ECLI:NL:RBOBR:2017:863

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
01/865063-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en witwassen van een geldbedrag

De rechtbank Oost-Brabant heeft op 20 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne, in totaal 33,8 kilogram, en aan het witwassen van een geldbedrag van € 168.120,00. De verdachte werd op 3 juni 2016 aangehouden na een controle door de politie, waarbij hij op een scooter reed zonder geldig identiteitsbewijs. Tijdens de fouillering en het onderzoek van zijn tas werd een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft een geldbedrag van ruim € 167.000,00 verbeurd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, en dat de fouillering en doorzoeking rechtmatig waren. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij samen met een medeverdachte handelde. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865063-16
Datum uitspraak: 20 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adresgegevens verdachte] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2016, 7 december 2016 en 6 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 augustus 2016, welke tijdens de pro- forma zitting van 7 december 2016 is gewijzigd.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 7 december 2016 – ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 juni 2016 tot en met 4 juni 2016 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende (in totaal ongeveer 33,8 kilogram) cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 februari 2016 tot en met 14 juni 2016, te Eindhoven en/of Grave en/of [geboorteplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag (van 168.120 euro) en/of een auto van het merk Mercedes Benz (met [kenteken 1] ), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in genoemde pleegperiode op genoemde plaats(en) (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag (van 168.120 euro) en/of een auto van het merk Mercedes Benz (met [kenteken 1] ), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een voormeld(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze hersteld. Verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verdacht van het (samen met een ander of anderen) opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en het (samen met een ander of anderen) witwassen van een geldbedrag van € 168.120,00 en van een personenauto van het merk Mercedes Benz.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, op gronden in het schriftelijk requisitoir verwoord, de beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, maar vordert vrijspraak ten aanzien van het medeplegen.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging geconcludeerd dat
- primair vrijspraak zal dienen te volgen voor beide feiten, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat tot bewijsuitsluiting leidt. Dit, aangezien er sprake is geweest van een onrechtmatige fouillering en onrechtmatige doorzoeking van de tas van verdachte, met als gevolg dat bewijsuitsluiting dient te volgen voor de aangetroffen drugs in de tas van verdachte. Tevens werkt deze bewijsuitsluiting door in de later aangetroffen contanten en drugs.
- subsidiair vrijspraak dient te volgen voor feit 1 en ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 2 wegens niet kwalificeerbaarheid van het feit ten aanzien van het geldbedrag en vrijspraak ten aanzien van het witwassen van de Mercedes Benz.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Geen bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv.
Ten aanzien van de fouillering van verdachte
Uit de processen-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [naam verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] blijkt het navolgende.
Op vrijdag 3 juni 2016 omstreeks 23.15 uur bevond [verbalisant 1] zich in de Boschdijktunnel te Eindhoven [2] . Op het moment dat hij stilstond voor een rood verkeerslicht, zag hij van links een scooter rijden (zijnde verdachte). Vanaf de voorzijde leek deze scooter op een motorscooter. Deze reed vanaf het 18 Septemberplein richting de oversteekplaats in de richting van de Mathildelaan. Het 18 Septemberplein is een voetgangersgebied/fietspad. Verdachte droeg geen helm en [verbalisant 1] besloot hem te controleren op grond van de WVW en vorderde van verdachte overhandiging van het rijbewijs ter inzage. Verdachte zei dat zijn rijbewijs thuis lag en gaf zijn persoonsgegevens op. De verbalisant constateerde dat de scooter die verdachte bestuurde een WAM-signalering had, hetgeen betekent dat deze niet was verzekerd [3] . [verbalisant 1] vroeg verdachte vervolgens naar een identiteitsbewijs. Toen verdachte vertelde dat hij niets bij zich had, legde [naam verbalisant 2] aan verdachte uit dat hij bevoegd was om een identiteitsfouillering te doen en eventueel ook een onderzoek in de tas van verdachte te doen (die tussen de voeten van verdachte op de treeplank van de scooter stond) teneinde verdachtes identiteit vast te stellen. Verdachte zei hieraan niet mee te willen werken omdat het een inbreuk op zijn privacy was en toonde op zijn mobiele telefoon een foto van zijn identiteitsbewijs. [verbalisant 1] nam daar geen genoegen mee. Hierop gaf de verbalisant aan dat een alternatief voor verdachte was, dat hij zou worden aangehouden. Vervolgens sloten verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bij de situatie aan. Na enige discussie hoorden verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [4] dat verdachte zei: “Goed, fouilleer me dan maar”. Ze zagen dat verdachte hierop zijn zakken leegmaakte en de inhoud op de zitting van zijn scooter legde. Ze zagen dat verdachte goederen uit zijn broekzakken haalde en dat verdachte vervolgens zijn handen omhoog deed, met de kennelijke bedoeling om te worden gefouilleerd. Verbalisant [verbalisant 3] vroeg aan de verdachte of hij niet liever had dat de fouillering uit het zicht plaats zou vinden, echter zei verdachte zoiets als: “Ga je gang maar”. Nadat de fouillering niets opleverde om de identiteit van verdachte vast te stellen, stelde [verbalisant 1] [5] voor de tas achter een plantenbak te bekijken uit het zicht van het publiek. Verdachte ging hiermee akkoord en pakte de tas op. Verdachte liep een paar meter met de zware tas, liet de tas toen vallen en rende weg waarop verbalisant [verbalisant 3] de achtervolging te voet inzette. [verbalisant 1] opende de tas en trof een aantal in plastic gesealde pakketten aan, wat later 22,8 kg cocaïne bleek te zijn. Verdachte werd na een korte achtervolging aangehouden en gaf toestemming voor doorzoeking van zijn woning. Bij deze doorzoeking werd 11,0 kilogram cocaïne en een geldbedrag van in totaal € 168.120,00 aangetroffen.
Ingevolge artikel 359a Sv kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Na de staande houding van verdachte op grond van art. 160 WVW 1994 kon verdachte – in strijd met die wetsbepaling – geen rijbewijs ter inzage afgeven. [verbalisant 1] controleerde het verzekeringsplaatje en kreeg daarop een WAM-melding. De verbalisant was voornemens een proces-verbaal op te maken en heeft daartoe van verdachte een identiteitsbewijs gevraagd. Politieambtenaren kunnen op grond van artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht juncto artikel 8 lid 1 van de Politiewet inzage van een identiteitsbewijs vorderen. Dit mag alleen geschieden op grond van de redelijke taakuitoefening, de strafrechtelijke rechtshandhaving en de handhaving van de openbare orde en hulpverlening. Naar het oordeel van de rechtbank vormde op dat moment het door verdachte als bestuurder van een motorrijtuig niet voldoen aan de wettelijke verplichting om een rijbewijs ter inzage te geven voldoende reden voor [verbalisant 1] om het identiteitsbewijs van de verdachte te vorderen. Er was sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een overtreding. Toen verdachte evenmin een geldig identiteitsbewijs kon tonen, was hij eveneens in overtreding van het bepaalde in artikel 447e Sr. Daarmee werden in beginsel ook de bevoegdheden toepasselijk die art 55b van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) biedt om de identiteit van een verdachte te achterhalen. Het onderzoek aan zijn kleding was noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteit. Toen de fouillering van verdachte op grond van art 55b, eerste lid Sv niet leidde tot de vaststelling van de identiteit, heeft [verbalisant 1] besloten om de tas die verdachte bij zich had te onderwerpen aan een onderzoek ter vaststelling van de identiteit. Ook dat was noodzakelijk omdat het onderzoek aan zijn kleding geen resultaat had opgeleverd.
Ten aanzien van het onderzoek van de tas van verdachte
Onder de bevoegdheid als bedoeld in artikel 55b, eerste lid, Sv valt het doen van onderzoek van de voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich mee voert. Dat onderzoek was naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte en voldeed bovendien aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit nu van deze bevoegdheid pas gebruik is gemaakt nadat er sprake was van een vermoeden van schuld aan meerdere overtredingen, verdachte eerst naar identiteitspapieren was gevraagd en nadat verdachte was gefouilleerd nog steeds de identiteit van verdachte niet kon worden vastgesteld. Hoewel verdachte aan verbalisant op het scherm van zijn mobiele telefoon een foto heeft laten zien van – naar zijn zeggen – zijn identiteitsbewijs, acht de rechtbank het begrijpelijk dat verbalisant daarmee geen genoegen nam aangezien hij van mening was dat hij aan de hand van die foto, vanwege het formaat, geen goede herkenning kon doen [6] en aangezien hij van mening was dat hij aan de hand van een dergelijke foto niet kon controleren of het gefotografeerde identiteitsbewijs dan wel de foto van dat identiteitsbewijs (valselijk) was gemanipuleerd [7] . Afgezet tegen de andere nog resterende optie, namelijk een aanhouding van verdachte waarna op het politiebureau onderzoek naar zijn identiteit zou worden gedaan, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het onderzoek van de tas die verdachte bij zich droeg in de rede lag.
Fouillering in het openbaar
Artikel 55b, tweede lid, Sv bepaalt dat de bevoegdheid om onderzoek te doen aan de kleding en naar de voorwerpen die verdachte bij zich draagt alleen dan in het openbaar gedaan worden, indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van die verdachte zou kunnen blijken, te voorkomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op het aanbod van verbalisant [verbalisant 3] om de fouillering uit het zicht van het publiek te laten plaatsvinden, niet is ingegaan en zelf heeft aangegeven in te stemmen dat hij in het openbaar werd gefouilleerd. De intentie van verbalisanten was, om dit buiten de openbaarheid te laten plaatsvinden. Verdachte haalde echter uit eigen beweging zijn zakken leeg en heeft op enig moment zijn handen in de lucht gestoken en gezegd “Ga je gang maar”. Een schending van de privacy van verdachte is dan ook niet meer aan de orde nu hij zelf het aanbod om elders de fouillering te laten plaatsvinden heeft afgeslagen en aangaf dat hij ter plaatse gefouilleerd kon worden en daarmee op dat moment in verband met de identiteitsvaststelling door de politie zijn privacy heeft opgegeven. Het onderzoek van de tas zou vervolgens op voorstel van verdachte op een door hem aangewezen plaats geschieden, te weten achter een plantenbak. Indien daar al sprake zou zijn van een onderzoek in het openbaar waarbij verdachtes privacy zou worden aangetast, stelt de rechtbank vast dat het in het geheel niet is gekomen tot een onderzoek van de tas in het openbaar in bijzijn van verdachte, zodat om die reden evenmin kan worden gesproken van een aantasting van zijn privacy in het openbaar.
Geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek naar de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank oordeelt dat, mocht er al wél sprake zijn van een vormverzuim, dit verzuim geen gevolgen heeft voor het onderhavige opsporingsonderzoek met betrekking tot de misdrijven witwassen en overtreding van de Opiumwet, nu dat vormverzuim blijkens de processen-verbaal uit het dossier dan zou hebben plaatsgevonden in het kader van een verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 447e Sr en overtreding van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, te weten witwassen en de overtreding van de Opiumwet, zoals bedoeld in artikel 359a Sv (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2016:2529). De verdenking met betrekking tot die feiten ontstond pas na het onderzoek in de tas ter vaststelling van de identiteit van verdachte.
Doorzoeking woning van verdachte
De doorzoeking in de woning van verdachte kan gelet op bovenstaande overwegingen dan ook niet aangemerkt worden als een uitvloeisel zijn van een onrechtmatige fouillering van verdachte en onrechtmatig onderzoek van zijn tas. Bovendien heeft verdachte toestemming gegeven voor de doorzoeking van zijn woning.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Bewijsuitsluiting van het aantreffen van de cocaïne en vervolgens de vondst van het aangetroffen geld en overige cocaïne bij de doorzoeking in de woning van verdachte is dan ook niet aan de orde.
Vrijspraak medeplegen feiten 1 en 2
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander, te weten [naam medeverdachte] (medeverdachte), heeft begaan, zodat verdachte van dat bestanddeel ten aanzien van beide feiten van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat medeverdachte heeft geweten van de aanwezigheid van geld en drugs in de woning of van het vervoer van drugs door verdachte en kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte met betrekking tot de ten laste gelegde feiten, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde bestanddeel medeplegen.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, in die zin dat hij de op de openbare weg inbeslaggenomen hoeveelheid cocaïne in een tas heeft vervoerd en dat hij wist dat er in de schuur bij zijn woning nog een hoeveelheid cocaïne lag. De rechtbank volstaat gelet op de inhoud van artikel 359 lid 3 Sv. met een opsomming van de bewijsmiddelen nu verdachte dit feit ter terechtzitting heeft bekend:
- proces-verbaal van bevindingen, d.d. 4 juni 2016, p. 99-102 inzake het aantreffen van de cocaïne in de sporttas;
- proces-verbaal van bevindingen (d.d. 4 juni 2016, p.121) inzake de doorzoeking van de schuur welke behoort tot de woning die gelegen is aan de [adres 3] te Eindhoven;
- proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 18 augustus 2016, p. 172-180;
- rapport identificatie van drugs en precursoren, d.d. 8 juli 2016, p. 156-157;
- bekennende verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 6 februari 2017.
Partiële vrijspraak feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat het in de keukenkast aangetroffen geldbedrag van
€ 1.000,- van verdachte is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit bedrag heeft gespaard van de handel in anabolen steroïden. Verdachte heeft ten aanzien van zijn auto, de inbeslaggenomen Mercedes Benz, verklaard dat het een uit Duitsland geïmporteerde auto betreft die hij met schade heeft aangekocht voor € 15.000,- .
De rechtbank moet anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging op basis van het vorenstaande vast stellen dat niet uit het dossier is gebleken dat verdachte de aankoop van de Mercedes Benz niet legaal heeft kunnen doen. Verdachte heeft ter terechtzitting een (mogelijk) juiste verklaring gegeven voor de aanschaf van de auto. Dat geldt eveneens voor het aangetroffen geldbedrag van € 1.000,- in de keukenkast. Verdachte heeft voor dit geldbedrag een plausibele verklaring gegeven die niet door de gehanteerde bewijsmiddelen wordt weerlegd.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de auto en het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.000,- heeft witgewassen zodat verdachte van deze specifieke onderdelen van feit 2 vrijgesproken dient te worden.
Bewezenverklaring feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting voor het overige deel ten aanzien van feit 2 (het geldbedrag ad € 167.120,-) een bekennende verklaring afgelegd, in die zin dat hij wist dat het inbeslaggenomen geld bij hem in de woning lag en dat dit geld behoorde bij de aangetroffen hoeveelheden drugs. Een aantal personen zou de drugs en het geld naar verdachtes woning hebben meegenomen in verband met een door hen te sluiten of gesloten drugsdeal.
Ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet kwalificeerbaarheid van het feit zoals door de raadsman is bepleit is dan ook niet aan de orde, omdat verdachte het geldbedrag niet onmiddellijk heeft verkregen uit door hem zelf gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank volstaat gelet op de inhoud van artikel 359 lid 3 Sv. met een opsomming van de bewijsmiddelen nu verdachte dit feit ter terechtzitting heeft bekend:
- proces-verbaal van doorzoeking, aantreffen geldbedragen, (d.d. 5 juni 2016, p. 122-123) in de woning aan de [adres 3] te Eindhoven;
- proces-verbaal van bevindingen (d.d. 4 juni 2016, p.121) inzake de doorzoeking van de schuur welke behoort tot de woning die gelegen is aan de [adres 3] te Eindhoven;
- proces-verbaal van bevindingen, (d.d. 5 juni 2016, p. 124-125) inzake de telling van het aangetroffen geld op verschillende plaatsen (in totaal € 168.120,00);
- bekennende verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 6 februari 2017.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 3 juni 2016 tot en met 4 juni 2016 te Eindhoven opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (ongeveer 22,8 kilogram)
en
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (ongeveer 11,0 kilogram),
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. in de periode van 3 juni 2016 tot en met 4 juni 2016 te Eindhoven een voorwerp, te weten een geldbedrag (van € 167.120,00) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, verbeurdverklaring van de personenauto Mercedes-Benz en de inbeslaggenomen geldbedragen. Daarnaast vordert de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen patroon.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft in geval van een veroordeling een gevangenisstraf van 2 jaar bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De ernst van de feiten
Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs en het witwassen van een geldbedrag van
€ 167.120,00.
Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft bijgedragen aan de handel in cocaïne door die drugs op te slaan en te vervoeren.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen door een gigantisch aan drugshandel gerelateerd geldbedrag in zijn woning te verstoppen en aldus werd de drugshandel gefaciliteerd en de integriteit van het financiële en economische verkeer schade toegebracht.
De houding van verdachte
Verdachte heeft, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag. Verdachte is – zo heeft hij verklaard – een ‘kleine jongen’ in een groter netwerk maar heeft gedurende het onderzoek geen openheid van zaken willen geven en geen namen willen noemen van de andere bij de beoogde drugsdeal betrokken personen. Verdachte heeft gedurende het gehele onderzoek geen openheid van zaken willen geven en heeft pas tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak een verklaring afgelegd. Verdachte heeft niettemin in zijn laatste woord wel aangegeven dat hij spijt had van zijn daden en dat hij zijn vriendin, [naam vriendin] , maar ook anderen in de problemen heeft gebracht.
Justitiële documentatie
Verdachte is reeds eerder met politie en justitie in aanraking geweest, echter zijn dat feiten uit een langer verleden. Het betreffen (overwegend) oudere geweldsdelicten die bij de straftoemeting in deze strafzaak geen rol van betekenis spelen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een iets lagere straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. Dit komt deels door doordat de eis van de officier van justitie, in tegenstelling tot het vonnis van de rechtbank, is gebaseerd op een volledige veroordeling voor feit 2. Gelet op de grote hoeveelheid harddrugs en de grote hoeveelheid geld die zijn aangetroffen en de bijdrage die verdachte aan de drugsdeal heeft verleend, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.

Beslag.

Strafvorderlijk beslag personenauto Mercedes Benz en geldbedrag van € 1.000,-
De rechtbank is gebleken dat op de onder verdachte in beslag genomen goederen:
- een personenauto (onder 4) goednummer 1023781
MERCEDES- BENZ E350 CDI Kl: zwart) en
- een geldbedrag, zijnde € 1000,00 (onder 1) - goednummer 1016079
zowel strafvorderlijk (ex art 94 Sv) als ook conservatoir (ex art 94a Sv) beslag is gelegd.
De rechtbank zal het ex art 94 Sv gelegde beslag opheffen en daarom gelasten dat de personenauto en het geldbedrag van € 1000,00 zullen worden teruggegeven aan verdachte nu verdachte voor wat betreft deze auto en voornoemd geldbedrag partieel wordt vrijgesproken (feit 2).
Nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat hij voornemens is een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen verdachte aanhangig te maken, zal de rechtbank zich in dit vonnis niet uitlaten over het conservatoir beslag zodat dit beslag voortduurt.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen geldbedragen (van in totaal € 167.120,00) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit geldbedragen zijn met betrekking tot welke feit 2 is begaan en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het geld toebehoort terwijl het geld niet toebehoort aan verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp (munitie) vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is dat bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan verdachte werd verdacht is aangetroffen, terwijl het goed van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 273,60. De rechtbank is van oordeel dat uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat dit geld in directe relatie staat tot de bewezenverklaarde gepleegde strafbare feiten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 91 en 420bis.
Opiumwet art. 2 en 10.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbodT.a.v. feit 2:
witwassenverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht

ten aanzien van het beslag:

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:een geldbedrag van € 119.470,00 - voorwerp 2 goednummer 1016088 en

een geldbedrag van € 47.650,00- voorwerp 3 goednummer 1016089
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:1.00 STK Munitie goednummer 1015631 (voorwerp 5)
een patroon in een boterhamzakje
Teruggave van navolgende inbeslaggenomen goederen:
-een geldbedrag van € 273,60aan verdachte,
en tevens
-een geldbedrag van € 1000,00 aan verdachte, goednummer 1016079,
-een personenauto, Mercedes Benz E350 CDI, goednummer 1023781, aan verdachte.
(op de laatste twee goederen blijft conservatoir beslag rusten dus vindt geen daadwerkelijke teruggave van deze goederen aan verdachte plaats)
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. M. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het Eindproces-verbaal onderzoek Boxberg, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant Districtsrecherche Eindhoven, genummerd 1- 552.
2.Proces verbaal van bevindingen verbalisant [naam verbalisant 3] , d.d. 4 juni 2016, p. 96-98.
3.Proces-verbaal verhoor van getuige [naam verbalisant 3] van de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 november 2016.
4.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [voorletters 2] . [verbalisant 3] en [voorletters 3] . [verbalisant 2] , d.d. 4 juni 2016, p.100.
5.Proces verbaal van bevindingen verbalisant [naam verbalisant 3] , d.d. 4 juni 2016, p. 97.
6.Proces verbaal van bevindingen verbalisant [naam verbalisant 3] , d.d. 4 juni 2016, p. 96.
7.Proces-verbaal verhoor van getuige [naam verbalisant 3] van de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 november 2016