ECLI:NL:RBOBR:2017:774

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
01/865053-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens seksueel misbruik van minderjarige dochter en bezit van dierenpornografie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter, waaronder seksueel binnendringen. De verdachte heeft ook dierenpornografie in bezit gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter, geboren in 2002, op verschillende tijdstippen tussen 2006 en 2015 seksueel heeft misbruikt. Dit misbruik begon toen het slachtoffer ongeveer vijf jaar oud was en eindigde toen zij dertien jaar oud was. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en deze werden ondersteund door ander bewijs, waaronder verklaringen van de moeder van het slachtoffer en de resultaten van een politieonderzoek.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft hem verplicht om een schadevergoeding van € 8.598,31 aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de psychische schade die het slachtoffer heeft geleden in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks een lichte verstandelijke beperking. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen, omdat het slachtoffer als gevolg van de bewezen feiten in haar lichamelijke en geestelijke integriteit is aangetast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865053-16
Datum uitspraak: 10 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1964] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2006 tot en met 17 februari 2014 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant, met [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of zijn penis in haar vagina en/of mond gebracht en/of gehouden
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2006 tot en met 17 februari 2014 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant, met zijn kind, genaamd [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten het betasten en/of likken en/of zoenen van de borsten en of vagina van die [slachtoffer] en/of het duwen en/of houden van zijn penis tegen haar vagina.
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2014 tot en met 19 juli 2015 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant, met [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) zijn penis in haar mond en/of vagina gebracht en/of gehouden
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2014 tot en met 19 juli 2015 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant, met zijn kind, genaamd [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten het betasten en/of likken en/of zoenen van de borsten en of vagina van die [slachtoffer] en/of het duwen en/of houden van zijn penis tegen haar vagina;
3.
hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een CD, althans een gegevensdrager (getiteld [bestand] ), in het bezit heeft gehad, bevattende (een) afbeelding(en), te weten foto('s) en/of video('s) en/of film(s), terwijl op die afbeelding(en) (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij een mens en (een) dier(en) is/zijn betrokken of schijnbaar is/zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestsonden uit:
- het door een of meerdere dier(en) (te weten een hond(en) en/of paard(en)) oraal en/of vaginaal en/of penetreren van het lichaam van een persoon (betreft de in de toonmap opgenomen afbeelding met nummers 2,3,4,5 en 6)

en/of

- het door een persoon vaginaal en/of anaal penetreren van een of meerdere dieren (te weten, een kip, betreft de in de toonmap opgenomen afbeelding met nummer 1);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde seksuele misbruik van zijn dochter [dochter] heeft schuldig gemaakt en dat ook het onder 2 tenlastegelegde bezit van dierenporno bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft – kortgezegd – integrale vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te kunnen komen, omdat – kort
gezegd – de verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen en op onderdelen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Voldoende steunbewijs?
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat hij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door een getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden. Voor zover het verweer van de verdediging in dat opzicht op een ander standpunt berust, dat wil zeggen voor zover is betoogd dat voor elke tenlastegelegde seksuele handeling telkens meer bewijs voorhanden moet zijn dan de verklaring van aangeefster wil tot een bewezenverklaring kunnen worden gekomen, berust het verweer op een standpunt dat geen steun vindt in het recht.
Het bewijsminimumvoorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en anderzijds het oordeel dat haar verklaringen in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden. Het feit dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar worden geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefster kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaringen betrouwbaar zijn.
Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Deze in de onderhavige zaak aan te leggen toets brengt de rechtbank tot de volgende
beoordeling.
Aangeefster, geboren [2002] , heeft bij gelegenheid van het informatief gesprek zeden op 2 september 2015 en haar aangifte van 10 september 2015 verklaard dat haar vader, de verdachte, haar in de periode vanaf haar vierde levensjaar (2006) tot de datum van 19 juli 2015 op verschillende momenten op verschillende adressen seksueel heeft misbruikt. Zij heeft bij die gelegenheden gedetailleerd en in de kern genomen consistent verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij haar verrichte en over de seksuele handelingen die zij bij de verdachte moest verrichten. De verdachte heeft consequent ontkend zich aan het gestelde misbruik te hebben schuldig gemaakt en er zijn verder ook geen directe getuigen geweest van het gestelde misbruik. Geconstateerd moet dus worden dat de aangeefster op het punt van de concrete seksuele handelingen ‘alleen’ staat.
Die omstandigheid behoeft evenwel niet aan een bewezenverklaring in de weg te staan, indien vastgesteld kan worden dat de verklaringen van aangeefster over feiten en omstandigheden die met dat misbruik contextueel verband houden in voldoende mate in een andere bron bevestiging vinden. Zulks is hier het geval.
Zo verklaart aangeefster wat betreft deze contextuele feiten en omstandigheden dat het door verdachte gepleegde misbruik vaak gepaard ging met het moeten drinken van ‘troebelig’ water dat er ‘witachtig’ uitzag, wat volgens aangeefster door de verdachte ‘Chinese suiker’ werd genoemd, het moeten ruiken aan flesjes Popper Rush, welke flesjes zij tot in detail beschrijft, en het moeten kijken naar pornofilms via eerst een pornozender op TV, via DVD’s en later op de laptop. Zij benoemt in dat verband specifiek de naam van de TV-zender (KPN zender 23 Private Special), de naam van de website ( [website] ) of de naam van de film ( [naam film] ). Ook verklaart zij dat de verdachte bij het misbruik gebruik maakte van haarelastiekjes of haarbandjes, die hij dan om zijn penis deed en dat hij bij een paar gelegenheden ook gebruik maakte van een vibrator, die zij vervolgens tot in detail kan beschrijven.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster over deze feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan, maar bevestiging vinden in feiten van algemene bekendheid, in de verklaring van de moeder van aangeefster en in de aangetroffen situatie in de woning van de verdachte bij gelegenheid van de doorzoeking door de politie. De verklaring van aangeefster kan als juist worden geverifieerd wat betreft de pornozender, de DVD film en de website via een eenvoudige zoekslag op internet waaruit volgt dat er een pornofilm bestaat met de titel [naam film] , dat KPN in de tenlastegelegde periode een zender had genaamd ‘Private Spice’ op kanaal 23 en dat via de website [website] pornofilms kunnen worden bekeken. Wat betreft de verklaring van aangeefster over het troebele witachtige water, de Popper Rush, het haareleastiekje en de pornofilms, vindt zij bevestiging in de verklaring van haar moeder, die inhoudt dat de verdachte haar bij de seks ook wel eens ‘iets wits’ in een glaasje liet drinken, haar aan Poppers liet ruiken, dat hij altijd een haarbandje om zijn penis deed en dat er seksfilms werden afgespeeld.
Ten slotte kan als steunbewijs dienen het feit dat bij gelegenheid van de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte onder meer een flesje Popper Rush werd aangetroffen, een vibrator die nagenoeg volledig voldoet aan de omschrijving daarvan door aangeefster, een collectie pornofilms en een laptop waarop de site [website] aanstond op het moment dat de politie binnenkwam.
Al met al vinden de verklaringen van aangeefster naar het oordeel van de rechtbank in zodanige mate bevestiging in bewijsmateriaal uit andere bron dan aangeefster zelf, dat voldaan wordt aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv.
Het verweer faalt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster.
De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanknopingspunten gevonden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Niet alleen zijn haar verklaringen op de meest belangrijke onderdelen gedetailleerd en consistent, maar haar verklaringen vinden op die cruciale onderdelen in ruime mate bevestiging in ander bewijsmateriaal. Het feit dat geconstateerd zou kunnen worden dat haar verklaringen op sommige andere onderdelen niet telkens geheel met elkaar in overeenstemming zijn of, zoals de verdediging heeft aangevoerd: ‘onlogisch’, kan, wat daar verder ook van zij, aan dat oordeel niet afdoen.
Bij haar oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig zijn, heeft de rechtbank voorts betekenis gehecht aan het feit dat de verdachte, door aan te voeren dat – kort gezegd – sprake is van een familiecomplot tegen hem, een volstrekt onaannemelijke verklaring tegenover de verklaringen van aangeefster heeft gesteld. Niet alleen ontbeert het strafdossier elke aanwijzing dat sprake is van zulk een complot, ook moet worden geconstateerd dat het betoog van de verdachte geen verklaring kan geven voor de in zijn woning aangetroffen situatie en evenmin kan verklaren hoe aangeefster, een jong meisje nog, kennelijk verschillende seksattributen, pornozenders/films en stoffen met juistheid tot in detail kan beschrijven terwijl haar die aspecten dan, als verdachte moet worden geloofd, niet uit eigen ervaring of waarneming bekend zijn geraakt.
Ten slotte heeft de rechtbank ook in belangrijke mate acht geslagen op het feit dat de gedragsdeskundige prof. G. Wolters in zijn rapport betreffende zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, gemotiveerd heeft uiteengezet en geconcludeerd dat en waarom haar verklaringen ‘in hoge mate betrouwbaar’ zijn, hetgeen de hoogste graad van betrouwbaarheid is op een vijfpuntsschaal. De rechtbank zijn geen aanwijzingen gebleken die maken dat aan de conclusie van Wolters voorbij gegaan zou moeten worden.
Ook in zoverre wordt het betoog van de verdediging verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 5 mei 2007 tot en met 17 februari 2014 te Eindhoven, met [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in haar mond gebracht en/of gehouden
en
op tijdstippen in de periode van 5 mei 2007 tot en met 17 februari 2014 te Eindhoven, met zijn kind, genaamd [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en likken en zoenen van de borsten en vagina van die [slachtoffer] en het duwen en/of houden van zijn penis tegen haar vagina.
2.
op 19 juli 2015 te Eindhoven met [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in haar mond gebracht en/of gehouden
en
op 19 juli 2015 te Eindhoven, met zijn kind, genaamd [slachtoffer] (geboren op [2002] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en likken en zoenen van de borsten en vagina van die [slachtoffer] en het duwen en/of houden van zijn penis tegen haar vagina.
3.
Op 11 mei 2016 te Eindhoven, een CD (getiteld [bestand] ), in het bezit heeft gehad, bevattende afbeeldingen, te weten foto’s en video’s en films, terwijl op die afbeeldingen ontuchtige handelingen zichtbaar zijn waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit:
- het door dieren (te weten honden en paarden) oraal en vaginaal penetreren van het lichaam van een persoon (betreft de in de toonmap opgenomen afbeelding met nummers 2,3,4,5 en 6)

en

- het door een persoon vaginaal en/of anaal penetreren van een dier (te weten, een kip, betreft de in de toonmap opgenomen afbeelding met nummer 1).
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de
bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis bij de uitspraak.
Het standpunt van de verdediging.
Voor de bepaling van de strafmaat verwijst de verdediging naar de nagenoeg blanco documentatie van verdachte en het feit dat verdachte 43 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook is gevraagd rekening te houden met de slechte gezondheid van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren meermaals schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter, waaronder het seksueel binnendringen. Het seksueel misbruik is begonnen toen zijn dochter ongeveer 5 jaar oud was en is pas geëindigd toen zij 13 jaar oud was. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat zijn kind in hem als ouder had mogen stellen in ernstige mate geschaad. Door de ontuchtige handelingen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. Verdachte is daarbij volledig voorbij gegaan aan de psychische schade die hij daarmee aan haar kon berokkenen en hij heeft zich kennelijk alleen maar laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Hij heeft de lichamelijke en geestelijke gezondheid van zijn eigen dochter dus ondergeschikt gemaakt aan het bevredigen van deze lustgevoelens.
Onderzoek heeft uitgewezen dat slachtoffers van seksueel misbruik nog lange tijd gebukt kunnen gaan onder de emotionele gevolgen. Zij kunnen daarnaast last hebben van lichamelijke klachten. Ook kan er, zelfs tot op latere leeftijd, sprake zijn van psychoseksuele reacties en problemen in het sociaal functioneren. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Over de persoon van verdachte is op 18 juli 2016 gerapporteerd door de GZ-psycholoog
drs. N. van der Weegen. De psycholoog concludeert dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking, maar kan geen oordeel geven of en zo ja de mate waarin deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Een advies aangaande de toerekeningsvatbaarheid, het risico op herhaling, zorgprognose, behandeladvies of interventieadvies kan evenmin worden gegeven.
Op grond hiervan moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van het bewezenverklaarde. Aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen zijn gesteld noch gebleken.
Verder zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die naar voren zijn gekomen uit het over verdachte ten behoeve van de terechtzitting uitgebrachte voorlichtingsrapport van de reclassering d.d 20 juli 2016 en het blanco strafblad van de verdachte.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding en normbevestiging niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van drie jaren meebrengt. Bijzondere omstandigheden wat betreft de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de verdachte die aan detentie in de weg staan, zijn onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank heeft gelet op hetgeen in zaken vergelijkbaar met de
onderhavige – grosso modo – pleegt te worden opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 1 en 2).
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en een vordering
tot schadevergoeding ingediend van € 8.598,31 voor geleden immateriële schade (€ 8.500,-)
en geleden materiële schade (€ 98,31 reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente,
ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feiten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering integraal toewijsbaar is.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van de bepleite vrijspraak, ter zake het vermeende misbruik en de vermeende ontucht, de vordering van de benadeelde partij, in het geheel dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen- verklaarde in haar lichamelijke en geestelijke integriteit is aangetast en dat zij psychische schade heeft geleden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid acht de rechtbank het gevorderde bedrag voor geleden immateriële schade van € 8.500,- en de geleden materiële schade van € 98,31 voor gemaakte reiskosten, in het geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 57, 244, 245 en 254a van Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
feit 3: een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij een mens en een dier zijn betrokken, in bezit hebben.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van € 8.598,31, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit € 8.500,- immateriële schadevergoeding en € 98,31 materiële schadevergoeding.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 8.598,31.
Het bedrag bestaat uit € 8.500 immateriële schadevergoeding en € 98,31 materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.
Heft op met ingang van heden het op 23 juni 2016 geschorste bevel voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2017.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.