ECLI:NL:RBOBR:2017:918

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
01/993284-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van MDMA, vuurwapen, werpmes en munitie

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een pil MDMA, een vuurwapen, een werpmes en munitie. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 30 mei 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. Tijdens de zittingen op 1 juli 2016, 19 september 2016 en 9 februari 2017 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder geluidsopnames van vertrouwelijke communicatie en forensische onderzoeken die zijn uitgevoerd in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging, ook voor het ten laste gelegde feit van het voorhanden hebben van een enkele pil MDMA.

De rechtbank heeft de verdediging gehoord, die betoogde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk amfetamine of MDMA had bereid of bewerkt. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte op 4 april 2016 in Waalwijk opzettelijk één pil MDMA en wapens van categorie III voorhanden had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het stashen van verdovende middelen, maar oordeelde dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie ernstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven kon worden. De uitspraak is gedaan door mr. H.M. Hettinga, voorzitter, en mr. H.A. van Gameren en mr. R. van den Munckhof, leden, in aanwezigheid van griffier M.J.H. Rijnbeek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993284-16
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2016, 19 september 2016 en 9 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 mei 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 februari 2017 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 4 april 2016 te Waalwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 4 april 2016 te Waalwijk, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II en/of categorie III, te weten een geweer (merk/type Tula/Mosin Nagant) en/of een werpmes (merk Cudeman), en/of munitie van categorie II en/of categorie III te weten 6 kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Volgens de verdediging kan hooguit bewezen worden verklaard dat verdachte één pil met MDMA aanwezig heeft gehad. De beleidsregels van het Openbaar Ministerie staan in de weg aan de vervolging voor het aanwezig hebben van een enkele pil voor eigen gebruik.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De officier van justitie heeft de vervolging tegen verdachte ingesteld wegens verdenking van het “stashen” van verdovende middelen van Lijst I van de Opiumwet. Dit blijkt niet alleen uit de tenlastelegging, maar ook uit de samenstelling van het dossier. Van een vervolgingsbeletsel is dan ook geen sprake. Het antwoord op de vraag of het ten laste gelegde in zijn geheel bewezen kan worden, is in dat verband niet relevant.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte, ook ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte amfetamine of MDMA opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde het volgende.
Uit geluidsopnames van vertrouwelijke communicatie is af te leiden dat [medeverdachte 1] verschillende keren over een [naam] spreekt, over het betalen van die [naam] en over stashen. Ook kan uit het dossier worden afgeleid dat de auto van [medeverdachte 1] verschillende keren in de buurt van de woning van verdachte is geweest nadat [medeverdachte 1] met een ander had gesproken over de levering of ontvangst van (vermoedelijk) verdovende middelen.
Daar staat tegenover dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte slechts één pil met MDMA is gevonden en dat uit het dossier niet zonder meer blijkt dat er daadwerkelijk overdrachten van verdovende middelen hebben plaatsgevonden op de momenten dat de auto van [medeverdachte 1] in de buurt van de woning van verdachte was. Niet is waargenomen dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar op die momenten hebben ontmoet of dat [medeverdachte 1] de woning van verdachte heeft bezocht. Uit het dossier blijkt evenmin dat de tassen die [medeverdachte 1] in zijn auto had en waarin volgens de politie verdovende middelen zaten, afkomstig waren van verdachte of juist aan verdachte zijn afgegeven.
Daar komt bij dat verdachte en [medeverdachte 1] hebben ontkend dat verdachte verdovende middelen stashte, dat [medeverdachte 2] verdachte niet heeft herkend tijdens een fotoconfrontatie en dat uit het dossier naar voren komt dat verschillende personen in de omgeving van verdachte en [medeverdachte 1] de (bij)naam [naam] hebben.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 12 mei 2015 tot en met 4 april 2016 hoeveelheden amfetamine of MDMA heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewijsmotivering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier acht het “stashen” van verdovende middelen van Lijst I van de Opiumwet en het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie III bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de verdediging heeft verdachte geen opzet gehad op het aanwezig hebben van de aangetroffen pil met MDMA. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van wapens en munitie. Op die gronden heeft de verdediging vrijspraak van beide feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, wordt verdachte vrijgesproken van het “stashen” van verdovende middelen van Lijst I.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1

1.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pagina 227 en 228

Op 4 april 2016 werd een forensisch onderzoek naar sporen verricht. Het onderzoek is verricht in een woning aan de [adresgegevens 2] . Tijdens het ingestelde onderzoek werd het navolgende bevonden en waargenomen.
Op de bovenverdieping werd in een kamer op de vloer een rozekleurig pilletje aangetroffen. Vermoedelijk betrof dit een xtc-pil, welke was voorzien van een logo. Ik heb dit pilletje veilig gesteld.
Goednummer PL2600-2015014610-632733
SIN:
AAFF2955NL
Object: Verdovende middelen (xtc)
Bijzonderheden: roze pilletje

2.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, pagina 243 en 244

Op 11 mei 2016 werd door de Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Deze pil werd inbeslaggenomen tijdens een doorzoeking in een woning gelegen aan de [adresgegevens 2] .
Goednummer PL2600-2015014610-632733
SIN:
AAFF2955NL
Object: Verdovende middelen (xtc)
Kleur: roze
Bijzonderheden: Pil met logo van een kroontje
Uitslag MMC XTC-Crystal Meth
De kleur-reactietest is een indicatie dat het testmateriaal de werkzame stof XTC = MDMA bevat. MDMA staat vermeld op Lijst I van de Opiumwet.

3.Rapport van onderzoek NFI, pagina 246 en 247

Vraagstelling
Bevat het materiaal middelen die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) en zo ja welke?
Resultaten en conclusie
Kenmerk
Omschrijving
Conclusie
AFF2955NL
Een beschadigde gleuftablet, corona logo.
Bevat MDMA
MDMA is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.

4.Verklaring van verdachte ter zitting van de rechtbank op 9 februari 2017

Ik gebruik wel eens XTC.
Ten aanzien van feit 2

5.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pagina 227 en 228

Op 4 april 2016 werd een forensisch onderzoek naar sporen verricht. Het onderzoek is verricht in een woning aan de [adresgegevens 2] . Tijdens het ingestelde onderzoek werd het navolgende bevonden en waargenomen.
In de woonkamer werd onder een wandkast een vuurwapen aangetroffen.
In een andere wandkast in de woonkamer werd op de bovenste plank een wit plastic zakje aangetroffen. Bij het openen van dit zakje bleek dat er zes kogelpatronen van verschillend kaliber in zaten.
Goednummer: PL2600-2015014610-632726
SIN: AAEC8609NL
Object: Vuurwapen (geweer)
Goednummer: PL2600-2015014610-632728
SIN: AAEC8608NL
Object: Munitie
Aantal: zes stuks

6.Proces-verbaal van onderzoek wapens, pagina 230 t/m 234

Op 4 april vond binnen het onderzoek Explorer een doorzoeking plaats in perceel [adresgegevens 2] , waarbij goederen werden inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving 1
Goednummer: PL2600-2015014610-632726
Object: Vuurwapen (geweer)
Merk/type: Tula/Mosin Nagant
Spoor identificatienr.: AAEC8609NL
Wapenomschrijving 4
Goednummer: PL2600-2015014610-636838
Object: Mes
Merk/type: Cudeman/Werpmes
Spoor identificatienr.: AABE8561NL
Geweer AAEC8609NL
Het inbeslaggenomen voorwerp is een geweer geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het geweer is een kogelgeweer van het type grendel.
Derhalve is dit geweer een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Werpmes AABE8561NL
Het voorwerp is een werpmes in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III onder 3, van de Wet wapens en munitie.

7.Proces-verbaal van onderzoek munitie, pagina 236 en 237

Op 4 april 2016 vond binnen het onderzoek Explorer een doorzoeking plaats in perceel [adresgegevens 2] , waarbij goederen werden inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving
Goednummer: PL2600-2015014610-632728
Object: Munitie
Aantal: zes stuks
Spoor identificatienr.: AAEC8608NL
Munitie AAEC8608NL
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.

8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 april 2016, pagina 114 t/m 124

Op dinsdag 5 april 2016 verhoorden wij de verdachte:
[verdachte]
[adresgegevens 1]
V: Gisteren zijn er bij de doorzoeking ter inbeslagname diverse goederen bij je aangetroffen en inbeslaggenomen.
V: Er is ook een werpmes aangetroffen, waarom had je dat?
A: Oh dat kleine dingetje, ik ben een verzamelaar.
V: Van wie is het werpmes?
A: Van mij.
V: Zijn er nog meer wapens die we hebben kunnen aantreffen bij jou?
A: Een Russisch oorlogswapen, een Mosin lagant, dat is een vuurwapen.
V: Waarom heb je dit vuurwapen?
A: Die fascinatie voor wapens en dat soort dingen heb ik vanuit de diensttijd overhouden.
V: Van wie is het wapen, het bruine wapen waar je het net over had met de verkorte loop?
A: Die is van mij. Die heb ik gekocht op een rommelmarkt.
V: We hadden het net over munitie die bij je aangetroffen hebben. Weet je inmiddels wel waar we het over hebben?
A: Misschien heb ik dat ook van iemand afgenomen tijdens werk. Ik denk dat bij iedere portier wel zaken liggen die ze mee naar huis nemen, die afgepakt zijn tijdens het werk.

9.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 april 2016, pagina 126 t/m 141

Ik weet nu weer waar de aangetroffen munitie vandaan komt. Die had ik uit diensttijd bewaard en in huis staan.
Nadere bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet wist dat de pil in zijn woning was. De pil is aangetroffen op de vloer op de bovenverdieping van de woning van verdachte en verdachte heeft toegegeven dat hij wel eens XTC gebruikt. Het verweer dat verdachte geen opzet had op het aanwezig hebben van de pil, wordt dan ook verworpen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de wapens en munitie opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het verweer dat opzet niet bewezen kan worden, wordt verworpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 4 april 2016 te Waalwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad, één pil van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op 4 april 2016 te Waalwijk, wapens van categorie III te weten een geweer (merk/type Mosin Nagant) en een werpmes (merk Cudeman) en munitie van categorie III te weten 6 kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging betoogd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank verwerpt dat verweer, omdat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte zich ervan bewust was dat hij wapens en munitie voorhanden had. Dat hij deze voorwerpen voorhanden had zonder kwade wil, voor de sier of als herinnering, doet daar niet aan af.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden gevorderd, met aftrek van het voorarrest .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van één pil met MDMA en het voorhanden hebben van een vuurwapen, een werpmes en munitie.
Het zwaartepunt bij de strafoplegging zit in het voorhanden hebben van het vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van wapens. Dat verdachte het wapen voor de sier had en de loop bewerkt had, maakt dat niet anders.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte geen recente veroordelingen heeft en dat hij sinds kort weer deelneemt aan het arbeidsproces.
In het bijzonder gelet op het oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van één maand. De andere strafbare feiten zijn voldoende in deze straf verdisconteerd.
De door de verdediging bepleite schuldigverklaring zonder strafoplegging zou geen recht doen aan de ernst van de feiten.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
Gevangenisstrafvoor de duur van 1 (één) maand, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Opheffingvan het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 september 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 23 februari 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Landelijke Eenheid Dienst Landelijke Recherche in het onderzoek Explorer, dossiernummer LEDLR13203-3444.