ECLI:NL:RBOBR:2017:69

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
01/860271-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje

Op 5 januari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 15 november 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 8 en 22 december 2016. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn veronderstelling dat het meisje 18 jaar oud was, niet had vergewist van haar werkelijke leeftijd en daardoor een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit had gemaakt.

De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de tenlastelegging op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestond uit materiële en immateriële kosten, in totaal €766,64. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en gezin, en de tijd die verstreken was sinds de bewezenverklaarde feiten.

De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, en de rechtbank legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was geëist, maar vond het noodzakelijk om de verdachte verantwoordelijk te houden voor zijn daden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860271-16
Datum uitspraak: 05 januari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 en 22 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 november 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 december 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 30 september 2013 in de gemeente 's-Hertogenbosch en/of Vught en/of Sint-Michielsgestel en/of Schijndel, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [1997] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 april 2013 tot en met 30 september 2013 in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [1997] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte telkens zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zich vervolgens laten pijpen door die [slachtoffer] .
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Voorts eist de officier van justitie toewijzing van 1/5 deel van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 292,14 euro materiële kosten en een bedrag van 750,-- euro immateriële kosten, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tweemaal tegen betaling seksueel contact gehad met een minderjarig meisje dat zich als prostituee aanbood, waarbij sprake was van het seksueel binnendringen van haar lichaam (pijpen met condoom). Het slachtoffer was toen 15 jaar oud. Verdachte heeft verklaard dat de man waar het meisje voor werkte had gezegd dat ze 18 jaar oud was en dat dat ook in de advertentie stond. Hij dacht dat ze 18/19 jaar oud was, maar hij heeft haar niet om een identiteitsbewijs gevraagd. De afspraken vonden eenmaal plaats in de auto en eenmaal bij verdachte thuis. Beide keren heeft verdachte aan de man die bij haar was betaald. Het had op de weg van verdachte gelegen om zich van haar werkelijke leeftijd te vergewissen. Verdachte heeft door aldus te handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit voor het slachtoffer ingrijpende gebeurtenissen zijn geweest die hun sporen hebben nagelaten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waarop naast enkele verkeersfeiten een (oude) veroordeling ter zake van een zedenmisdrijf in 1999 staan. Volgens een rapport van de reclassering van 3-10- 2016 wordt het risico op recidive als laag tot gemiddeld beschouwd. Een gevangenisstraf zou voor verdachte, aldus de reclassering nadelige gevolgen hebben voor zijn werk en gezin. Bij de oplegging van de straf zal de rechtbank er voorts rekening mee houden dat de bewezenverklaarde feiten meer dan drie jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, geboden.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde toegebrachte schade een bedrag van 766,64 euro. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 16,64 euro materiële kosten (de posten 1, 2, 6 en 7 en een bedrag van 750,-- euro immateriële kosten (post 10). De rechtbank begrijpt het immateriële deel van de vordering aldus, dat van de door het slachtoffer totaal begrootte immateriële schade van 3.750 euro, een vergoeding van 750 euro van de verdachte in de onderhavige strafzaak wordt gevraagd.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (post 3 en post 5) niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van deze posten 3 en 5 overweegt de rechtbank dat van dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Bovendien blijkt uit de bijgevoegde stukken van de gevolgde behandeling bij [naam behandelaar] dat de behandeling “basis generalistische GGZ” betreft en dat het slachtoffer naar deze behandelaar is doorverwezen door de huisarts. Het ligt dan ook voor de hand dat (een deel van) de kosten van deze behandeling in aanmerking komen voor vergoeding door een zorgverzekeraar. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere toelichting en bespreking vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op een bedrag van 100,-- euro, zijnde 1 punt van het liquidatietarief kanton.
De rechtbank zal de overige gevorderde kosten ter zake van rechtsbijstand afwijzen, nu het slachtoffer niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij niet in aanmerking kwam voor een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63, 245.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.
- een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 766,64 subsidiair 15 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] van een bedrag van EUR 766,64 (zegge: zevenhonderdzesenzestig euro en vierenzestig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 16,64 euro materiële kosten (de posten 1, 2, 6 en 7) en een bedrag van 750,-- euro immateriële kosten (post 10).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] ,
van een bedrag van EUR 766,64 (zegge: zevenhonderdzesenzestig euro en vierenzestig eurocenten). Het bedrag bestaat uit een bedrag van 16,64 euro materiële kosten (de posten 1, 2, 6 en 7) en een bedrag van 750,-- euro immateriële kosten (post 10).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op een bedrag van 100,-- euro, zijnde 1 punt van het liquidatietarief kanton.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is (post 3 en 5).
Wijst af de overige gevorderde kosten ter zake van rechtsbijstand.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 5 januari 2017,
en ondertekend door mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers-de Jong,
zijnde mr. J.H.P.G. Wielders en de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.