ECLI:NL:RBOBR:2017:6679

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
01/995001-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van veiligheidsvoorschriften in de biogasindustrie met ernstige milieu-impact

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hier aangeduid als verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk overtreden van artikel 5 lid 1 en artikel 7 lid 6 van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015). De verdachte, exploitant van een biogasinstallatie te Son, heeft in de periode van 4 tot en met 7 november 2015 niet alle noodzakelijke maatregelen getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken. Dit leidde tot een aanzienlijke emissie van biogas, geschat op ongeveer 22.500 m3, als gevolg van het loslaten van het membraamdak van de navergister. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan de vereisten van een veiligheidsbeheerssysteem, met name op het gebied van organisatie, personeel en controle op de exploitatie. De rechtbank legde een geldboete op van € 75.000,-, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de genomen maatregelen door de verdachte om herhaling te voorkomen. De uitspraak benadrukt de hoge zorgplicht die rust op bedrijven die onder het Brzo vallen, en de noodzaak om adequaat te reageren op veiligheidsrisico's.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01/995001-17]
Strafrecht
Parketnummer: 01/995001-17
Datum uitspraak: 22 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd te [plaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 oktober 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2015 tot en met 7 november 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als exploitant van de inrichting aan de [adres] te Son en Breugel, waarop het Besluit risico's zware ongevallen 2015 van toepassing was, al dan niet opzettelijk, niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, immers heeft zij - de gevaren voor het ontbreken of weinig in voorraad hebben van antischuim niet of onvoldoende geïdentificeerd en/of onderkend en/of beoordeeld en/of
- de risico's van zware ongevallen met betrekking tot schuimvorming bij de vergistingsinstallatie niet of onvoldoende geïdentificeerd en/of onderkend en/of beoordeeld en/of - geen of onvoldoende maatregelen genomen om schuimvorming snel en/of effectief te voorkomen en/of tegen te gaan en/of te beperken en/of te bestrijden;
Art. 5 lid 1 BRZO 2015
2.
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2015 tot en met 7 november 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als exploitant van de inrichting aan de [adres] te Son en Breugel, al dan niet opzettelijk, niet, althans niet volledig, - ten einde zorg te dragen voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen - een veiligheidsbeheerssysteem, ten aanzien van (voorkomen en/of beperken en/of bestrijden van) schuimvorming, heeft ingevoerd/uitgevoerd, waarin wordt voldaan aan de elementen
i: - de organisatie en het personeel - de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken, samen met de maatregelen die werden genomen om het bewustzijn te doen toenemen dat voortdurende verbetering nodig is. Het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dit personeel en het organiseren van die opleiding. De deelneming van het personeel en eventueel van de (onder)aannemers die in de inrichting werken en die vanuit veiligheidsopzicht belangrijk zijn, en/of
iii: - de controle op de exploitatie - aanneming en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het onderhoud, van de installatie, de processen en de apparatuur, en voor het alarmbeheer en tijdelijke onderbrekingen; rekening houdend met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken op het vlak van monitoring en controle met het oog op de vermindering van het risico op systeemfalen; beheer en controle van de risico's die samenhangen met verouderende apparatuur die geïnstalleerd is in de inrichting en corrosie; inventarisatie van de apparatuur in de inrichting, strategie en methodologie voor het houden van toezicht op en de controle van de staat van de apparatuur; passende follow-upmaatregelen en noodzakelijke tegenmaatregelen, genoemd in bijlage III sub b bij de richtlijn 2012/18/EU (Seveso III), en met passende middelen en structuren die evenredig zijn aan de gevaren van zware ongevallen en de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting;
artikel 7 lid 6 van het Besluit risico's zware ongevallen 2015
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzettelijk artikel 5 lid 1 Brzo 2015 en artikel 7 lid 6 Brzo 2015 heeft overtreden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Primair omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat schuld ook niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is geweest van een voorzienbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Bewijsmiddelen.

Het proces-verbaal, p. 9-10, voor zover inhoudende:
[bedrijf 1] . en [verdachte] zijn gevestigd aan de [adres] te Son en zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet milieubeheer, waarvoor
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het bevoegde gezag zijn.
Bij besluit van 26 november 2012, kenmerk C2077977/3308234, heeft Gedeputeerde
Staten van Noord-Brabant een veranderingsvergunning verleend met betrekking tot de
oprichting van een biofosfaatinstallatie en een groengasinstallatie. Tevens werd de opslag
van biogas uitgebreid. Hierdoor werd [bedrijf 1] . een inrichting die voldoet aan de
definitie van een 'bestaande inrichting' zoals opgenomen in artikel 1, lid 1 van het Brzo
2015.
Uit de kennisgeving van de inrichting, d.d. 28 oktober 2015, blijkt dat door de
activiteiten, die plaatsvinden bij [verdachte] , de exploitant [bedrijf 1] . onder de
definitie valt van een laagdrempelige Brzo inrichting.
Incidentenrapportage biogasemissie [verdachte] 7 november 2015, opgemaakt door [persoon 1] , d.d. 24 november 2015, p. 122 t/m 130, voor zover inhoudende:
De installatie beschikt over drie vergisters met een stalen dak en een vergister en een navergister met een membraandak. […] De mengtanks en alle vergisters zijn voorzien van een antischuimdosering waarbij automatisch antischuim wordt gedoseerd zodra de druk van het biogas bepaalde waarden overschrijdt. De navergister beschikt niet over antischuimdosering.
Omstandigheden en feitelijke gebeurtenissen incident
In de loop van 4 en 5 november wort met de drukmeters vastgesteld dat de druk in de vergisters begint op te lopen. De druk in de vergisters 1 en 4 is rond middernacht voor het eerst verhoogd. De druk in de vergisters 2 en 3 is 8 uur later voor het eerst verhoogd. De antischuimdosering wordt automatisch aangesproken en brengt het schuimniveau en de druk terug tot werkbare condities.
Op 4 en 5 november wordt ook de reguliere kalvergierverwerking opgestart en wordt dikke fractie kalvergier aangevoerd naar de mengtank vanuit de decanter.
Tot de ochtend op zaterdag 7 november wordt het normale productieproces gevoerd op de vergistingsinstallatie. De schuimvorming blijft optrede, maar wordt beheerst middels het doseren van antischuim.
Om circa 09.30 uur is het antischuim in de voorraadtank op en is laatste IBC met antischuim leeggemaakt. De antischuimtank wordt gevuld met water om, net als in het verleden, de schuimvorming met water te bestrijden. De schuimbestrijding blijft effectief doorlopen tot circa 10.45 uur (resten antischuim in leidingen en dergelijke). Daarna blijkt dat het schuim viskeus (stevig) is en niet (goed) te bestrijden met water. Vanaf circa 11.00 uur begint de druk in de vergistingstanks op te lopen.
De toevoer van grondstoffen naar de vergisters wordt daarom aan het einde van de zaterdagochtend gestopt (10.30 – 11.00).
Om het schuim meer ruimte te geven in de vergistingstanks wordt om 11.15 uur een deel van de inhoud van de vergistingstanks 1 en 3 afgelaten in de navergister. Het vloeistofniveau in de navergister begint hierdoor op te lopen.
Er wordt vastgesteld dat er ook in de navergister sprake is van (extreme) schuimvorming. Op de navergister zijn geen voorzieningen aanwezig om antischuim te doseren maar wel motorgestuurde en mechanische afblaasvoorzieningen.
Rond 14.30 uur blijkt er sprake te zijn van een te grote onderdruk op de aanvoer van de biogascompressoren. Deze biogascompressoren zijn daarom uitgezet om 14.35 uur. Geconstateerd werd dat op dat moment schuim in de biogasafvoerleiding is gekomen en dat dit is doorgedrongen tot in de demister en in de biogasdroging. Door het schuim in de biogasaanvoerleiding kon […] geen biogas naar de fakkel meer worden afgevoerd [...].
Incidentscenario
In de navergister kon het schuim niet effectief worden bestreden. Doordat het schuim de biogasleiding naar de gasmotoren, de installatie voor de productie van groen gas en de fakkel bereikte, werden de leiding en delen van de gasbehandeling vervuild. De biogasverwerking moest om die reden beëindigd worden.
Uiteindelijk is de druk in de navergister zodanig toegenomen dat het membraandak van de
navergister is losgekomen van de wand.
Omvang van de emissie
Bij het incident is naar schatting in totaliteit 22.500 m3 aan biogas geëmitteerd naar de lucht. De globale samenstelling van het biogas is 68 % methaan en 32 % kooldioxide.
De emissie aan methaan komt derhalve overeen met circa 11 ton.
Deze emissie heeft plaats gevonden tussen ongeveer 15:00 uur op zaterdag 7 november en
13:00 uur op zondag 8 november. Het biogas is vrijgekomen ter plaatse van de navergister (loskomen membraandak) en deels ter plaatse van de vergisters (overdrukveiligheden).
Methaan (CH4) is een brandbaar gas. Daarnaast is methaan is schadelijk voor het milieu, omdat het bijdraagt aan het broeikaseffect en de vorming van ozon.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 16 maart 2016, p. 189 t/m 193, voor zover inhoudende:
A: Sinds 2011 ben ik werkzaam bij [verdachte] "
A: "Ik ben als operator B in dienst. Mijn taken bestaan uit het bewaken van het proces en het zelfstandig uitvoeren van de meeste operationele handelingen, waaronder wordt verstaan het veiligstellen, enkele werkvergunningen afgeven en opstarten en spoelen van diverse V: Sinds wanneer wist u dat er problemen waren met het vergisting proces bij
[verdachte] ?
A: "Volgens mij werd ik op vrijdag 6 november 2015 op de hoogte gebracht dat de
druk in de vergistinginstallatie was opgelopen. V: Is er een werkinstructie, waarin vermeld staat wat u moet doen als er sprake is
van schuimvorming? Zo nee, hoe wist u dan hoe u moest handelen?
A: "Daar is niet echt een procedure voor. Ik heb hem nog nooit gezien. We brengen
wel de manager op de hoogte. In dit geval is dat [persoon 2] . Hij is plantmanager en
[persoon 3] staat tussen [persoon 2] en ons operators in. Als wij verhoogde drukken
rapporteren wij dit aan [persoon 2] of [persoon 3] . Dit kan mondeling of per mail. V: Kunt u ons vertellen hoe het bij [verdachte] geregeld is met het voorraadbeheer
van diverse stoffen waaronder van antischuim en wie is hiervoor verantwoordelijk?
A: "Wij hebben zelf geen overzicht van de hoeveelheid antischuim binnen ons bedrijf.
Aan de niveaumeting op de voorraadtank kan ik zien of deze bijna leeg is. Hier zit
geen alarm op, we moeten dat zelf in de gaten houden. Vervolgens wordt dan
elders binnen het bedrijf een IBC met antischuim opgehaald en toegevoegd aan
de voorraadtank. Vervolgens hebben wij geen overzicht hoeveel IBC's er op dat
moment nog binnen het bedrijf aanwezig zijn.
V: Klopt het dat u geen inzicht had in de totale hoeveelheid antischuim, die aanwezig
was op de locatie?
A: "Dat klopt"
V: Hebt u, toen u besloot water toe te voegen in plaats van antischuim overleg
gehad dan wel afstemming gezocht met uw leidinggevende, of hebt u dit
zelfstandig besloten?
A: "Ik heb dat zelfstandig besloten, maar ik heb het wel aan [persoon 3] en mogelijk ook
aan [persoon 2] doorgegeven. Ik kan mij niet meer herinneren of ik hierop nog een
reactie heb gehad. "
V: Zijn er binnen [verdachte] werkafspraken hoe te handelen als er vanwege
excessen/incidenten beslissingen moeten worden genomen die mogelijke invloed
kunnen hebben op het proces?
A: "De enige werkafspraak is dat wij de leidinggevende daarvan op de hoogte
moeten brengen. Voor zover ik weet, is hiervan geen procedure."
V: Wordt u op de hoogte gebracht van procedures en werkprocessen op grond van
het Veiligheidbeheersysteem?
A: "Niet echt"
V: Kunt ons vertellen wat er allemaal gebeurd is voordat u naar huis ging?
A: "Toen wij samen waren viel het ons op dat het vocht dat van het gas af wordt
gevangen zwart was, dat duidt op schuim dat met gas meekomt. Ik heb toen de
motoren die op biogas lopen en stroom opwekken stopgezet, om deze te
beschermen. Hierdoor kan het biogas op een veilige wijze nergens meer naar toe.
Dit betekent dat de fakkel en groengasstraat en de biogasmotoren niet meer
bereikbaar waren. (…). "
Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] d.d. 16 maart, p. 195 t/m 199, voor zover inhoudende:
A: "Ik ben bedrijfsleider en ben verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken
binnen [verdachte] "
(…)
V: Sinds wanneer wist u dat er problemen met schuimvorming waren met het
vergistingproces bij [verdachte] ?
A: "Ik wist hiervan sinds de overgang van 4 op 5 november 2015. De problemen
deden zich die nacht voor bij vergister 1 en 2. Op de volgende ochtend van 5
november 2015 heb ik de trends bekeken en zag dat er sprake was van drukverhoging."
V: Is er een werkinstructie, waarin vermeld staat wat u moet doen als er sprake is
van schuimvorming? Zo nee, hoe wist u dan hoe u moest handelen?
A: "Nee, er is geen specifieke werkinstructie. C: Vanaf 4 november 2015 is de antischuimdosering regelmatig aangesproken.
V: Kun u ons vertellen hoe het bij [verdachte] geregeld is met het voorraadbeheer
van diverse stoffen waaronder van antischuim en wie is hiervoor
verantwoordelijk?
A: "De afdeling Milieu (verantwoordelijk persoon: [persoon 4] ), is hiervoor
verantwoordelijk. Eén keer per week wordt door hem gecheckt, door middel van
een rondgang, of een bestelling moet worden gedaan. Vervolgens geeft hij een
andere persoon de opdracht om de bestelling uit te voeren. (…)
V: Wie had binnen het bedrijf zicht op stand van zaken met betrekking tot de
voorraad antischuim?
A "Ten tijde van het incident was [persoon 4] verantwoordelijk voor de
voorraad antischuim. Hij heeft hiervoor de procedure gevolgd, zoals beschreven in
de vorige vraag. Er is volgens mij niet met [persoon 4] gecommuniceerd over het hoge
verbruik van antischuim. Ik heb dat in ieder geval niet gedaan."
V: Had u inzicht op de totale hoeveelheid antischuim, die aanwezig was op de
locatie?
A: "Nee, daar had ik tijdens het verloop van het incident geen zicht op. (…)
C: Op zaterdagochtend 7 november 2015 is door de operator aan de voorraadtank
water toegevoegd omdat het antischuim op was.
V: Bent u hiervan door de operator op de hoogte gebracht?
A: "Nee, dat ben ik niet. (…)
V: Zijn er binnen [verdachte] werkafspraken hoe te handelen als er vanwege
excessen/incidenten beslissingen moeten worden genomen die mogelijke invloed
kunnen hebben op het proces?
A: "Ja, de afspraak is dat ik of mijn productieleider [persoon 3] samen altijd
24/7 bereikbaar zijn voor de operators. Dit doen we samen in onderling overleg.
De gemaakte afspraken zijn niet op papier gezet, want de afspraak binnen mijn
team van [verdachte] is dat contact moet worden opgenomen met ons als er
sprake is van een 'niet reguliere bedrijfsvoering'.
(…)Toen ik die zaterdagochtend 7 /11 op de locatie aanwezig was van 9.30 - 10.45
uur zag ik op de trends dat de druk opliep in de vergisters. Toen dat gebeurde
heb ik [persoon 3] de opdracht gegeven om de voeding van de mengtank
naar de vergistingstank te stoppen. Op dat moment wist ik niet dat de antischuim
op was. Toen ik niet veel later thuis kwam, rond 11 uur/half 12 werd ik gebeld
door [persoon 3] . Hij vertelde mij dat de druk in de vergisters niet afnam.
Op dat moment vertelde hij me ook dat het antischuim op was en dat er daarvoor
in de plaats water is toegevoegd. Omdat ik niet wist wat de ontwerpdruk was van
de vergistingstanks heb ik besloten om kopruimte vrij te maken in de vergisters.
Hiertoe heb ik digistaat afgelaten naar de navergister. Hierdoor steeg het niveau
van digistaat van 60% in de navergister naar een hoger niveau.
V: Kon je overzien wat de gevolgen waren voor het verplaatsen van het digistaat van
de vergisters naar de navergister?
A: "Nee, dat kon ik op dat moment niet. Wel weet ik dat ik, zoals ik bij de vorige
vraag heb aangegeven, nog een kopruimte was in de navergister. En dat niet veel
later de afvoer van gas van de navergister naar de fakkel en de gasmotoren werd
geblokkeerd kon ik op dat moment niet zo voorzien. Eigenlijk vond het blokkeren
van de biogasafvoer door de schuimvorming vrij snel daarna plaats.
(…).
A: Wat ik wel wil aanvullen is dat we op
dat moment niet de kennis hadden om eventueel andere mogelijkheden te
benutten om op een snelle manier antischuim te bemachtigen.
Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4] d.d. 17 maart 2016, p. 203 t/m 205, voor zover inhoudende:
V: Wat is uw functie en wat zijn daarbij u taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden?
A: "Ik houd ook de voorraad chemicaliën bij die in een
daarvoor bestemde chemicaliënopslag staan opgeslagen. Als dus iemand van
[verdachte] chemicaliën, waaronder antischuim meeneemt, houd ik dat niet meer bij.
Ik kijk dus alleen wat in deze opslagen aanwezig is. V: Wanneer bent u op de hoogte gebracht over de problemen bij [verdachte] met
betrekking tot het vergistingproces?
A: "Op zaterdag 7 november 2015 rond de middag ben ik gebeld, ik dacht door
[persoon 2] , dat het antischuim op was. "
(…)
V: Wanneer kwam je er achter dat het antischuim verminderd was.
A: Op 6 november 2015 heb ik nieuwe IBC's antischuim besteld. Toen ik zag dat er vier
onverdunde IBC's waren heb ik [persoon 5] opdracht gegeven er weer vijf te
bestellen. De volgende dag was blijkbaar alles op, dat vond ik wel vreemd.
Ik zag
wel dat er antischuim was gebruikt. Ik kan niet zien of [verdachte] er zelf nog een
voorraad op na houdt. Ik kan ook niet zien of zij verdunt of onverdund antischuim
meenemen uit deze chemicaliënopslag.
V: Wist u wanneer het bestelde antischuim binnen zou komen?
A: "Het duurt ongeveer drie dagen voordat het antischuim geleverd wordt door het
[bedrijf 2] .”"
(…)
Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] d.d. 17 maart 2016, p. 212 t/m 217, voor zover inhoudende:
V: Sinds wanneer bent u werkzaam bij [verdachte] (…)?
A: "(…) Per 1 september 2015 ben ik productieleider geworden bij [verdachte] . "
V: Sinds wanneer wist u dat er problemen waren met het vergistingproces bij [verdachte]
?
A: "(…) 4, 5 en 6 november werd in een van de drie vergisters drukverhoging geconstateerd
waardoor antischuim werd toegevoegd. "
(…)
V: Is er een werkinstructie, waarin vermeld staat wat u moet doen als er sprake is
van schuimvorming? Zo nee, hoe wist u dan hoe u moest handelen?
A: Voor zover ik weet is er geen werkinstructie hoe om te gaan met
schuimvorming."
V: Had je een beeld hoeveel antischuim op dat moment nodig was?
A: "neen"
V: Had u inzicht op de totale hoeveelheid antischuim, die aanwezig was op de
locatie?
A: "neen"
(…)
V: Wanneer hoorde je van het probleem van de bevoorrading antischuim en hoe is
vervolgens hierop gehandeld?
A: "Ik hoorde wat later in de ochtend van [persoon 5] dat het antischuim op was. Ik heb op
dat moment [persoon 2] niet op de hoogte gebracht dat het antischuim op was. Ik heb
toen besloten om water toe te voegen.

Overwegingen omtrent het bewijs.

T.a.v. feit 1 en 2:
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende conclusies. In de periode van 4 tot en met 7 november 2015 was sprake van schuimvorming in één vergister. De schuimvorming werd in eerste instantie onder controle gehouden door het toevoegen van antischuim tot het antischuim op was. Toen is nog geprobeerd het schuim te bestrijden door toevoeging van water, maar dat hielp niet. Daarna is op 7 november 2015 besloten om de voeding naar de vergister te stoppen en het digistaat af te laten naar de navergister, terwijl er geen voorziening was om schuim in de navergister te bestrijden. Door de schuimvorming werkte bovendien de biogasontlastcapciteit van de navergister onvoldoende en was de biogasafvoer stop gezet. Als gevolg daarvan liep de druk in de navergister op en liet op een gegeven moment het dak los, waardoor 22.500 m3 biogas is vrijgekomen.
Er was geen werkinstructie in het kader van het preventiebeleid voor zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem hoe te handelen bij schuimvorming.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen zijn verricht in de sfeer van [verdachte] , in het kader van haar productieproces. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de natuurlijke personen verrichte handelingen, dan wel handelingen die verricht hadden moeten worden, toegerekend kunnen worden aan de rechtspersoon [verdachte] .
T.a.v. feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte voorwaardelijk opzet kan worden bewezen op het ontstaan van de situatie. Daarvoor is van belang dat [verdachte] een Brzo-bedrijf is. Voor [verdachte] gelden de hoogst mogelijke veiligheidsnormen. Alleen al uit hoofde van Brzo heeft [verdachte] een bijzondere zorgplicht. Er wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Onder die omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat zij er alles aan doet om onveilige dan wel gevaarlijke situaties te voorkomen en daarvoor ook aan scenarioplanning doet.
Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode te laat onderkend dat sprake van een uitzonderlijke situatie en had op verschillende momenten eerder kunnen ingrijpen en/of opschalen. Verdachte heeft te lang vertrouwd op de normale werkwijze bij schuimvorming, te weten het toevoegen van antischuim. Verdachte heeft eerder wel eens te maken gehad met incidentele, eenvoudig te bestrijden schuimvorming, maar in dit geval duurde de schuimvorming dagenlang voort. Verdachte had dus eerder kunnen en moeten onderkennen dat er geen sprake (meer) was of zou kunnen zijn van een situatie die met de normale acties kon worden beteugeld. Daarom had het toen direct adequate maatregelen moeten nemen, hetgeen, zo staat vast, niet is gebeurd. Er is onvoldoende gecommuniceerd op de werkvloer. Doordat onvoldoende zicht was op de voorraad antischuim en de snelheid waarmee het antischuim in de periode vanaf 4 november 2015 werd verbruikt, heeft zij niet tijdig actie ondernomen en voldoende maatregelen getroffen om het zware ongeval te voorkomen. Ook het ontbreken van een werkinstructie voor de werknemers hoe zij moeten handelen bij schuimvorming - anders dan alleen het bellen van de leidinggevende - is daar debet aan geweest. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat de door haar genomen maatregelen onvoldoende zouden zijn om het onderhavige voorval te voorkomen.
T.a.v. feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verschillende werknemers, [getuige 1] , [persoon 2] en [persoon 3] hebben verklaard dat er geen werkinstructie was over hoe zij moesten omgaan met schuimvorming. Er was alleen de (mondelinge) afspraak om de leidinggevende te bellen. Het ontbreken van een dergelijke werkinstructie kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. Verdachte heeft hiermee niet volledig voldaan aan de invoering/uitvoering van een veiligheidsbeheerssysteem, ten aanzien van (beperken en bestrijden van) schuimvorming, waarin wordt voldaan aan de elementen i: - de organisatie en het personeel en iii. - de controle op de exploitatie.
De rechtbank is tevens van oordeel dat ook voorwaardelijk opzet bij verdachte kan worden bewezen. Verdachte is een Brzo-bedrijf en heeft daardoor een bijzondere zorgplicht. Onder die omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat zij voldoet aan de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen en voldoet aan alle elementen van een veiligheids- beheersysteem. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat zij daaraan niet voldeed door het ontbreken van een werkinstructie bij schuimvorming.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 4 november 2015 tot en met 7 november 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als exploitant van de inrichting aan de [adres] te Son en Breugel, waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 van toepassing was, opzettelijk, niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, immers heeft zij - de gevaren voor het ontbreken of weinig in voorraad hebben van antischuim onvoldoende geïdentificeerd en onderkend en beoordeeld en
- de risico's van zware ongevallen met betrekking tot schuimvorming bij de vergistingsinstallatie onvoldoende geïdentificeerd en onderkend en beoordeeld en - onvoldoende maatregelen genomen om schuimvorming snel en effectief tegen te gaan en te beperken en te bestrijden;
2.
in de periode van 4 november 2015 tot en met 7 november 2015 te Son, gemeente Son en Breugel, als exploitant van de inrichting aan de [adres] te Son en Breugel, opzettelijk, niet volledig,
- ten einde zorg te dragen voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen - een veiligheidsbeheerssysteem, ten aanzien van (beperken en bestrijden van) schuimvorming, heeft ingevoerd/uitgevoerd, waarin wordt voldaan aan de elementen
i: - de organisatie en het personeel - de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken, samen met de maatregelen die werden genomen om het bewustzijn te doen toenemen dat voortdurende verbetering nodig is, en
iii: - de controle op de exploitatie - aanneming en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het onderhoud, van de installatie, de processen en de apparatuur, en voor het alarmbeheer en tijdelijke onderbrekingen; rekening houdend met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken op het vlak van monitoring en controle met het oog op de vermindering van het risico op systeemfalen; passende follow-upmaatregelen en noodzakelijke tegenmaatregelen, genoemd in bijlage III sub b bij de richtlijn 2012/18/EU (Seveso III), en met passende middelen en structuren die evenredig zijn aan de gevaren van zware ongevallen en de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete van € 75.000,--. Indien de rechtbank de tenlastegelegde feiten in de zaak tegen [bedrijf 1] (parketnummer 01/995032-17) niet bewezen acht, eist de officier van justitie een geldboete van € 150.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de raadsman rekening te houden met een aantal straf mitigerende factoren. Er is sprake van vervolging van één en hetzelfde bedrijf door naast verdachte ook [bedrijf 1] . te vervolgen voor dezelfde tenlastegelegde feiten. [bedrijf 1] . en [verdachte] is feitelijk één organisatie met één directeur van één en dezelfde inrichting. Volgens het rapport van [persoon 1] is de materiële schade als gevolg van de biogasemissie zeer beperkt gebleven. Het veiligheidsrisico dat zich heeft voorgedaan was minimaal. Op 11 november 2015 en op 4 en 9 december 2015 zijn medewerkers van het bedrijf en de haar vertegenwoordigende personen gesproken waarbij niet werd voldaan aan de cautieplicht. Tenslotte heeft het bedrijf diverse aanvullende maatregelen genomen om herhaling van het incident te voorkomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met aard en de financiële omstandigheden van de rechtspersoon.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk overtreden van artikel 5 lid 1 en artikel 7 lid 6 Brzo 2015. Verdachte heeft in de onderhavige zaak in de bewezenverklaarde periode opzettelijk niet alle maatregelen getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken. Als gevolg van de oplopende druk en het loslaten van het membraamdak van de navergister is ongeveer 22.500 m3 biogas naar de buitenlucht geëmitteerd. Daarnaast heeft verdachte niet voldaan een correcte uitvoering van het preventiebeleid, te weten een veiligheidsbeheerssysteem ten aanzien van de beperking/bestrijding van schuimvorming doordat niet voldaan was aan twee elementen: de organisatie en het personeel en de controle op de exploitatie. De rechtbank acht dit ernstige feiten.
Verdachte maakt onderdeel uit van een internationaal concern [bedrijf 3]. Door de aard van de werkzaamheden van [verdachte] behoort verdachte tot de zwaarste categorie risicobedrijven waarbij altijd een dreigend gevaar bestaat voor zware ongevallen. Relatief kleine fouten kunnen enorme gevolgen hebben voor mens en milieu.
De aan de vergunning verbonden voorschriften en het Brzo hebben tot doel om gevaar voor mens en milieu te voorkomen en de veiligheid van haar werknemers te waarborgen. Door deze voorschriften onvoldoende na te leven, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht verzaakt hetgeen de rechtbank kwalijk vindt.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte mee dat de materiële schade als gevolg van de biogasemissie op 7 november 2015 beperkt zijn gebleven en dat de explosiegrens op geen enkel punt is overschreden. Volgens de rapportages van [persoon 1] is bij het voorval geen persoonlijke schade of schade aan het milieu opgetreden.
Verdachte heeft inmiddels de nodige maatregelen getroffen om herhaling van een dergelijk voorval te voorkomen, waaronder het opstellen van een escalatieprotocol met een werkinstructie hoe te handelen bij schuimvorming, het verdrievoudigen van de minimumvoorraad antischuim en het automatiseren van het voorraadsysteem.
Alles afwegend zal de rechtbank een geldboete van € 75.000,-- opleggen. De rechtbank legt daarmee – gelet op de vrijspraak van medeverdachte [bedrijf 1] – een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is echter van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht artt. 23, 51, 57, 63 en 91;
Wet op de economische delicten artt. 1a, 2 en 6;
Wet milieubeheer art. 8.40;
Besluit risico zware ongevallen 2015 artt. 1, 5, 7 en 30.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:overtreding van een voorschrift gesteld krachten artikel 8.40, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon (artikel 5, eerste lid van het Besluit risico zware ongevallen 2015)
T.a.v. feit 2:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon (artikel 7, zesde lid van het Besluit risico zware ongevallen 2015)
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:Geldboete van EUR 75.000,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. De Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2017.
mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de Inspectie SWZ, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, met proces-verbaalnummer OI3340-16-025-02, afgesloten d.d. 20 december 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 325.