ECLI:NL:RBOBR:2017:6765

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
01/865112-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld gepleegd in Eindhoven met onvoorwaardelijke gevangenisstraf als gevolg

Op 29 december 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 september 2017 in Eindhoven een straatroof heeft gepleegd. De verdachte heeft op klaarlichte dag, in het centrum van Eindhoven, een man van zijn portemonnee beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de man heeft vastgegrepen, met kracht tegen zijn borst heeft geduwd, waardoor het slachtoffer ten val kwam, en vervolgens de portemonnee uit de handen van het slachtoffer heeft getrokken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. De rechtbank heeft de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen en is nog steeds herstellende van de gevolgen van de straatroof. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten en het recidivegevaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ook gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865112-17
Parketnummer vordering: 01/865143-15
Datum uitspraak: 29 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 november 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 september 2017 te Eindhoven, op de openbare weg (te weten op het Stationsplein en/of het 18-Septemberplein), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (een geldbedrag van ongeveer 10 euro aan muntgeld, althans enig geldbedrag, en/of een rijbewijs en/of een bankpas en/of een creditcard en/of een ANWB ledenpas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte:
- die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en/of
- ( vervolgens) (met kracht) die [slachtoffer] tegen diens borst, althans diens bovenlichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (met diens hoofd) op de grond is gevallen en/of
- ( met kracht) de portemonnee uit de handen van die [slachtoffer] heeft getrokken.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/865143-15 is aangebracht bij vordering van 15 september 2017. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer te Oost-Brabant van 24 juni 2016. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverwegingen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigd kan worden bewezen dat verdachte zich op 2 september 2017 op de openbare weg, het Stationsplein in Eindhoven, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een portemonnee met inhoud van [slachtoffer] en dat hij bij deze diefstal geweld heeft gebruikt met het oogmerk om deze diefstal gemakkelijk te maken door aangever vast te pakken, op de grond te duwen en de portemonnee uit de hand van aangever te trekken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging betoogt dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de inhoud van de bewijsmiddelen naar de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage en overweegt verder het volgende.
Van aangever (het latere slachtoffer) is op 2 september 2017 een portemonnee gestolen, waarbij geweld tegen hem is gebruikt. Aangever spreekt over een klap tegen het hoofd en [getuige 1] spreekt over een worsteling, waarbij aangever is geduwd en ten val is gekomen. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, waaronder een barst in de huid op het achterhoofd. De dader is gevlucht. [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de straatroof werd gepleegd, dat de dader vluchtte in de richting van de Vestdijktunnel en dat hij achter de dader aan is gerend. Verbalisanten hebben op camerabeelden de straatroof gezien om 20.02 uur en 42 seconden.
In de Vestdijktunnel heeft [getuige 1] zijn achtervolging gestaakt, waarna hij en [getuige 2] de dader verder zagen rennen in de richting van het centraal station te Eindhoven, aldus hun getuigenverklaringen. Om 20.03 uur en 35 seconden zien verbalisanten op de camerabeelden een persoon al rennend uit de Vestdijktunnel komen. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de dader van de roofoverval dezelfde persoon is als die om 20.03 uur en 35 seconden uit de Vestdijktunnel is komen rennen. Het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting heeft aanwijzingen bijgebracht voor het bestaan van een ander persoon die rennend de Vestdijktunnel inging en deze vervolgens ook weer rennend verliet. De verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen sluiten die mogelijkheid nagenoeg uit en de tijdspanne tussen het moment waarop op de camerabeelden zichtbaar is dat de dader van de straatroof de tunnel inrende en het moment waarop vervolgens op die beelden zichtbaar is dat een persoon diezelfde tunnel al rennend verlaat, biedt voldoende steun voor die vaststelling van de rechtbank.
De vraag is vervolgens of verdachte deze persoon is. Op verschillende nagenoeg opeenvolgende camerabeelden is deze persoon te volgen. Op het moment dat deze persoon over de Lardinoisstraat loopt, draait hij zich om waardoor zijn gezicht duidelijk in beeld is. Van dit beeld hebben verbalisanten een foto/screenshot gemaakt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon op dit beeld kan zijn en dat hij die dag dezelfde kleding droeg als de persoon op het beeld. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee genoegzaam vast dat verdachte dezelfde persoon is als de persoon die op de camerabeelden uit de Vestdijktunnel rende.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Het ten aanzien van het bewijs gevoerde vrijspraak verweer van de verdediging steunt nagenoeg uitsluitend op geopperde mogelijke alternatieve scenario’s waarin de persoon die de Vestdijktunnel uit komt rennen niet dezelfde persoon is als de aan de straatroof gekoppelde persoon die kort tevoren die tunnel inrent. Dat verweer vindt zijn weerlegging in hetgeen hierboven door de rechtbank is overwogen en vastgesteld en wordt daarom verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 02 september 2017 te Eindhoven, op de openbare weg (te weten op het Stationsplein), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (een rijbewijs en een bankpas) toebehorende aan [slachtoffer] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat verdachte:
- die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en
- die [slachtoffer] heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- de portemonnee uit de handen van die [slachtoffer] heeft getrokken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt primair om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om een psychiater de opdracht te geven verdachte te onderzoeken. Reden hiervoor is dat de officier van justitie meent dat terbeschikkingstelling in dit geval passend is. Terbeschikkingstelling is echter thans niet mogelijk, omdat een rapport van een psychiater ontbreekt, aldus de officier van justitie.
Subsidiair vordert de officier van justitie een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van het voorarrest en tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft verder ter terechtzitting verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
De rechtbank heeft bij de beraadslagingen onder ogen gezien dat uit het dossier, in het bijzonder uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapporten van de psycholoog en de reclassering, sterke aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling c.q. ziekelijke stoornis. Ook heeft de rechtbank de ogen niet gesloten voor het feit dat een recidivegevaar alleszins kan worden aangenomen, reeds omdat verdachte in het verleden meerdere keren is veroordeeld door de strafrechter terzake van vermogens- en geweldsmisdrijven, dat eerder opgelegde toezichten in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling niet het gewenste resultaat hebben gehad en dat gesproken wordt van de noodzaak van een klinische behandeling van enige duur.
Op zichzelf bezien is daarom het primaire standpunt van de officier van justitie dat een nader psychiatrisch onderzoek noodzakelijk is, te begrijpen. Teneinde de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te kunnen leggen is immers naast het rapport van de psycholoog een rapport van een psychiater nodig. De rechtbank heeft zich daarom de vraag gesteld of zij, indien een rapport van een psychiater voorhanden zou zijn geweest, over zou zijn gegaan tot de oplegging van de TBS-maatregel. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Bij dat oordeel weegt in doorslaggevende mate mee dat het hier weliswaar gaat om op zichzelf beschouwd een ernstig feit – een straatroof op klaarlichte dag met een kwetsbaar slachtoffer – maar dat tegelijkertijd het delict is gepleegd met relatief bezien gering geweld. De rechtbank gaat er geenszins aan voorbij dat de uiteindelijke gevolgen voor het slachtoffer niet gering zijn, maar feitelijk heeft het geweld uit weinig meer dan een duw en het trekken van de portemonnee uit de handen van het slachtoffer bestaan.
Binnen die context bezien, acht de rechtbank het niet opportuun om het ultimum remedium van de TBS-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. Een dergelijke maatregel kan tot een zeer lange vrijheidsberoving leiden die niet meer in verhouding staat tot het delict en de wijze waarop dat is gepleegd.
Het verzoek tot nader onderzoek wordt afgewezen omdat de noodzaak daarvan dus niet is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer, een man op leeftijd, in het openbaar op klaarlichte dag en op brutale wijze beroofd, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer is nog steeds herstellende. Verdachte heeft gehandeld uit winstbejag, zich kennelijk niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer en zich geen rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De verdachte heeft kennelijk het vooruitzicht op snel financieel gewin bovengeschikt gemaakt aan de belangen van het slachtoffer en daarmee er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans lichamelijke integriteit en persoonlijke eigendommen.
Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden vaak nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Dat dit ook bij het slachtoffer in deze zaak aan de hand is, blijkt treffend uit de namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring. Ook veroorzaken dergelijke delicten vaak zulke gevoelens bij anderen. Bovendien wakkeren dergelijke feiten niet zelden gevoelens van boosheid en verontwaardiging aan in de maatschappij.
Ten slotte neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij op geen enkel moment, bij de politie, in het vooronderzoek, noch ter terechtzitting van de rechtbank, zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en inzicht heeft willen geven in de factoren die tot het delictgedrag hebben geleid. Hij heeft daarmee de rechtbank elke mogelijkheid ontnomen om tot een op maat toegesneden strafoplegging te komen die enerzijds rechtdoet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd maar tezelfdertijd dienstbaar is aan het voorkomen van herhaling. Dat betekent dat de rechtbank geen andere mogelijkheid resteert dan het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van die duur weegt voorts mee dat verdachte op 21 mei 2013 ook al door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld voor een straatroof. Aan verdachte is toen een gevangenisstraf opgelegd van 536 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een dergelijke straf heeft verdachte er klaarblijkelijk niet van weten te weerhouden om na zijn proeftijd een soortgelijk feit te plegen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis op te heffen af.
De rechtbank vindt een straf in de orde van grootte zoals door de officier gevorderd disproportioneel. Dergelijke straffen worden in de regel slechts opgelegd als sprake is van meerdere feiten, zeer grof geweld, zeer ernstig letsel en/of een gigantische buit.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Door het slachtoffer is een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade gevorderd en een bedrag van € 386,88 aan materiële schadevergoeding. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit kleingeld, een portemonnee en het eigen risico van de zorgverzekeraar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gestelde materiële schade toewijsbaar is. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient gematigd te worden tot € 1.500,00, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, als gevolg waarvan de vorderingen van de benadeelde partij moeten worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 386,88 aan materiële schadevergoeding, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Bij het begroten van de hoogte van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen die andere rechters in vergelijkbare gevallen toekennen.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/865143-15.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 310, 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te makenverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] van een bedrag van € 1.386,88 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] inzake het bewezen verklaarde feit van een bedrag van € 1.386,88 bestaande uit een bedrag aan materiële schade van
€ 386,88 en een bedrag aan immateriële schade van € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen;
Wijst het meer of anders gevorderde af.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/865143-15:

Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant in de zaak met parketnummer 01/865143-15 van 24 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. Kooijman, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 29 december 2017.

BEWIJSBIJLAGE

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, district Eindhoven, genummerd BHV: 2017182960, aantal pagina’s: 82.
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , d.d. 3 september 2017, nr. PL2100-2017182960-1 (blz. 26-27, 29)
Op zaterdag 2 september 2017 omstreeks 20.00 uur op de parkeerplaats aan het Stationsplein te Eindhoven voelde ik dat mijn portemonnee uit mijn rechterhand werd getrokken. Meteen daarna voelde ik een klap op mijn achterhoofd. Mijn portemonnee is weggenomen en ik heb letsel opgelopen. De inhoud van de portemonnee staat genoemd in de goederenbijlage.
Bijlage goederen
- Portemonnee
- Rijbewijs
- Bankbescheiden (pas) ASN
- Bankbescheiden (pas) ANWB
Aanvraagformulier medische gegevens betreffende [slachtoffer] , d.d. 7 september 2017 (blz. 65).
Omschrijving van het letsel:
Barstverwonding huid achterhoofd rechts, 2 cm
Pijn heup links
Licht traumatisch hersenletsel (hersenschudding).
Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , d.d. 3 september 20107, nr. PL2100-2017182960-9 (blz. 74-75).
Ik hoorde en zag een worsteling plaatsvinden. Ik zag dat de dader en de oude meneer de portemonnee vast hadden. Ik zag dat de dader, de oude meneer duwde waardoor deze oude meneer viel. Ik zag dat de dader hierna wegrende over de parkeerplaats naar de Vestdijktunnel. Ik ben toen ook gaan rennen. Ik zat dicht achter hem. (…). De dader rende verder de tunnel in naar de buskant van het station. Ik heb toen nog tot de helft van de tunnel gelopen en ben daarna omgedraaid om te gaan kijken hoe het met het slachtoffer was.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , d.d. 2 oktober 2017, nr. PL2100-2017182960-21 (blz. 80-81)
Op het moment dat ik vanuit het tunnel onder het spoor door liep in de richting van het centrum van Eindhoven zag ik een man op mij af komen rennen. Enkele ogenblikken later zag ik dat er een andere jongeman van ongeveer mijn leeftijd achteraan rende. Ik zag dat de man die ten val kwam weer opstond en weer ging rennen in de richting van het busstation van het centraal station te Eindhoven. Ik zag dat de jongeman stopte met rennen en weer terug kwam lopen in mijn richting.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 3 september 2017, nr. PL2100-2017182960-8 (blz. 40-41, 47 (foto 6) en 48 (foto 7)).
Wij keken de camerabeelden uit van de straatroof die werd gepleegd op zaterdag 2 september 2017 omstreeks 20.00 uur op het Stationsplein te Eindhoven. De camerabeelden worden door ons omschreven.
Camera EHV 05.1 om 20.02.42 uur: Hier is te zien dat de man met de donkere bovenkleding ongeveer twee stappen naar achteren doet en daarbij zijn armen gestrekt voor zich uit heeft. Vervolgens zie je dat het slachtoffer, door de man met de donkere bovenkleding, ter hoogte van zijn borst/bovenlichaam met kracht naar achteren wordt geduwd. Hierdoor komt het slachtoffer ten val. De verdachte valt hierdoor ook voorover op het slachtoffer. De verdachte komt weer overeind en rent vanuit de camerapositie gezien naar rechts.
20.02.47 uur: te zien is dat de verdachte, zoals eerder verklaard, donkerkleurige bovenkleding draagt en een lichtkleurige broek. Verder is te zien dat op een geschatte afstand van 7 a8 meter iemand achter de verdachte aan rent (Rb: [getuige 1] ).
Om 20.02.57 uur verdwijnt de verdachte alsmede de getuige uit beeld. Ze rennen dan in de richting van de Vestdijktunnel in de richting van de Fellenoord te Eindhoven
Camera EHV 36.1 PTZ Vestdijktun – ’t Eindje 02-09-2017 te 20.02.02 uur.
20.03.08: te zien is dat een persoon, die overeenkomt met de eerder genoemde omschrijving van de verdachte, al rennend uit de Vestdijktunnel komt. Getuige rent er dan niet meer achteraan. Te zien is dat de verdachte een donkerkleurige jas aan heeft met op de mouw een witte verticale streep.
Camera EHV 38.1 PTZ Neckerpoel Fellenoord 2-9-2017 te 20.02.03 uur
Om 20.03.35 uur zie je de persoon (Rb: verdachte) linksboven in beeld verschijnen. De persoon komt dan uit de richting van de Vestdijktunnel en loopt de naamloze tunnel in de richting van de kruisstraattunnel.
Camera EHV 01.1 PTZ Fellenoord Fietstunnel 2-9-2017 20.04.04 uur
Om 20.05.44 komt de persoon het beeld in gelopen. Hij komt dan uit de richting van de kruisstraattunnel gelopen en gaat in de richting van de Lardinoisstraat te Eindhoven. Op dit beeld is de kleding van verdachte duidelijk zichtbaar. Hij draagt een donkerkleurige jas/jack met een witte verticale bies over de mouwen. Onder de jas draagt hij een bordeaux c.q. rood kleurig shirt, een lichtkleurige broek en rode schoenen met een wit accent.
Camera 02.1 PTZ de Schimmelt Piazza 02-09-2017 20.06.10 uur
Om 20.06.53 uur: de persoon (Rb: verdachte) komt in beeld. Hij loopt hier over de Lardinoisstraat in de richting van de Piazza te Eindhoven. Op dit beeld heeft de persoon zich omgedraaid waardoor we hem in het gezicht zien (screenshots foto 6 en 7).
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 4 september 2017, nr. PL2100-2017182960-13 (blz. 56-58)
Op zondag 3 september 2017 hebben wij verbalisanten de aangeleverde camerabeelden uitgekeken van de straatroof die gepleegd was op zaterdag 2 september 2017. Toen wij de aangeleverde camerabeelden hadden bekeken, de insluitingsfoto’s van [verdachte] hadden gezien alsmede hem in zijn cel hadden bezocht, kunnen wij met aangrenzende zekerheid verklaren dat [verdachte] de straatroof heeft gepleegd. Dit n.a.v. de camerabeelden van de regionale toezichtruimte waar de looproute van verdachte in beeld is gebracht. In eerste instantie draagt [verdachte] een donkerkleurige jas/jack met een lichtkleurige broek. De donkerkleurige jas draagt hij niet meer op het moment dat hij vanuit de richting van de Lardinoisstraat de Piazza op komt lopen. Van de beelden zijn op verschillende momenten screenshots gemaakt. Op twee van deze screenshots (screenshots foto 6 en 7) is de verdachte erg goed in beeld en is de kwaliteit van deze screenshots dusdanig goed dat een herkenning van de daarop afgebeelde persoon zeker mogelijk is.
Wij zagen op het moment dat wij de verdachte in zijn cel zagen liggen dat hij voor de volle honderd procent de persoon betreft op de bovengenoemde screenshots. Wij herkenden hem aan de kleding die hij droeg, het shirt dat op de grond lag.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 3 september 2017, nr. PL2100-2017182960-11 (blz. 55)
[verdachte] lag met zijn ontbloot bovenlichaam op bed. Hij droeg een lichtkleurige broek. Een T-shirt, in de kleur bordeaux rood dan wel rood, lag links naast het bed op de grond.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 december 2017
Het kan dat ik de persoon ben op de screenshots van de Piazza. Ik ben daar toen op dat moment wel geweest. Ik had die dag dezelfde kleding aan als de persoon op de screenshot.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 3 september 2017, nr. PL2100-2017182960-10 (blz. 51-52).
Op zondag 3 september 2017 om 10.45 uur zochten wij naar bewijsmateriaal inzake de diefstal met geweld die op 2 september rond 20.00 uur had plaatsgevonden op de parkeerplaats bij het Stationsplein te Eindhoven. Op de hoek Neckerpool/Lardinoisstraat bevindt zich een meterkast aan de zijde van Neckerpool. Achter deze meterkast troffen wij de volgende goederen aan:
- Een Nederlands rijbewijs op naam van aangever.
- Een Rabobankpas op naam van aangever.
Deze meterkast ligt op de route die de verdachte heeft afgelegd. Dit is vastgelegd op camerabeelden.