat moment nog was opgenomen in de legger van het waterschap en daarmee in de schouw van het waterschap. Bij gebrekkig onderhoud door de eigenaar(s) van het aangrenzende perceel zou het waterschap daarom handhavend kunnen optreden.
4.1
Uit het advies van de StAB kan worden opgemaakt dat watergang B niet nodig is om het van de golfbaan afkomstige water op afdoende wijze af te voeren. De rechtbank leidt hieruit af dat de onderhoudstoestand van watergang B niet bepalend is voor een toereikende waterhuishouding. Er bestond voor verweerder dan ook geen noodzaak om, bij een eventuele constatering dat watergang B niet voldoende is onderhouden, handhavend op te treden.
De watervergunning voor duiker 8 naar watergang B verplicht vergunninghouder niet tot de aanleg van duiker 8.
4.11
De rechtbank leidt uit het advies van de StAB af dat watergang B en duiker 8 niet noodzakelijk zijn voor een toereikende afwatering van de golfbaan en het perceel van eiser. Omdat niet aannemelijk is geworden dat het achterwege laten van de aanleg van duiker 8 een nadelige invloed heeft op het watersysteem, is evenmin sprake van een schending van de zorgplicht in artikel 1.3, tweede lid, van de Keur.
4.12
Het inleidende verzoek om handhaving van eiser ziet specifiek op het handelen in afwijking van de verleende watervergunning. De op de tweede zitting besproken oplossing, de aanpassing van de sloot tussen duiker 14 en de hoofdwatergang en de daarmee mogelijk samenhangende vraag of in deze sloot wordt voldaan aan de onderhoudsverplichtingen, is door eiser in zijn verzoek niet genoemd. Deze vraag maakt geen onderdeel uit van het geding tussen partijen. Daarom laat de rechtbank deze vraag verder buiten beschouwing
4.13
De rechtbank ziet, in wat eiser in beroep en in reactie op het verslag van de StAB heeft aangevoerd, geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder handhavend had moeten optreden.
Dit betoog van eiser faalt.
5. Het beroep is daarom, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.