ECLI:NL:RBOBR:2017:864

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
01/879868-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugszaken wegens gebrek aan bewijs

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De tenlastelegging betrof twee hoofdpunten: de verdachte zou op of omstreeks 4 juni 2016 in Eindhoven ongeveer 33,8 kilogram cocaïne hebben gehad en een geldbedrag van 168.120 euro hebben verborgen, terwijl zij wist of had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft op 20 februari 2017 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 6 februari 2017. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd wegens het ontbreken van wettig bewijs, en de verdediging heeft eveneens integrale vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Ondanks de relatie tussen de verdachte en een medeverdachte, en de aanwezigheid van drugs en geld in de woning van de medeverdachte, was er geen bewijs van enige uitvoeringshandeling of nauwe samenwerking met betrekking tot de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879868-16
Datum uitspraak: 20 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 4 juni 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende (in totaal ongeveer 33,8 kilogram, althans ongeveer 10 kilogram) cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. zij op of omstreeks 4 juni 2016, te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 168.120 euro), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren en/of voorhanden had(den), terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) op genoemde pleegdatum op genoemde plaats een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 168.120 euro) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 168.120 euro) gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
zulks terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft tot vrijspraak van het tenlastegelegde gerekwireerd wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.

Vrijspraak.

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte en [medeverdachte] ten tijde van het ten laste gelegde weliswaar een affectieve relatie hadden en samen verbleven op het adres waar medeverdachte woonde alwaar een deel van de inbeslaggenomen harddrugs alsmede grote geldbedragen werden aangetroffen, maar uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken van enige concreet met het ten laste gelegde samenhangende uitvoeringshandeling van de zijde van verdachte, noch van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte met betrekking tot het ten laste gelegde. Niet is gebleken van enige wetenschap aan de zijde van verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van de harddrugs of van de grote geldbedragen van illegale herkomst in de woning of bij medeverdachte.

DE UITSPRAAK

BESLISSING:
Vrijspraak
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. M. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2017.
Mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.