Overwegingen
1. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1955 in Rwanda. Vanaf 21 januari 1999 verblijft hij in Nederland. Bij besluit van 19 oktober 2001 is aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 22 januari 2002 heeft hij een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gekregen. Bij Koninklijk Besluit van 11 september 2006 is aan hem het Nederlanderschap verleend.
2. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken omdat:
- er volgens hem ernstige redenen zijn om aan te nemen dat verzoeker betrokken is geweest bij de genocide in Rwanda in 1994;
- verzoeker dat tijdens zijn toelatingsprocedure en tijdens de naturalisatieprocedure niet heeft vermeld;
- terwijl hij wist, dan wel had moeten weten, dat die informatie in die procedures van groot belang was.
Dat standpunt heeft de staatssecretaris bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Verzoeker heeft uitvoerig en onderbouwd betwist dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij betrokken is geweest bij de genocide in Rwanda.
4. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen tot op het beroep is beslist en te bepalen dat verzoeker gedurende die periode zijn paspoort mag behouden.
Het karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
5. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt eerst of het verzoek overduidelijk elk spoedeisend belang mist, dan wel of de belangen van de verzoekende partij overduidelijk zo weinig worden aangetast door uitvoering van het besluit, dat het treffen van een voorlopige voorziening niet passend zou zijn. Met andere woorden: als iemand geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorziening, moet het verzoek alleen al daarom worden afgewezen en beoordeelt de voorzieningenrechter verder niet of het besluit wel of niet rechtmatig is.
7. In het andere geval, dus als niet vaststaat dat de verzoekende partij geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter kijken of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is. Daarbij geldt dat als de rechtmatigheid van dat besluit evident is, geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Andersom geldt dat als de
onrechtmatigheid van het besluit evident is, die grond wel bestaat. Dat zijn de twee uitersten. Het kan ook gaan, en meestal is dat het geval, om een tussencategorie; bijvoorbeeld als op het besluit wel wat valt af te dingen, de rechtmatigheid of onrechtmatigheid niet klip en klaar is of als die rechtmatigheid niet zonder diepgravend onderzoek kan worden beoordeeld.
8. Als het gaat om die tussencategorie, moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Ook als het nodig is binnen heel korte tijd een beslissing te nemen, kan het nodig zijn dat de voorzieningenrechter zich beperkt tot zo'n belangenafweging.
De beoordeling in deze zaak
9. Toegepast op deze zaak betekent dit het volgende.
10. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onverwijlde spoed. Verzoeker verliest als gevolg van het bestreden besluit immers onmiddellijk zijn Nederlanderschap en de daarmee gepaard gaande rechten.
11. Vervolgens moet worden bezien of er een voorlopig oordeel valt te geven over de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarover overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De vraag of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat verzoeker betrokken is geweest bij de genocide in Rwanda, is – ook gelet op aard van de talrijke aangevoerde stellingen over en weer – veel te complex om te beantwoorden in een spoedprocedure als deze. De rechtmatigheid of onrechtmatigheid valt dus niet zonder diepgravend onderzoek vast te stellen. Daarom zal de voorzieningenrechter zich beperken tot een belangenafweging. Het gaat dan dus om het belang van de staatssecretaris bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, afgewogen tegen het belang van verzoeker bij schorsing van (de rechtsgevolgen van) het bestreden besluit.
12. Verzoeker heeft hierover gezegd dat zijn belang zwaarder moet wegen. De procedure loopt al lange tijd, namelijk vanaf januari 2014. Daarnaast is hij al bijna 18 jaar in Nederland. Gedurende die periode heeft hij zich aan de wet gehouden, geen problemen veroorzaakt voor de openbare orde en op verschillende manieren bijgedragen aan de Nederlandse samenleving. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij zijn Nederlandse paspoort op korte termijn nodig heeft omdat hij naar Senegal wil voor een bijenproject. Verzoeker moet voor dit project regelmatig heen en weer reizen. Gezien de seizoensgebondenheid van het bijenproject wil verzoeker voor het regenseizoen, dat start in maart 2018, afreizen. Een reis naar Senegal kan hij niet maken met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
13. De staatssecretaris heeft hiertegenover gesteld dat hij groot belang heeft bij een onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. De staatssecretaris acht het niet langer wenselijk dat verzoeker zich als Nederlander kan presenteren. Dit omvat ook de aan het Nederlanderschap verbonden rechten, zoals consulaire bescherming en het kiesrecht. Bovendien heeft de staatssecretaris benadrukt dat verzoeker door het bestreden besluit terugvalt op de aan hem in het verleden verleende asielstatus, waarmee hij nog altijd over alle daarmee verbonden rechten beschikt.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker tot schorsing van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zwaarder weegt dan de belangen van de staatssecretaris. Daartoe is het volgende van belang. Verzoeker kan zonder zijn paspoort niet reizen. Op de zitting heeft de staatssecretaris gezegd dat aan verzoeker ook geen tijdelijk reisdocument zal worden verschaft, zodat duidelijk is dat het bestreden besluit voor verzoeker als gevolg heeft dat hij Nederland niet zal kunnen uitreizen. Verzoeker heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat hij vanwege zijn werkzaamheden in Senegal in de gelegenheid moet zijn om heen en weer te reizen. De staatssecretaris heeft daartegenover niets anders gesteld dan dat hem niet is gebleken dat verzoekers aanwezigheid in Senegal absoluut noodzakelijk is. Dat is echter ook niet waar de voorzieningenrechter van uitgaat: de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verzoeker in verband met zijn werkzaamheden
wenstte reizen naar Senegal en dat hem dat met de uitvoering van het bestreden besluit onmogelijk wordt gemaakt. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij dit oordeel dat verzoeker al bijna 18 jaar in Nederland is, en dat de zitting in het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit binnen betrekkelijk korte termijn, namelijk op 20 maart 2018, zal plaatsvinden. Het primaire besluit dateert van 22 januari 2014 en deze procedure duurt dus al bijna vier jaar. Gedurende die tijd zijn de rechtsgevolgen van de besluiten die in deze procedure zijn genomen (die allemaal op de intrekking van het Nederlanderschap van verzoeker zagen), steeds geschorst geweest, onder meer als gevolg van rechterlijke voorlopige voorziening-uitspraken. Waarom de uitkomst van het beroep, bezien tegen de achtergrond van die lange procedureduur en de respectievelijke belangen, nu niet meer kan worden afgewacht, heeft de staatssecretaris niet duidelijk kunnen maken.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
16. De voorzieningenrechter bepaalt dat de staatssecretaris aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De staatssecretaris moet de door verzoeker gemaakte proceskosten betalen. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,– en wegingsfactor 1).