ECLI:NL:RBOBR:2017:777

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
01/865151-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een mes door broer

Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn broer zwaar heeft mishandeld. De mishandeling vond plaats op 6 november 2016 in Eindhoven, waar de verdachte, na een avond uit met zijn broer, ruzie kreeg. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte zijn broer met een mes in het gelaat en de hals gesneden en in de rug gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, maar heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 228 dagen, waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht van de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie gericht op alcohol en geweld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn dochter en zijn bereidheid om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865151-16
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [land] ) op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 januari 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of hard voorwerp, in diens rug en/of hals en/of nek en/of gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Eindhoven aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer snij- en/of steekwonden in diens rug en/of hals en/of nek en/of gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en//of hard voorwerp, in diens rug en/of hals en/of nek en/of gezicht te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 november 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of hard voorwerp, in diens rug en/of hals en/of nek en/of gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daartoe is op de eerste plaats - kort samengevat - aangevoerd dat op basis van het dossier het alternatieve scenario niet kan worden uitgesloten dat er in de tijdspanne vanaf de thuiskomst van verdachte en het slachtoffer tot aan het moment waarop de buurman uit het raam naar buiten heeft gekeken, andere personen (dan verdachte en het slachtoffer) de woning hebben betreden of verlaten. Dit laat de mogelijkheid open dat er een ander in de woning van verdachte aanwezig is geweest en dat die ander het slachtoffer heeft gestoken.
Verder heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het van het leven beroven van het slachtoffer, noch van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dan wel op de poging tot zware mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] relateerden op 6 november 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 6 november 2016 kregen wij van de meldkamer het verzoek om naar de [adresgegevens 2] te gaan. Bij de melder (de buurman van huisnummer [nummer 1] ) stond iemand aan de deur met een snee in zijn gezicht. Toen wij ter plaatse kwamen zagen wij ter hoogte van huisnummer [nummer 2] een jongeman met een bebloed gezicht op straat staan. Deze jongeman betrof [slachtoffer 1] . Wij zagen dat de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 1] bijna volledig onder het bloed zat. Ik, [verbalisant 1] , vroeg [slachtoffer 1] in de Engelse taal wat er gebeurd was. Wij hoorden dat hij zei dat hij een ruzie met zijn broer had gehad en dat ze samen in de woning gevochten hadden. Kort daarna arriveerde de ambulance. Nadat [slachtoffer 1] voor onderzoek was meegenomen in de ambulance hoorden wij een ambulancemedewerker zeggen dat [slachtoffer 1] met een mes in zijn gezicht, in zijn nek en in zijn rug was gestoken. Vervolgens zijn wij de woning aan de [adresgegevens 2] in gegaan. Dit betrof de woning van de broer van [slachtoffer 1] , te weten [verdachte] . Wij zagen in de gang een grote plas bloed en wij zagen door een groot deel van de woonkamer bloedspetters. Door een andere eenheid werd verdachte [verdachte] aangehouden. […] Omstreeks 4:45 uur hebben wij slachtoffer [slachtoffer 1] in het ziekenhuis bezocht. Wij vroegen hem nogmaals wat er gebeurd was. [slachtoffer 1] zei dat hij gevochten had met zijn broer en dat zijn broer naar een mes had gegrepen. [slachtoffer 1] vond het goed als wij foto’s van het letsel in zijn gezicht maakten (foto 6, 7, 8 en 9).
Op de als bijlage bij het voornoemde proces-verbaal van bevindingen gevoegde
foto’s 6, 7, 8 en 9 [3] heeft de rechtbank waargenomen dat het letsel van het slachtoffer bestaat uit een snee boven zijn linker wenkbrauw, een snee in zijn hals en een diepe snee vanuit de linker mondhoek over de linkerwang.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [4] relateerden op 6 november 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 6 november 2016 omstreeks 3.26 uur kregen wij opdracht te gaan naar de [adresgegevens 2] . Wij kwamen kort daarna ter plaatse. Wij zagen dat de andere eenheid reeds ter plaatse was en in gesprek was met een man die kennelijk gewond was aan zijn gelaat. Wij gingen het gesprek aan met de persoon die zich legitimeerde met een Pools paspoort en opgaf te zijn genaamd [verdachte] . Betrokkene liet ons, daarnaar gevraagd, binnen in zijn woning. Wij zagen dat er in de woning sporen te zien waren van een gevecht en dat er veel bloed op de vloer lag. Ik, [verbalisant 3] , vroeg de bewoner wat er gebeurd was. Hij verklaarde dat zijn broer op bezoek was en dat ze alcohol gedronken hadden. Vervolgens was er ruzie ontstaan met zijn broer. Hij verklaarde verder dat hij zijn broer geslagen had. Toen er een ambulance ter plaatse kwam en de verwondingen van het slachtoffer bekeken werden, werd er door het medisch personeel opgemerkt dat het slachtoffer diverse steekwonden had. Ik, [verbalisant 3] , zag deze steekwond in de rug. Gezien deze feiten besloten wij [verdachte] aan te houden.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] [5] relateerden op 6 november 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 6 november 2016 omstreeks 10.00 uur bevonden wij ons in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven op de kamer waar [slachtoffer 1] lag. Hij deelde ons mede dat hij bereid was om te vertellen wat er was gebeurd. Hij deelde ons mede dat hij en zijn broer waren uitgegaan in de binnenstad van Eindhoven. Voordat ze uit waren geweest hadden ze samen een literfles whisky gedronken. In de binnenstad hebben ze samen veel wodka en bier gedronken. Omstreeks 02.00 uur is hij samen met zijn broer met de taxi naar huis gekomen. Toen ze thuis waren hebben ze ruzie gekregen. Hij zag dat zijn broer met een versnelde pas naar de keuken liep. Hij [
[slachtoffer 1]] liep achter zijn broer aan de keuken in. Hij zag dat zijn broer een mes in zijn handen had. In de keuken ontstond geduw en getrek en gezwaai met de armen. Hij heeft niet gevoeld dat hij werd gestoken door zijn broer. Dit zal gebeurd zijn tijdens het geduw, getrek en gezwaai met de armen. Hierdoor is hij gewond geraakt. De ruzie heeft zich vanuit de keuken verplaatst naar de woonkamer. Hij werd geraakt door het gezwaai van zijn broer. […] Ik, [verbalisant 5] , heb foto’s gemaakt van zijn verwondingen, die zijn bijgevoegd bij dit proces-verbaal.
Op de vierde als bijlage bij het voornoemde proces-verbaal van bevindingen gevoegde
foto [6] heeft de rechtbank waargenomen dat het slachtoffer op zijn rug een (gehechte) wond heeft.
Getuige [getuige] [7] verklaarde op 6 november 2016 – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 6 november 2016 tussen 02.30 en 03.00 uur lag ik te slapen. Ik werd wakker van een hoop herrie. Ik hoorde dat er bij de buren in het Pools geschreeuwd werd. Naast mij woont een Poolse jongen genaamd [verdachte] . Zijn jongere broer is er ook veel. Ik ben uit bed gegaan. Ik hoorde toen dat er op de voordeur gebonkt werd. Ik heb niet opengedaan. Hierna werd er weer op de voordeur gebonkt. Ik heb toen via het raam van de voordeur naar buiten gekeken. Ik zag dat een jongen voorovergebogen voor de voordeur stond. Ik herkende hem als de jongere broer van mijn Poolse buurman [verdachte] . Ik heb de voordeur geopend en ik zag dat de jongen flink bloedde in zijn gezicht. Ik zag dat de jongen een snee vanaf zijn mondhoek in zijn gezicht had.
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] [8] relateerden op 6 november 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
De kleding die verdachte aan had op het moment dat hij werd aangehouden werd in beslag genomen.
Verbalisant [verbalisant 9] [9] relateerde op 22 november 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 november 2016 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht, in verband met een steekincident op adres [adresgegevens 2] . Ik ontving daartoe onder meer drie kledingstukken. Door [betrokkene] van de regiopolitie Oost-Brabant werd onder meer verzocht om de kleding te onderzoeken op mogelijk visueel zichtbaar bloed. Ik heb de blauwe broek visueel onderzocht op mogelijk bloed. Ik zag op meerdere plaatsen mogelijke bloedvlekken. Ik zag onder andere aan de achterzijde, in het midden ter hoogte van de broekzak een mogelijke bloedvlek. Deze bloedvlek werd door mij bemonsterd en positief getest met tetra base op bloed. Ik heb de grijze trui visueel onderzocht op mogelijk bloed. Ik zag op meerdere plaatsen mogelijke bloedvlekken. Ik zag onder andere op de rechtermouw een mogelijke bloedvlek. Deze bloedvlek werd door mij bemonsterd en positief getest met tetra base op bloed.
Verdachte [10] verklaarde tijdens zijn verhoor bij de politie op 6 november 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik heb gisteren bier en whisky gedronken. Ik ben met mijn broer [slachtoffer 1] in cafés op het Stratumseind geweest. [slachtoffer 1] en ik zijn met z’n tweeën met de taxi naar huis gegaan.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wordt weerlegd, maar ook overigens in het geheel niet aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat het slachtoffer direct bij het eerste politiecontact heeft verklaard dat hij met verdachte had gevochten. Enkele uren daarna, in het ziekenhuis, verklaart het slachtoffer opnieuw dat hij met verdachte heeft gevochten en dat het bij hem geconstateerde letsel door verdachte is toegebracht, welke verklaring hij de volgende dag nogmaals tegenover de politie bevestigt. Deze verklaringen van het slachtoffer vinden steun in de op de kleding van verdachte aangetroffen bloedspatten, maar bovendien ook in het feit dat verdachte zelf tegen verbalisant [verbalisant 3] heeft gezegd dat dat hij ruzie heeft gekregen met zijn broer en dat het daarbij het tot een handgemeen is gekomen. Ook heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij en het slachtoffer – nadat zij wat waren gaan drinken met anderen – met zijn tweeën naar zijn woning zijn teruggegaan. Daar komt nog bij dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt om te veronderstellen dat er nog een persoon bij het incident aanwezig is geweest of dat het slachtoffer de schuld van het door een ander bij hem toegebracht letsel afschuift op zijn broer. Het voorgaande maakt dat de rechtbank het scenario als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde schuift.
De rechtbank stelt vervolgens, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, het navolgende vast. In de nacht van 6 november 2016 zijn verdachte en zijn broer na een avond stappen in het centrum van Eindhoven samen thuisgekomen in de woning van verdachte. In die woning hebben verdachte en het slachtoffer op enig moment ruzie met elkaar gekregen. Wanneer de politie, naar aanleiding van een melding van de buurman, ter plaatse komt, treffen zij de broer van verdachte aan met diverse verwondingen. Door het eveneens ter plaatse gekomen ambulancepersoneel worden deze verwondingen aangemerkt als snijwonden, hetgeen bevestiging vindt in de foto’s van het letsel die zich in het dossier bevinden. Verbalisanten treffen in de woning van verdachte bloedspatten aan en ook op de kleding van verdachte zijn bloedsporen aangetroffen. Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat één van de steekwonden zich op de rug van het slachtoffer bevindt, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte deze verwondingen aan het slachtoffer heeft toegebracht.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag hoe dit handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd dient te worden. Net als de officier van justitie en de raadsvrouwe, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag daarom niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Hoewel er zich in het dossier geen medische informatie van een arts bevindt, nu het slachtoffer geen toestemming heeft gegeven tot het opvragen daarvan, komt de rechtbank op basis van de foto’s van het letsel tot de conclusie dat dat letsel van het slachtoffer aangemerkt dient te worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank houdt daarbij in het bijzonder rekening met de aard van het letsel, dat bestaat uit een diepe snijwond vanuit de linker mondhoek naar de linkerwang, een snijwond boven de linker wenkbrauw, een snijwond in de hals en een steekwond op de rug. De verwondingen in het aangezicht zijn bovendien zodanig dat het voorzienbaar is dat het slachtoffer daaraan blijvende littekens zal overhouden. Een wond met een lengte van enkele centimeters, welke zal resulteren in een blijvend ontsierend litteken in het aangezicht, kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf reeds als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte is naar aanleiding van een ruzie kennelijk bewust in de keuken een mes gaan pakken en heeft dat mes tijdens de daaropvolgende gevechtssituatie in zijn handen gehouden. Gelet op de ernst en de diversiteit van de bij het slachtoffer geconstateerde verwondingen heeft verdachte kennelijk op zodanige (ongecontroleerde) wijze met het mes gestoken dan wel gesneden, dat dit een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert, welke kans verdachte bewust heeft aanvaard. Concluderend acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. subsidiair:
op 6 november 2016 te Eindhoven aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snij- en steekwonden in diens rug en nek en gezicht heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in diens rug en nek en gezicht te steken en te snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek en met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarde dient daaraan een reclasseringstoezicht te worden gekoppeld. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring, heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan de eis van de officier van justitie. Daarnaast heeft de raadsvrouwe verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn broer. Hij heeft zijn broer met een mes in het gelaat en in de hals gesneden en hem in de rug gestoken. Als gevolg van de snijwonden in het gelaat is het voorzienbaar dat het slachtoffer hieraan blijvende littekens zal overhouden.
Verdachte zelf zegt zich van de gebeurtenis niets te kunnen herinneren. Vast staat dat door verdachte voorafgaand aan het voorval overmatig alcohol is genuttigd.
Het betreft een zeer ernstig feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan, in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank echter ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In dat verband heeft de rechtbank bijzonder acht geslagen op de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van 11 januari 2017. Hieruit volgt onder meer dat verdachte een eigen woning en een vast dienstverband heeft en dat hij de zorg draagt voor zijn zevenjarige dochter. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat verdachte de zorg voor zijn dochter op dit moment vrijwel volledig alleen op zich neemt, waarin hij wordt gesteund door Veilig Thuis, en dat zijn dochter er belang bij heeft om bij verdachte te kunnen blijven wonen. In het voornoemde reclasseringsadvies wordt verder nog geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daarbij als bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte zich houdt aan een alcoholverbod, dat hij deelneemt aan een gedragsinterventie gericht op alcohol en geweld en dat hij meewerkt aan een begeleidings-/behandeltraject bij Novadic Kentron. Tevens wordt een reclasseringstoezicht geadviseerd.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich te houden aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hij heeft daarbij opgemerkt niet de behoefte te hebben om alcohol te drinken, temeer niet nu hij de volledig verantwoordelijkheid voor zijn dochtertje heeft.
Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank het passend en geboden dat een fors gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd. Dit beantwoordt volgens de rechtbank aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit en maakt daarnaast het opleggen van de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd door de reclassering, mogelijk.
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 228 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals genoemd in het reclasseringsadvies.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

t.a.v. subsidiair:zware mishandeling

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. subsidiair:Gevangenisstraf voor de duur van 228 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;

stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich binnen 48 uur na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij SVG Novadic Kentron reclassering, adres Doctor Poletlaan 74-76, 5626 ND in Eindhoven (telefoonnummer 040-2171200). Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • deelneemt aan de gedragsinterventie ‘GI-GGZ alcohol en geweld’;
  • gedurende de proeftijd geen alcohol gebruikt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan een intake en het daaruit voortkomende behandel-/begeleidingstraject bij Novadic Kentron, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 24 november 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.L. Hendriks, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 16 februari 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met BHV-nummer 2016246108, afgesloten op 20 november 2016. Dit dossier bestaat uit 67 doorgenummerde pagina’s.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 november 2016, pagina’s 11 en 12.
3.Eigen waarneming van de rechtbank, in combinatie met de foto’s op pagina’s 16 en 17.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 6 november 2016, pagina’s 18 en 19.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 6 november 2016, pagina’s 23 en 24.
6.Eigen waarneming van de rechtbank, in combinatie met de foto op pagina’s 28.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 6 november 2016, pagina 29.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] d.d. 6 november 2016, pagina 31.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 9] d.d. 22 november 2016, separaat bij het procesdossier gevoegd.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 november 2016, pagina’s 55 en 56.