ECLI:NL:RBOBR:2017:6795

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
C-01-327928 - KG ZA 17-717
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van ontruiming van een pand door de Staat der Nederlanden in het kader van een kort geding

In deze zaak vorderde eiser, die zich zonder recht of titel in een pand bevond, een verbod voor de Staat der Nederlanden om tot ontruiming van het pand over te gaan. Dit volgde op een aanzegging van het Openbaar Ministerie, waarin werd aangekondigd dat het pand binnen acht weken ontruimd zou worden. De voorzieningenrechter heeft in een tussenvonnis de vordering van eiser toegewezen voor een bepaalde periode, omdat er behoefte was aan nader onderzoek naar de feiten. Er was onduidelijkheid over de bloot eigenaar van het pand en de motieven van de beoogde bewoner na de ontruiming. De voorzieningenrechter overwoog dat, indien de verdenkingen van eiser over de eigenaar gegrond zouden blijken, de Staat met de ontruiming een ander misdrijf zou faciliteren, namelijk ondermijning. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij eiser de wijkagent wilde laten horen over de positieve effecten van de aanwezigheid van de krakers in het pand. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende informatie was om een verantwoorde afweging te maken en legde een voorlopig verbod op aan de Staat om tot ontruiming over te gaan totdat er een eindvonnis was gewezen. De behandeling van het kort geding werd voortgezet op een later tijdstip.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/327928 / KG ZA 17-717
Vonnis in kort geding van 1 december 2017
in de zaak van
[eiser],
Wonend, althans verblijvende, te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.F. van Hulst te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Justitie en Veiligheid (Openbaar Ministerie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. B.B.M. Vroegindewey te Den Haag.
Partijen worden [eiser] en de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2017,
  • de brief met vier producties van de Staat, ontvangen ter griffie op 21 november 2017,
  • de brief van 22 november 2017 met productie 5 van de zijde van de Staat,
  • de producties van de zijde van [eiser] , ontvangen ter griffie op 23 november 2017,
  • de brief van 23 november 2017 met productie 6 van de Staat,
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 24 november 2017,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op uiterlijk 8 december 2017.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is één van de bewoners van het pand aan de [adres] (hierna: het pand). [eiser] en andere bewoners hebben het pand begin oktober 2017 betrokken. Op dat moment stond het pand, een woning, al enige jaren leeg.
2.2.
Op 23 juni 2015 is in het pand een hennepkwekerij ontmanteld. De politie heeft het pand opgenomen in de wekelijkse patrouille. Enkele maanden voordat [eiser] en de andere krakers in het pand trokken heeft de politie in de tuin bij het pand een grote gestutte kuil aangetroffen. De kuil is onklaar gemaakt.
2.3.
Het pand verkeert in een slechte staat van onderhoud. Er is sprake (geweest) van lekkages. Op de door [eiser] overgelegde foto’s zijn vochtplekken op de muren te zien, en is te zien dat de verf van de muren is afgebladderd en dat er in de tuin rondom en tegen de woning dichte begroeiing/onkruid staat.
2.4.
Op 15 mei 2017 heeft Molenhof Beheer B.V., gevestigd op het adres [adres 2] , het recht van erfpacht met daaraan gekoppeld het afhankelijke recht van opstal met betrekking tot het perceel grond met woonhuis met apart gelegen garage/berging c.a. gelegen aan de [adres] geleverd aan de stichting Gendersteyn, (hierna: Gendersteyn), eveneens gevestigd op het adres [adres 2] (productie 4 van de Staat). Gendersteyn werd bij de levering vertegenwoordigd door de heer [naam voormalig voorzitter] , wonende te [woonplaats] , als haar alleen zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd voorzitter, secretaris en penningmeester. Blijkens de notariële leveringsakte is de koopprijs € 295.000,00. Het betreft een erfpacht voor onbepaalde tijd. De koopprijs is niet bij levering betaald maar blijkens de leveringsakte omgezet in een nog schriftelijk vast te leggen geldlening aan Gendersteyn. Daarnaast geldt een erfpachtcanon van € 19.807,92 per jaar. Blijkens de leveringsakte had Molenhof Beheer B.V. het aan Gendersteyn verkochte erfpachtrecht op 31 maart 2011 door koop verkregen.
2.5.
Gendersteyn is blijkens het uittreksel uit het Handelsregister opgericht op 13 februari 2017 en heeft als activiteit het bevorderen van de sociale cohesie in Veldhoven. Op 1 september 2017 (geregistreerd in het handelsregister op 1 september 2017) is [naam bestuurder] , wonende te [woonplaats] , (hierna; [naam bestuurder] ) als (enig) bestuurder van Gendersteyn in de plaats getreden van [naam voormalig voorzitter] voornoemd (productie 3 van de Staat).
2.6.
[naam bestuurder] heeft het plan opgevat om het pand te gaan bewonen. Hij heeft een zekere heer [naam] gevraagd om het pand op te knappen.
2.7.
Op 9 oktober 2017 vernam [naam bestuurder] van [naam] dat het pand gekraakt was. Op 13 oktober 2017 heeft [naam bestuurder] zich met [naam] bij het politiebureau te Veldhoven gemeld om aangifte te doen van huisvredebreuk. De politie heeft op 13 oktober 2017 proces-verbaal van aangifte opgemaakt (productie 1 van de Staat).
2.8.
Op 17 oktober 2017 heeft het Openbaar Ministerie aan [eiser] en de andere bewoners van het pand een brief (productie 2 van de Staat) doen uitreiken door de wijkagent [naam wijkagent] . Daarin is hen medegedeeld dat zij aangemerkt zijn als verdachten terzake overtreding van de artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht en is aangekondigd dat het pand binnen acht weken zal worden ontruimd. Het Openbaar Ministerie heeft, conform zijn beleid, in de brief toegezegd dat zal worden gewacht met ontruiming totdat in een binnen zeven dagen na de aanzegging aanhangig te maken kort geding vonnis zal zijn gewezen, met dien verstande dat als binnen acht weken na dagtekening van de akte van uitreiking (17 oktober 2017) nog geen vonnis is gewezen, evengoed alsnog tot ontruiming zal kunnen worden overgegaan.
2.9.
Aan een e-mailbericht van 21 november 2017 van de heer [naam] aan de heer [naam wijkagent] , wijkagent te Veldhoven, (productie 5 van de Staat) ontleent de voorzieningenrechter dat [naam schildersbedrijf] uit [vestigingsplaats] spoedig zal beginnen met het opknappen van het pand, dat de heer [naam bestuurder] het pand zo snel mogelijk wil betrekken, dat bij [naam bestuurder] leukemie is geconstateerd en dat de artsen na chemotherapie heel tevreden zijn en [naam bestuurder] optimistisch is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de Staat te verbieden op strafrechtelijke gronden tot feitelijke ontruiming van het pand over te gaan, totdat in hoogste instantie door de strafrechter bewezen is verklaard dat het verblijf van [eiser] c.s. in het pand wederrechtelijk is.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag.
Op in de dagvaarding uiteengezette gronden maakt de Staat ten onrechte een inbreuk op het huisrecht van [eiser] ; de door de Staat met de ontruiming te bewerkstelligen inbreuk is in dit geval niet verenigbaar met het bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM.
Meer feitelijk geldt dat [eiser] dringend behoefte heeft aan woonruimte. [eiser] staat niet ingeschreven bij een woningbouwvereniging en heeft dus geen reëele kans op een huurwoning in de regio en hij heeft onvoldoende inkomen voor een huurwoning in de vrije sector of voor een koopwoning.
Het pand stond al jaren leeg en was zeer slecht onderhouden. [eiser] en de andere bewoners hebben het pand weer in bewoonbare staat gebracht en voorkomen dat in en om het pand criminele activiteiten plaatsvinden. Dat er voordat [eiser] en de andere bewoners het pand betrokken criminele activiteiten plaatsvonden waardoor de politie het pand in het vizier hield, en dat het sinds het pand bewoond wordt rustig is, kan bevestigd worden door wijkagent [naam wijkagent] . Deze wijkagent is bereid hierover tegenover de voorzieningenrechter te verklaren als deze dat wenselijk acht, maar hij was op de dag van de mondelinge behandeling van het kort geding, evanals op alle andere vrijdagen, verhinderd.
Verder stelt [eiser] dat het niet geloofwaardig is dat [naam bestuurder] , die thans via Gendersteyn eigenaar is van het pand, daadwerkelijk in het pand wil gaan wonen. [eiser] wijst er in dit verband op dat de constructie om via een stichting een onroerende zaak te kopen verdacht is. Opvallend is ook volgens [eiser] dat de stichting een bezoekadres heeft in Veldhoven dat hetzelfde adres is als het adres van vestiging van de B.V. die het pand aan Gendersteyn verkocht heeft, dat Gendersteyn een postadres in Arnhem heeft, en dat de huidige bestuurder ( [naam bestuurder] ) in [woonplaats] woont.
[eiser] wijst er voorts op dat [naam bestuurder] 71 jaar oud is en dat hij kennelijk ernstig ziek is, omdat bij hem enkele maanden geleden leukemie is geconstateerd, waarvoor hij met chemotherapie is behandeld. Dat [naam bestuurder] thans het pand in Veldhoven wil betrekken, dat op een aanzienlijke afstand van zijn huidige woonplaats ligt, terwijl het pand in een zeer slechte staat van onderhoud verkeert, is volgens [eiser] niet geloofwaardig.
De koopprijs die Gendersteyn voor het pand betaald heeft is opvallend hoog. Deze omstandigheden doen volgens [eiser] het vermoeden rijzen dat door de koop van het pand geld wordt “witgewassen”.
Een andere verdachte omstandigheid was volgens [eiser] dat hij begin oktober 2017 een drietal heren heeft gesproken die kwamen aanrijden in een dure Mercedes met een Duits kenteken, die zich [X] , [X] en [X] noemden, en waarvan er één stelde dat hij al sinds jaren de eigenaar was van het pand. Degene die claimde de eigenaar te zijn zag er volgens [eiser] niet ouder uit dan 24 jaar. Vervolgens hebben zich meerdere mensen gemeld bij het pand die stelden dat de eigenaar plannen zou hebben met het pand die uiteenliepen van het slopen tot het ombouwen tot een groepsaccomodatie. Wat er daadwerkelijk met het pand gaat gebeuren indien de huidige bewoners het pand hebben verlaten, is volgens [eiser] tot op heden onduidelijk gebleven.
3.3.
De Staat voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om de door de officier van justitie aan de bewoners van het pand aan de [adres] aangezegde ontruiming te verbieden. Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering vloeit voort uit de aanzeggingsbrief van 17 oktober 2017. Daarin wordt aangekondigd dat het pand binnen acht weken zal worden ontruimd. Het spoedeisend belang staat ook niet tussen partijen ter discussie.
4.2.
Gelet op het feit dat [naam bestuurder] (bestuurder van erfpachter Gendersteyn) op 13 oktober 2017 aangifte bij de politie heeft gedaan van het misdrijf kraken, voorzien en strafbaar gesteld in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht, en erkend is dat [eiser] (en de overige huidige bewoners) inderdaad in het pand plegen te vertoeven, zulks zonder dat gebleken is dat zij over recht of titel daartoe beschikken, kan worden geconcludeerd dat het pand door [eiser] en de andere bewoners gekraakt is. Uitgangspunt in gevallen waarin er sprake is van verdenking van kraken is dat iedere opsporingsambtenaar, dus zeker de officier van justitie, op grond van artikel 551a Sv. bevoegd is het pand te ontruimen. In de aan [eiser] en de andere bewoners gerichte brief van 17 oktober 2017 heeft de officier van justitie aangekondigd gebruik te zullen maken van deze bevoegdheid.
4.3.
Uit vaste jurisprudentie (onder meer het door beide partijen genoemde arrest HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880) volgt dat de voorzieningenrechter in dit soort zaken, waarbij het gaat om een strafrechtelijke ontruiming, toetst of de voorrang die door de wetgever aan de belangen van het beëindigen van het strafbare feit van kraken, bescherming van de openbare orde en de bescherming van het recht van de eigenaar is gegeven boven het huisrecht van de kraker, de proportionaliteitstoets kan doorstaan, gelet op de belangen in het specifieke geval. Zo kan indien de kraker aannemelijk maakt dat de eigenaar van het pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming en dat ontruiming slechts zal leiden tot langdurige leegstand, het zijn dat de voorzieningenrechter tot een andere afweging komt dan de wetgever. In dit geval heeft [eiser] aangevoerd dat hij en zijn medebewoners de openbare orde juist dienen door met hun aanwezigheid te voorkomen dat het pand gebruikt gaat worden voor criminele - vermoedelijk drugsgerelateerde - activiteiten.
4.4.
De Staat heeft - kort samengevat - betoogd dat de officier van justitie terecht gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 551a Wetboek van Strafvordering en dat [eiser] geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de op 17 oktober 2017 aangekondigde ontruiming disproportioneel is.
4.5.
De voorzieningenrechter volgt de Staat voorlopig nog niet in dit standpunt. Natuurlijk begint [eiser] met zijn vermoedelijke schending van de strafwet dit kort geding met een ongunstige uitgangspositie en het is niet uitgesloten dat de ontruiming uiteindelijk zal mogen doorgaan. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden, en nadere analyse van de door partijen kort voor de mondelinge behandeling ter zitting in het geding gebrachte stukken, roepen echter vragen op met betrekking tot de over en weer in aanmerking te nemen belangen, waaronder de motieven van [naam bestuurder] en Gendersteyn om (langs de strafrechtelijke route) het pand te doen ontruimen.
4.6.
[eiser] heeft er ter zitting uitdrukkelijk op aangedrongen de wijkagent, [naam wijkagent] , te doen horen omdat deze bereid zou zijn te verklaren omtrent de positieve gevolgen die de aanwezigheid van de krakers in het pand zouden hebben. De voorzieningenrechter wil [eiser] in ieder geval in de gelegenheid stellen deze in zijn ogen relevante verklaring in dit kort geding te presenteren.
4.7.
Voorts heeft [eiser] beschuldigingen en/of verdachtmakingen in de richting van (rechts)personen die feitelijk belang hebben bij de door de Staat aangezegde ontruiming naar voren gebracht. Indien die verdenkingen gegrond mochten blijken, zou de Staat door de beoogde ontruiming - en de daarmee gepaard gaande inbreuk op het huisrecht van [eiser] c.s. - het ene kwaad van het misdrijf kraken vervangen door een ander kwaad: het faciliteren van hetgeen wel wordt aangeduid met “ondermijning”.
4.8.
Enerzijds past het de rechter niet om dit soort verstrekkende negatieve conclusies te trekken zonder behoorlijk onderzoek maar anderzijds neemt een voorlopige bestudering van het, mede door de Staat, tot dusverre aangeleverde feitenmateriaal niet op voorhand alle zorgen weg.
4.9.
Zonder volledig te zijn, is de voorzieningenrechter onder meer tot de volgende - nog voor tegenspraak en aanvulling vatbare - voorlopige bevindingen gekomen.
4.9.1.
Het pand heeft een drugsgerelateerd verleden. In de periode dat Molenhof Beheer B.V. erfpachter was (sedert 31 maart 2011) is ter plaatse op 23 juni 2015 een hennepkwekerij ontmanteld.
4.9.2.
Diezelfde Molenhof Beheer B.V. heeft ook na de transactie van 15 mei 2017 nog steeds een juridisch en economisch belang bij het pand behouden. Op 15 mei 2017 is immers een erfpachtrecht aan Gendersteyn verkocht en geleverd, zonder dat Gendersteyn de koopsom van € 295.000,00 heeft betaald. Met de in de notariële leveringsakte voorziene mogelijkheid om bedragen ten titel van geldlening in verband met de schuldig gebleven koopsom te betalen is de basis gelegd voor een door Gendersteyn en Molenhof Beheer B.V., geheel naar eigen inzicht in te vullen, “witte” geldstroom naar Molenhof Beheer B.V.
4.9.3.
In hoeverre dat laatste ook relevant is voor de door Gendersteyn verschuldigde jaarlijkse erfpachtcanon van € 19.807,92 is niet duidelijk, nu de voorzieningenrechter uit de stukken niet heeft kunnen opmaken wie de bloot eigenaar van het pand is. De voorzieningenrechter is geïnteresseerd in de vraag wie formeel de bloot eigenaar is (daarover zal het kadaster de Staat zeker uitsluitsel kunnen geven) en of er een relatie bestaat van de bloot eigenaar met de drie heren, [X] , [X] en [X] , die zich in een dure Mercedes met een in Hamburg geregistreerd Duits kenteken bij het pand zouden hebben vertoond. Van hen zou [X] aan [eiser] c.s. te kennen hebben gegeven dat hij de eigenaar van het pand is.
4.9.4.
Op geen enkele wijze is inzichtelijk hoe de op 13 februari 2017 opgerichte (“eenmans”)stichting Gendersteyn, die tot doel heeft “het bevorderen van de sociale cohesie in Veldhoven”, aan haar financiële middelen komt, terwijl Gendersteyn circa drie maanden na haar oprichting wel voormelde aanzienlijke financiële verplichtingen is aangegaan.
4.9.5.
De voorzieningenrechter wil voorts nader geïnformeerd worden over het aantreffen van de volgens [eiser] enkele maanden voor de aanvang van de huidige bewoning op 9 oktober 2017 - dat moet dus in de zomer van 2017 zijn geweest, toen Gendersteyn al erfpachter was - in de tuin aangetroffen grote gestutte kuil. Deze zou mogelijk bestemd zijn geweest voor de productie van synthetische drugs. Mogelijk kan de wijkagent hierover verklaren, maar in ieder geval mag de Staat via het Openbaar Ministerie in de positie worden geacht hier opheldering over te kunnen geven. In het geval de kuil een indianenverhaal mocht zijn, kan het maar beter uit de wereld worden geholpen.
4.9.6.
Het staat de heer [naam bestuurder] uit [woonplaats] vrij om te gaan wonen waar hij wil en hij is op zichzelf aan de voorzieningenrechter geen verantwoording verschuldigd voor zijn keuze om in Veldhoven te gaan wonen. Voor de voorzieningenrechter is het echter wel van belang om te weten welk belang er voor [naam bestuurder] mee gediend is dat hij het pand op korte termijn zal kunnen betrekken, nu dat een rol kan spelen bij de afweging van het belang van het huisrecht van [eiser] (c.s.) enerzijds en het belang van Gendersteyn om aan haar enig bestuurder [naam bestuurder] huisvesting in het pand te verschaffen. Heeft [naam bestuurder] banden met Veldhoven en brengt het huisvesten van [naam bestuurder] in het pand het doel van Gendersteyn, het bevorderen van de sociale cohesie in Veldhoven, dichterbij?
4.9.7.
Voor het geval onverhoopt juist mocht zijn de stelling van [eiser] dat [naam bestuurder] terminaal is (dat [naam bestuurder] leukemie heeft is op grond van het emailbericht van de heer [naam] aan de wijkagent voorshands aannemelijk) wil de voorzieningenrechter van de Staat weten wat de plannen van Gendersteyn zijn met het pand indien [naam bestuurder] binnen afzienbare tijd wegens ziekte of overlijden niet (meer) in het pand zou kunnen wonen.
4.10.
Zonder nadere informatie van partijen acht de voorzieningenrechter het niet goed mogelijk om een verantwoorde afweging te maken die nodig is om de vordering van [eiser] toe, dan wel af te wijzen.
4.11.
De voorzieningenrechter zal een voortgezette behandeling bepalen. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om dan wijkagent [naam wijkagent] te doen horen als informant en desgewenst nader in te gaan op de hiervoor opgeworpen vragen. Ook de Staat krijgt de gelegenheid om te reageren op de hiervoor opgeworpen vragen. De Staat kan desgewenst de heren [naam bestuurder] en [naam] voornoemd ter zitting als informant meebrengen.
Vanzelfsprekend zullen ook andere relevante punten aan de orde kunnen komen.
4.12.
Voorshands ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verder in te gaan op de door [eiser] besproken vraag of er bij de gemeente Veldhoven vergunningen zijn aangevraagd met betrekking tot het pand. De tot op heden geopenbaarde plannen van Gendersteyn met het pand lijken slechts te voorzien in het opknappen van een bestaande woning om deze voor bewoning geschikt te maken op een wijze waarvan niet valt in te zien dat daarvoor een vergunning vereist is.
4.13.
De termijn van acht weken die het Openbaar Ministerie in de brief van 17 oktober 2017 aan [eiser] heeft gegeven om een oordeel in kort geding te verkrijgen omtrent de toelaatbaarheid van de ontruiming zal worden overschreden. De voorzieningenrechter zal, om de rechtsbescherming van [eiser] niet bij voorbaat illusoir te maken, aan de Staat een voorlopig verbod opleggen om tot ontruiming over te gaan voordat in dit kort geding op al het door [eiser] bij dagvaarding gevorderde eindvonnis zal zijn gewezen, dan wel het kort geding op andere wijze zal zijn geëindigd. Niet gebleken is van zwaarwegende belangen van partijen die aan dit tijdelijke verbod in de weg staan.
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de Staat om op de strafrechtelijke gronden als aangegeven in de aanzegging van 17 oktober 2017 tot ontruiming over te gaan van de woning aan de [adres] , voordat bij eindvonnis in dit kort geding op al het door [eiser] bij dagvaarding gevorderde zal zijn beslist dan wel het kort geding op andere wijze zal zijn geëindigd;
5.2.
verklaart het onder 5.1. gegeven verbod uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat de behandeling van dit kort geding zal worden voortgezet in één van de zittingsruimtes van het Paleis van Justitie te ’s-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8 op donderdag 21 december 2017 om 13.00 uur teneinde het onderzoek naar de feiten als onder de beoordeling toegelicht voort te zetten;
5.4.
bepaalt dat een partij die op voormeld tijdstip verhinderd mocht zijn te verschijnen aan de voorzieningenrechter om een andere datum kan verzoeken, zulks onder opgave van redenen èn van de verhinderdata van
beidepartijen, waarbij de dinsdagen en de vrijdagen bij voorbaat als verhinderdata zullen gelden, in verband met vaste verhindering van de voorzieningenrechter respectievelijk de wijkagent;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2017.