ECLI:NL:RBOBR:2017:920
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor medeplegen en medeplichtigheid bij de uitvoer van cocaïne met verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen en medeplichtigheid bij de uitvoer van cocaïne. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 1 juni 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. De verdachte werd ervan beschuldigd op of omstreeks 10 oktober 2015, samen met anderen, opzettelijk cocaïne buiten het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.
Tijdens de zittingen op 1 juli 2016 en 9 februari 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er sprake zou zijn van misbruik van beoordelingsvrijheid. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, en dat het enkele feit dat verdachte was vervolgd terwijl andere betrokkenen dat niet waren, onvoldoende was om tot niet-ontvankelijkheid te concluderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte wettig en overtuigend te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte had zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen, maar tijdens de laatste zitting ontkende hij dat hij op de betreffende datum in de taxi was. De rechtbank concludeerde dat het alternatieve scenario van de verdediging niet zonder meer als onaannemelijk kon worden terzijde geschoven, en dat er geen sluitend bewijs was dat de verdachte op de bewuste datum de bestuurder van de taxi was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.