ECLI:NL:RBOBR:2017:6680

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
01/995005-16 art. 17 Wm
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van meldplicht ongewoon voorval volgens de Wet milieubeheer

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die zich schuldig heeft gemaakt aan het niet tijdig melden van een ongewoon voorval, zoals vereist door artikel 17.1 van de Wet milieubeheer. De verdachte, een onderneming gevestigd in Son, werd beschuldigd van het niet zo spoedig mogelijk melden van een brand in de pompomkasting op de afvalwaterput van de ontzwavelingsunit van de Groen Gas Installatie, die op 15 mei 2015 had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 11 december 2017 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte een bekentenis afgelegd, en de rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal en rapportages, geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de meldplicht had geschonden.

De rechtbank heeft de ernst van de overtreding in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat de nalatigheid van de verdachte de overheid de mogelijkheid heeft ontnomen om tijdig maatregelen te nemen met betrekking tot de potentiële milieuschade. De officier van justitie had een geldboete van € 25.000,-- geëist, en de rechtbank heeft deze eis overgenomen, waarbij rekening werd gehouden met de aard van de onderneming en de omstandigheden waaronder de overtreding was begaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk overtreden van artikel 17.2 van de Wet milieubeheer en heeft de geldboete opgelegd als straf voor de gepleegde overtreding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01/995005-16]
Strafrecht
Parketnummer: 01/995005-16
Datum uitspraak: 22 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [plaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 oktober 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 mei 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, althans in Nederland, als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, (aan of nabij de [adres] te Son), dreef, waarin zich op 15 mei 2015, (omstreeks 22.45 uur), een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer voordeed of heeft voorgedaan, te weten een brand in de pompomkasting op de afvalwaterput van de ontzwavelingsunit van de Groen Gas Installatie (GGI), al dan niet opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a van de Wet milieubeheer, het orgaan was waaraan de melding werd gericht dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk overtreden van artikel 17 lid 2 van de Wet milieubeheer.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen verweren gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens de verdediging geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van dit feit hebben geleid:
- Relaasproces-verbaal [2] ;
- Meldingsformulier ongewoon voorval [3] ;
- Rapportage ongewoon voorval bij [verdachte] [4] ;
- Relevant deel van de omgevingsvergunning [5] ;
- Bekennende verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting [6] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op of omstreeks 15 mei 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, (aan de [adres] te Son), dreef, waarin zich op 15 mei 2015, (omstreeks 22.45 uur), een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer voordeed, te weten een brand in de pompomkasting op de afvalwaterput van de ontzwavelingsunit van de Groen Gas Installatie (GGI), opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete van € 25.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard en de financiële omstandigheden van de rechtspersoon.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet zo spoedig mogelijk melden van een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer bij het bevoegde gezag. Dit betreft een ernstige nalatigheid, omdat de overheid daardoor de mogelijkheid is ontnomen om tijdig zelf waarnemingen te doen met betrekking tot de aard en omvang van het incident en de potentiële milieuschade en om eventueel – op die waarnemingen gebaseerde – maatregelen te nemen.
Verdachte is een grote onderneming die onderdeel uitmaakt van een internationaal concern. De hoogte van een op te leggen boete dient daaraan te worden gerelateerd. Tevens dient daarmee zowel naar verdachte als naar soortgelijke ondernemingen een signaal te worden gegeven teneinde nalatigheid in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
artikel 23, 24, 51, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten; artikel 17.2 van de Wet milieubeheer.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 17.2 eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Geldboete van EUR 25.000,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. De Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2017.
mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, met proces-verbaalnummer OI3340-15-025-04, aantal pagina’s: 67.
2.Relaasproces-verbaal, p. 3-4
3.Meldingsformulier ongewoon voorval, p. 10-11.
4.Rapportage ongewoon voorval bij [verdachte] , p. 32 t/m 53.
5.Relevant deel omgevingsvergunning, p. 13-14.
6.Bekennende verklaring vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 december 2017.