ECLI:NL:RBOBR:2017:776

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
01/845691-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA-pillen

Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 oktober 2016 te Eindhoven ongeveer 5.000 MDMA-pillen buiten het grondgebied van Nederland heeft willen brengen. De verdachte, geboren in 1963 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de P.I. Vught. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de pillen in een tas had gestopt en deze tas had ingecheckt bij Eindhoven Airport voor een vlucht naar Malta. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen werd verklaard. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de pillen in de tas, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de kans had aanvaard dat er verdovende middelen in de tas zaten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp ook het beroep op psychische overmacht, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij onder zodanige druk stond dat hij niet anders kon handelen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845691-16
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de P.I. Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 januari 2017. Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 2 februari 2017, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5000 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 5000 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, verdachte heeft voornoemde pillen in een tas gestopt/laten stoppen en/of heeft (vervolgens) voornoemde tas ingecheckt bij Eindhoven Airport;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5000 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de tas met de pillen in Nederland is gebleven en dat daarom niet kan worden bewezen dat die pillen buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte er niet van op de hoogte was dat er pillen in zijn tas zaten, zodat het opzet (ook in voorwaardelijke zin) ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] , ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, aangewezen als buitengewone opsporingsambtenaar domein VI Generieke Opsporing, relateerden op 29 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 29 oktober 2016 bevonden wij ons op het douanekantoor te Eindhoven Airport. Wij waren belast met controles op grond van de Algemene Douanewet. Omstreeks 08:09 uur werd ik, [verbalisant 2] , gebeld door de security van Eindhoven Airport (hierna: G4S), die mij mededeelde dat er in de bagagekelder een reistas was aangetroffen welke na scanning door de X-Ray afwijkende beelden vertoonde. Hierop zijn wij direct naar de bagagekelder gelopen. […] De medewerkers van G4S toonden ons een groene reistas. Wij zagen en lazen op het aangehechte label dat het ging om een vlucht naar Malta met vluchtnummer FR3476 met de naam [verdachte] .
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [3] , respectievelijk wachtmeester
1e klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, relateerden op 29 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 29 oktober 2016 bevonden wij ons op de Luchthaven Eindhoven Airport. Omstreeks 08:08 uur ontvingen wij een melding dat er mogelijk verdovende middelen waren aangetroffen in de ruimbagage van een uitreizende passagier. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan naar de bagagekelder alwaar ons door het aanwezige personeel van G4S, werden gewezen op een groene stoffen weekendtas. Wij zagen dat er aan tas een label was aangebracht waarop stond:
- RyanAir
- FR 3476 Malta
- [verdachte]
- FR485224
In het bijzijn van ons is door douaniers [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een onderzoek ingesteld naar de tas. Wij zagen dat de douaniers een onderzoek instelden naar de bodem van deze tas en deze los haalden. Nadat de douaniers het vilt en de zwarte stof verwijderd hadden was er zwarte en witte tape zichtbaar. Nadat de douaniers de tape openden waren er meerdere rechthoekige oranje pillen zichtbaar, voorzien van glitters en een Louis Vuitton logo. Wij hebben vervolgens getracht de passagier welke de tas op naam heeft ingecheckt te achterhalen. Nadat de passagier zich meldde bij het informatiepunt achter de Securitycheck, is deze door ons staande gehouden. De man toonde een geldig Grieks nationaal paspoort op naam van: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1963 en voorzien van een goedgelijkende foto. Tevens zagen wij dat aan de achterzijde van het paspoort een sticker was aangebracht welke wij ambtshalve herkenden als het laatste deel bijbehorend bij de label van de ruimbagage waarop nummer FR485224 vermeld stond.
Om 09:05 uur werd in het kantoor van de douane op de luchthaven Eindhoven Airport de voornoemde groene weekendtas in beslag genomen.
Verbalisant [verbalisant 5] [4] relateerde op 23 november 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 29 oktober 2016, omstreeks 11:00 uur, kreeg ik de telefonische melding van een collega dat er een verdachte was aangehouden op Eindhoven Airport die een reistas in zijn bezit had met daarin vermoedelijk verdovende middelen. Ik heb het verzoek gekregen de vermoedelijke verdovende middelen te wegen, testen en te bemonsteren.
Na het openen van de bodem van de reistas bleek dat deze opgebouwd was uit vier lagen bruingekleurd karton met daartussen tabletten. Ik zag dat er twee lagen waren met daarin een hoeveelheid oranje gekleurde tabletten met glitters. De onderste laag bestond uit een hoeveelheid roze gekleurde tabletten. Ik woog de twee lagen identieke oranjegekleurde tabletten en zag dat deze een netto totaalgewicht hadden van 1147,56 gram. Ik woog hiervan één tablet en zag dat deze een netto gewicht had van 0,39 gram. Totaal komt dit uit op 2.942,46 stuks. Ik woog de onderste laag roze gekleurde tabletten en zag dat deze een netto totaalgewicht hadden van 540,20 gram. Ik woog hiervan één tablet en zag dat deze een netto gewicht had van 0,26 gram. Totaal komt dit uit op 2.077,69 stuks. Van elke laag tabletten werden door mij separaat monsters veiliggesteld in een daarvoor bestemd monsterzakje ten behoeve van een vervolgonderzoek bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. De monsters werden voorzien van separate SIN:
Goed Hoeveelheid SIN
Monster eerste laag oranje tabletten 20 stuks AAIQ4214NL
Monster tweede laag oranje tabletten 20 stuks AAIQ4212NL
Monster derde laag roze tabletten 20 stuks AAIQ4217NL
Verbalisant [verbalisant 5] [5] relateerde op 11 januari 2017 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 11 januari 2017 heb ik een deskundigenrapportage ontvangen van het Nederlands Forensisch Instituut, voorzien van zaaknummer 2016.12.01.233 (aanvraag 002). Het betreft een uitslag naar aanleiding van het onderzoek aan de onderstaande ingezonden monsters:
SIN Omschrijving
AAIQ4214NL monster, twintig gleuftabletten (à 0,38 gram), oranje met gouden glitters, Louis Vuitton
AAIQ4212NL monster, twintig gleuftabletten (à 0,40 gram), oranje met gouden glitters, Louis Vuitton
AAIQ4217ML monster, twintig tabletten (à 0,27 gram), roze, vogeltje
Het Nederlands Forensisch Instituut [6] berichtte op 8 december 2016 het volgende:
Resultaten en conclusie:
Kenmerk Omschrijving Conclusie
AAIQ4214NL monster, twintig gleuftabletten (à 0,38 gram), oranje bevat MDMA
met gouden glitters, Louis Vuitton
AAIQ4212NL monster, twintig gleuftabletten (à 0,40 gram), oranje bevat MDMA
met gouden glitters, Louis Vuitton
AAIQ4217NL monster, twintig tabletten (à 0,27 gram), roze, vogeltje bevat MDMA
Aanvullende informatie:
MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Verdachte [7] verklaarde tijdens zijn verhoor bij de politie op 29 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik wilde vandaag naar Malta gaan.
Verdachte [8] verklaarde tijdens zijn verhoor bij de politie op 3 november 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Enige tijd geleden ben ik in Amsterdam een man tegengekomen. Zijn naam is [betrokkene] . Hij zei tegen mij dat hij werk voor mij had. Hij wilde dat ik een koffer zou transporteren naar Malta. De afspraak was dat ik 2.000,00 euro zou krijgen als ik de koffer naar Malta zou hebben gebracht. Ook zou ik het geld voor de vliegticket en het hotel in Malta terugkrijgen. De avond voor mijn vertrek kreeg ik een groene weekendtas van [betrokkene] . Ik dacht dat het waarschijnlijk iets illegaals zou zijn. Toen ik de groene koffer kreeg, viel mij op dat die al zwaar was. Ik dacht toen dat er al iets in zou zitten.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat sprake is van de voltooide uitvoer van de genoemde hoeveelheid pillen, zoals primair ten laste gelegd. Hoewel de tas met daarin de pillen feitelijk niet buiten het grondgebied van Nederland is gebracht (deze bevond zich nog in de bagageruimte op de luchthaven), wordt, ingevolge het bepaalde in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, onder het “buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen” ook begrepen het “met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden” van die middelen (of van voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn). Daarvan was in deze zaak sprake, nu verdachte de tas met pillen – met bestemming Malta – van [betrokkene] heeft aangenomen en deze tas ten vervoer heeft aangeboden aan de luchtvaartmaatschappij en die tas vervolgens ook is aangenomen. Het door de raadsman op dit punt gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Door de raadsman is bepleit dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het uitvoeren van de MDMA-pillen omdat verdachte niet wist dat er pillen in zijn tas zaten. De rechtbank verwerpt deze stelling van de verdediging. Verdachte heeft – kort samengevat – onder meer verklaard dat hij voor een man, die hij kort daarvoor had ontmoet en waarvan hij geen nadere personalia kende dan diens voornaam ‘ [betrokkene] ’, tegen betaling van € 2.000,00 een sporttas naar Malta diende te vervoeren. De avond voor zijn vertrek kreeg verdachte een (lege) weekendtas van [betrokkene] , waarbij het verdachte opviel dat die al zwaar was. Verdachte dacht op dat moment dat er al iets in die tas zou zitten. Vervolgens is verdachte op 29 oktober 2016 met tas naar Eindhoven Airport gereisd waar hij heeft ingecheckt voor een vlucht naar Malta. Uit deze door verdachte geschetste gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte vanaf het moment dat hij de tas in ontvangst nam wist, of minst genomen had moeten vermoeden, dat in deze bewerkte tas door een ander drugs waren verborgen. Dat verdachte ook feitelijk vermoedde dat er zich in de tas verboden middelen bevonden, blijkt wel uit zijn verklaring bij de politie dat wat hij vervoerde “waarschijnlijk iets illegaals zou zijn”. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte, toen hij de tas op de luchthaven incheckte, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich daarin verdovende middelen genoemd op lijst I bevonden, zodat het opzet kan worden bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. primair:
op 29 oktober 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5000 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zodanig door [betrokkene] is bedreigd dat hij daartegen geen weerstand kon bieden, waardoor hij uiteindelijk is gezwicht en heeft ingestemd met het vervoeren van de tas naar Malta.
Voor psychische overmacht moet aannemelijk worden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, waartegen deze redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden. Die drang moet acuut zijn en voor de dader onweerstaanbaar.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte naar voren gebrachte omstandigheid dat hij door [betrokkene] zou zijn bedreigd en aldus zou zijn gedwongen om de tas met daarin de pillen naar Malta te vervoeren, onvoldoende is onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte onder zodanige psychische druk heeft gestaan dat redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden dat hij anders zou handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting slechts zeer vaag over de inhoud van de vermeende bedreiging heeft verklaard en deze verklaring van de verdachte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bovendien heeft verdachte, voor zover hij al onder bedreiging met geweld zou zijn gedwongen om de tas naar Malta te vervoeren, niet aannemelijk gemaakt dat hij niet onder de door hem gestelde druk uit had kunnen komen, door zich bijvoorbeeld tot de politie te wenden. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op psychische overmacht.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen, te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, althans een straf gelijk aan het voorarrest van verdachte. Daartoe heeft de raadsman in het bijzonder verwezen naar de bedreigingen waaronder verdachte het feit heeft gepleegd en de omstandigheid dat de politie verdachte ook als slachtoffer heeft bestempeld. Verder is verdachte in Nederland nog nooit met politie en justitie in aanraking gekomen en is verdachte in Griekenland nooit voor druggerelateerde feiten met politie en justitie in aanraking gekomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 5.000 MDMA-pillen. De pillen zijn onderzocht en gewogen door de politie, waarbij het totaalgewicht is vastgesteld op 1.687,76 gram, wat een zeer grote hoeveelheid is. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft zich hiervan kennelijk niets aangetrokken en gehandeld uit puur winstbejag.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Daarin wordt voor de in- of uitvoer van een hoeveelheid harddrugs van tussen de 1.500 en 2.000 gram als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 12 en 24 maanden gesteld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een vrijheidsbeneming die gelijk is aan de duur die verdachte tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht, zoals de raadsman heeft betoogd.
In strafmatigende zin zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte in buitenlandse detentie verblijft, waar hij de taal niet spreekt en waar hij ver verwijderd is van zijn familie. De rechtbank ziet bovendien aanleiding om een fors gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

t.a.v. primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

t.a.v. primair: Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;

stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.E.L. Hendriks, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 16 februari 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Brabant-Zuid, Afdeling Recherche, met dossiernummer PL27YZ/16-088731, afgesloten op 7 december 2016. Dit dossier bestaat uit 318 doorgenummerde pagina’s.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 29 oktober 2016, pagina’s 24 en 25.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 29 oktober 2016, pagina’s 26 tot en met 29.
4.Het proces-verbaal ‘onderzoek verdovende middelen van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 23 november 2016, pagina’s 206 tot en met 209.
5.Het proces-verbaal ‘forensische opsporing’ (betreffende de uitslag van het sporenonderzoek door het NFI) van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 11 januari 2017, separaat bij het dossier gevoegd.
6.Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.12.01.233 (aanvraag 002), d.d. 8 december 2016, opgemaakt en ondertekend door Ing. C.M.M. Diever-Heezen, NFI-deskundige forensische drugsanalyse. Dit rapport is gevoegd bij het bovengenoemde proces-verbaal ‘forensische opsporing’.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 oktober 2016, pagina’s 43 en 44.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 november 2016, pagina’s 55 tot en met 59, 61 tot en met 64.