ECLI:NL:RBOBR:2017:6618

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
01/845101-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, voorbereidingshandelingen en mishandeling met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het in brand steken van een auto, voorbereidingshandelingen voor brandstichting in een woning en mishandeling. De verdachte, die op 21 februari 2017 een auto in brand stak en later die dag een steen door de ruit van de woning van het slachtoffer gooide, werd sterk verminderd toerekeningsvatbaar bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de poging tot brandstichting, omdat er geen begin van uitvoering was. De rechtbank achtte de voorbereidingshandelingen en de mishandeling wel bewezen. De verdachte had een ernstige verslaving aan GHB, wat bijdroeg aan haar verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845101-17
Datum uitspraak: 20 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: Zwolle PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 mei 2017, 7 augustus 2017, 16 oktober 2017 en 6 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 februari 2017 te [gemeente] ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een perceel (aan/bij de [pleegadres] ) en daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was
met dat opzet zich heeft begeven naar en/of bij voormeld perceel met een steen (kei) en/of een fles brandbare olie (Citronella olie) en/of een of meer aanstekers en met die steen een ruit van dat perceel heeft ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 februari 2017 te [gemeente] ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
opzettelijk
een steen (kei) en/of een of meer aansteker(s) en/of een fles brandbare Citronella olie, in elk geval voorwerpen en /of stoffen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 februari 2017 te [gemeente] opzettelijk en
wederrechtelijk
een goed, te weten een ruit van een (voor-)deur van een woning (aan de
[pleegadres] ), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde,
te weten aan [slachtoffer 1]
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
zij op of omstreeks 21 februari 2017 te [gemeente]
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te slaan;
3.
zij op of omstreeks 21 februari 2017 in de gemeente [gemeente] ,
opzettelijk brand heeft gesticht,
hebbende zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een motorvoertuig (merk Nissan), althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan voornoemd motorvoertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid geparkeerd motorvoertuig, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 februari 2017 te [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een motorvoertuig, merk Nissan , dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
Het ten laste gelegde onder feit 1 primair, 2 en 3 primair is wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
Wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte van feit 1 primair, subsidiair en feit 2 te worden vrijgesproken. De onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde vernieling en de onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijke brandstichting kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 1.
De bewijsmiddelen. [1]
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 25:
Op 21 februari 2017 omstreeks 14:30 uur ben ik met mijn broer [broer slachtoffer] bij mijn buurvrouw geweest. Ik hoorde een harde knal en ik hoorde de buurman [getuige 1] en [verdachte] schreeuwen. Ik ben naar buiten gegaan. Ik zag buiten [verdachte] staan. Ik zag op de grond een gelige fles met vloeistof liggen. Ik was erg bang dat [verdachte] mijn huis in brand wilde steken. Ik zag een groot gat in de ruit van de voordeur. In de gang lag een hoop glas en achter in de gang een grote kei.
Relaas van bevindingen opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] p. 25:
Noot verbalisant: Ik zag een gat van ongeveer 15 bij 15 centimeter in de ruit van de voordeur. Ik zag tevens een groot aantal glasscherven in de gang liggen, alsmede een grote grijze kei.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , buurman slachtoffer, p. 30-31:
Ik ben bewoner van het pand [pleegadres] [gemeente] . Op 21 februari 2017 omstreeks 15:00 uur verliet ik de woning via de tuinpoort de straat op. Op straat zag ik dat een vrouw een steen door het raam van de voordeur van woning van de buurvrouw gelegen aan de [pleegadres] [nummer] gooide. Mijn vrouw en ik probeerden de vrouw vast te houden in afwachting van de komst van de politie. Tijdens het vasthouden, zag ik dat de vrouw een gele plastic fles met lampenolie of zoiets in haar hand had.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2017 p. 32-33:
Omstreeks 15:00 uur op 21 februari 2017 kregen wij, verbalisanten, opdracht om naar de [pleegadres] [gemeente] , ter hoogte van nummer [huisnummer pleegadres] , te gaan. Daar zou een vrouw een auto in brand hebben gestoken en nu met een fles spiritus op straat staan. Deze vrouw bleek later te zijn: [verdachte] , geboren [geboortedatum verdachte] . We werden aangesproken door een vrouw die een flacon olie liet zien. Zij wees ons op de woning op nummer [huisnummer pleegadres] . Wij zagen een gat in het raam aan de voorzijde van de woning. Wij hebben de flacon in beslag genomen en wij hebben verdachte ingesloten. Tijdens de insluitingsfouillering kwamen er drie aanstekers uit haar jaszakken.
Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2017 p. 1: [2]
Citronella olie bestaat uit twee grondstoffen, allebei minerale olie als hoofdbestanddelen en citronella parfum. Volgens de specificatie is het vlampunt van de citronella lampenolie 160 graden waardoor het als ‘
brandbaar’door het NFI wordt geclassificeerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Poging tot brandstichting in de woning van [slachtoffer 1] .
Van een poging tot brandstichting is sprake indien uit de uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat de handeling gericht is op de voltooiing van het delict. De voorbereiding moet dus in een ver gevorderd stadium zijn voordat van een poging kan worden gesproken. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Weliswaar heeft verdachte een kei door de ruit van de voordeur gegooid en was zij in het bezit van een brandbare olie, maar dit leidt niet zonder verder ingrijpen tot brandstichting, daarvoor is vuur nodig. Nu verdachte de fles lampenolie enkel vasthield en de aanstekers nog in haar jas had, is er geen begin van uitvoering en dus geen poging tot brandstichting.
De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Voorbereidingshandelingen van brandstichting.
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de [pleegadres] te [gemeente] werd aangetroffen, kort na de melding dat een vrouw die eerder in die straat een auto in brand had gestoken daar nu zou staan met een fles spiritus Getuige [getuige 1] zag een vrouw een kei door de ruit van de voordeur van de woning gelegen aan de [pleegadres] [nummer] gooien. Hij probeerde de vrouw vast te houden en toen hij dat deed, zag hij dat de vrouw een fles met lampenolie of zoiets bij zich had. De politie heeft op de plaats delict een fles lampenolie aangetroffen. Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte bleek dat zij drie aanstekers bij zich had. Voorts nam de politie waar dat er een gat in de ruit van de voordeur van voornoemde woning zat.
Uit de hiervoor gegeven feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte op 21 februari 2017 omstreeks 15:00 uur bij de woning gelegen aan de [pleegadres] [huisnummer pleegadres] te [gemeente] is geweest, dat verdachte de door de politie in beslag genomen fles lampenolie bij zich droeg en dat zij in het bezit was van drie aanstekers. De rechtbank betrekt voorts bij haar oordeel dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij in de voorafgaande nacht de auto van het slachtoffer in brand had gestoken.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het hiervoor beschreven handelen van verdachte, de daarbij gebruikte voorwerpen en het feit dat zij kort daarvoor de auto van het slachtoffer in brand had gestoken, concludeert de rechtbank dat verdachte het doel voor ogen had om voornoemde woning in brand te steken.
Bedreiging in plaats van voorbereidingshandelingen?
De raadsman stelt dat verdachte heeft gewacht op ontdekking; dat iemand haar zou tegenhouden. Ze wilde dreigen, maar niets tenuitvoerleggen.
Deze stelling wordt door het dossier niet ondersteund, aldus de rechtbank. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat hij meteen heeft ingegrepen toen hij verdachte de kei door de voorruit zag gooien. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaring van [getuige 1] . De rechtbank verwerpt het verweer.
Conclusie.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen om brand te stichten in de woning gelegen aan de [pleegadres] [huisnummer pleegadres] te [gemeente] .
Feit 2.
De bewijsmiddelen. [3]
Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 21 februari 2017, p. 51-52:
Op 21 februari 2017 omstreeks 15:00 uur hoorde ik mijn man schreeuwen. Ik zag op de camerabeelden dat de ex-schoonzus van mijn buurvrouw weer voor de deur stond. Ik hoorde dat er een ruit sneuvelde. Ik ben naar buiten gerend en zag dat [verdachte] probeerde weg te komen. Ik ben voor haar gaan staan om haar tegen te houden. Ik zag dat ze ineens met beide handen mij in het gezicht sloeg. Ik voelde direct pijn.
Relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] p. 51
Ik zag een lichte blauwe plek onder het linkeroog van aangeefster.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] p. 30-31:
Op 21 februari 2017 omstreeks 15:00 uur verliet ik de woning. Op straat zag ik dat een vrouw een steen door het raam van de voordeur van de buurvrouw [pleegadres] [nummer] gooide. Mijn vrouw en de buurvrouw kwamen naar buiten. Mijn vrouw en ik probeerden de vrouw vast te houden in afwachting van de komst van de politie. De voor mij onbekende vrouw sloeg mijn vrouw met kracht in haar gezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de hiervoor opgenoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte op 21 februari 2017 omstreeks 15:00 uur uit eigen beweging naar de [pleegadres] te [gemeente] is gegaan en daarmee zelf de confrontatie heeft opgezocht. Van een noodweersituatie is geen sprake. Verdachte heeft tijdens die confrontatie [slachtoffer 2] geslagen waarbij die [slachtoffer 2] een lichte verwonding heeft opgelopen en waarvan zij pijn heeft ondervonden.
Conclusie.
De rechtbank acht de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , het proces-verbaal van bevindingen p. 87 en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
Subsidiair
op 21 februari 2017 te [gemeente] ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander opzettelijk een steen (kei) en aanstekers en een fles brandbare Citronella olie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
2.
op 21 februari 2017 te [gemeente] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan;
3.
op 21 februari 2017 in de gemeente [gemeente] , opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een motorvoertuig (merk Nissan) ten gevolge waarvan voornoemd motorvoertuig gedeeltelijk is uitgebrand en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid geparkeerd motorvoertuig, te duchten was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair, 2 en 3 primair:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met daarbij bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies d.d. 27 november 2017, dadelijk uitvoerbaar.
Verbeurdverklaring van de lampenolie en onttrekking aan het verkeer van de postzegels.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak voor feit 1 primair, subsidiair en feit 2 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Feit 1 meer subsidiair kan wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van feit 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder haar draagkracht.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 21 februari 2017 omstreeks 03:55 uur is verdachte naar de [pleegadres] te [gemeente] gegaan. Daar heeft zij de auto van die op de [pleegadres] stond geparkeerd en toebehoorde aan het slachtoffer – haar voormalige schoonzus - in brand gestoken, waardoor die auto gedeeltelijk is uitgebrand.
Later die dag omstreeks 15:00 uur is verdachte in het bezit van aanstekers en een fles lampenolie teruggegaan naar de plaats delict. Daar gekomen gooide verdachte een kei door de ruit van de voordeur van de woning van haar voormalige schoonzus. Toen [slachtoffer 2] en [getuige 1] - de buren van verdachtes voormalige schoonzus - probeerden te voorkomen dat verdachte er vandoor zou gaan, heeft verdachte [slachtoffer 2] geslagen.
Dit zijn drie ernstige feiten, maar de rechtbank rekent verdachte met name de voorbereiding van brandstichting van een bewoond rijtjeshuis zwaar aan. Als de brandstichting zou hebben plaatsgevonden en het pand vlam zou hebben gevat, zou daardoor een zeer gevaarlijke situatie kunnen ontstaan voor de personen van het huis, alsook voor de bewoners van de belendende woningen. Vuur gedraagt zich immers onvoorspelbaar. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Over verdachte is op 4 oktober 2017 door P.E. Geurkink, GZ-psycholoog en M.D. van Ekeren, psychiater, een Pro Justitia rapport uitgebracht. Uit het rapport blijkt - verkort weergegeven - het volgende.
Betrokkene is in het huidige onderzoek naar voren gekomen als een thans op zwakbegaafd niveau functionerende vrouw bij wie een ernstige stoornis door middel van een middel, te weten GHB, centraal staat. GHB is een ernstig verslavend middel, dat reeds na enkele malen inname tot sterke (biologisch bepaalde) afhankelijkheid kan leiden, die feitelijk geen onmiddellijke samenhang met de onderliggende persoonlijkheid hoeft te hebben. Ten tijde van het ten laste gelegde is sprake geweest van een delirium als gevolg van een intoxicatie, in ieder geval door GHB naar alle waarschijnlijkheid versterkt door fors alcoholgebruik.
Op basis van het delirium is ten tijde van het ten laste gelegde sprake geweest van een ernstige verwardheidstoestand waarbij forse oordeels- en kritiekstoornissen voorop hebben gestaan, waardoor betrokkene vanuit haar verwarring een zeer beperkt zicht had op de situatie, deze niet adequaat kon inschatten en overzien, hetgeen eveneens geldt voor haar eigen handelen en de gevolgen daarvan. Dit geldt voor alle drie de ten laste gelegde feiten in gelijke mate.
De oordeels- en kritiekstoornissen, passend bij de delirante toestand, hebben dan ook dermate doorgewerkt in het ten laste gelegde dat sprake is van een grote mate van doorwerking van de pathologie, waarbij er naar de mening van het onderzoekend team tenminste sprake is van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid
Het recidivegevaar hangt volledig samen met de kans dat betrokkene weer in herhaald GHB (en/of ander middelen)gebruik vervalt en zichzelf intoxiceert. Escalatiegevaar van feiten als de onderhavige kan niet worden uitgesloten: gedrag in delirante toestand is volledig onvoorspelbaar en los van elke innerlijke controle. Buiten deze delirante toestand wordt het herhalingsgevaar als laag ingeschat.
Om het recidivegevaar af te wenden is een klinische verslavingsbehandeling noodzakelijk waarbij er toegewerkt dient te worden naar resocialisatie met maximale controle op middelengebruik bij betrokkene. Naar verwachting zal binnen enkele maanden na aanvang van de klinische behandeling reeds gestart kunnen worden met de resocialisatie. Gedacht kan worden aan begeleiding door een forensisch FACT-team met toezicht van de reclassering aansluitend op de opname in een verslavingskliniek.
De rechtbank gaat bij de strafoplegging uit van de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid zoals in het rapport beschreven.
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte gemotiveerd lijkt te zijn om te stoppen met het gebruik van harddrugs. Zij verblijft in het PPC te Zwolle en is al begonnen met een serieuze behandeling van haar verslavingsproblematiek en bijkomende psychische/sociale problemen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van feit 1 primair vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Dadelijke uitvoerbaarheid.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Uit voornoemde Pro Justitia rapportage d.d. 4 oktober 2017 volgt dat het recidivegevaar in geval van verdachte samenhangt met GHB of ander middelengebruik. Escalatiegevaar van feiten als de onderhavige kan niet worden uitgesloten: gedrag in een delirante toestand is volledig onvoorspelbaar en los van elke innerlijke controle. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat mensen die aan GHB verslaafd zijn wel kunnen stoppen, maar dat clean blijven extreem moeilijk is.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met daarbij toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, beide vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding. De vordering is ten aanzien van dat onderdeel onvoldoende onderbouwd en onderzoek daarvan vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. Ten aanzien van het immateriële deel refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de door [slachtoffer 1] gemaakte kosten in directe relatie staan tot de bewezen feiten en dat deze voldoende zijn onderbouwd. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017 tot de dag der algehele voldoening.

Verbeurdverklaring.

De rechtbank is van oordeel dat de lampenolie vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke feit 1 subsidiair is voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

Teruggave.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de postzegels aan rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed. Uit een indicatieve test immers is gebleken dat de postzegels geen LSD bevatten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 46, 57, 157, 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten isenvoorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.Ten aanzien van feit 2:mishandeling.

Ten aanzien van feit 3 primair:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 primair:gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van
het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- zich (uiterlijk) drie dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak zal melden bij de
reclassering, Eekbrouwersweg 6 te ’s-Hertogenbosch (telefoonnummer 088 8041504) en
zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal
het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de
reclassering nodig achten, zal laten opnemen in GGZ NHN PFA Hooge Venne te Heiloo,
althans een soortgelijke intramurale instelling (ook als dit overbruggingszorg
inhoudt), zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ. Waarbij veroordeelde zich zal houden
aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven
(de reclassering acht het
noodzakelijk dat veroordeelde met justitieel vervoer vanuit detentie naar de kliniek wordt
gebracht);
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling en begeleiding bij een nader te
bepalen instelling, zal stellen op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan
te geven, teneinde zich te laten behandelen. Indien de reclassering dit noodzakelijk acht,
kan veroordeelde ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, worden verplicht tot een
korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, waarbij betrokkene zich
zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die opname door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan plaatsing in een beschermde dan wel begeleide
woonvorm, welke nader te bepalen is binnen de opname bij GGZ NHN FPA Hooge Venne
te Heilo;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en
alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan
bloedonderzoek of urineonderzoek;
- meewerkt aan een dagbesteding en zich houdt aan de afspraken aldaar;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde
voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen
toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 3 primair:maatregel van schadevergoeding van € 895,98 subsidiair 17 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 895,98 (zegge: acht honderd vijfennegentig euro en achtennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 895,98 (zegge: acht honderd vijfennegentig euro en achtennegentig eurocent). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:verbeurdverklaring van het in beslag genomen goed, te weten: een fles lampenolie.Ten aanzien van feit 1 subsidiair:teruggave van het in beslag genomen goed, aan de rechthebbende te weten: postzegels.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2017.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-
2.Een aanvullend proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-