ECLI:NL:RBOBR:2017:6613

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
5253264
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij vertraagde vlucht en aansprakelijkheid luchtvaartmaatschappij

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit V.K., O.K. en M., compensatie van Ryanair Ltd voor een vertraagde vlucht van Eindhoven naar Londen op 29 december 2014. De vlucht arriveerde met meer dan drie uur vertraging op 30 december 2014. Eisers stellen dat zij recht hebben op financiële compensatie van € 250,00 per passagier op basis van Verordening 261/2004, en vorderen daarnaast wettelijke rente over een bedrag van € 750,00 vanaf 3 februari 2016. Ryanair heeft een bedrag van € 750,00 betaald, maar betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de vertraging te wijten was aan de grondafhandeling door personeel van Eindhoven Airport, waar zij geen invloed op had.

De kantonrechter te Eindhoven oordeelt dat hij bevoegd is om de zaak te behandelen op basis van de EEX-Vo. De rechter stelt vast dat de vlucht inderdaad met meer dan drie uur vertraging is aangekomen en dat Ryanair reeds een compensatie heeft betaald. De rechter oordeelt dat de wettelijke rente toewijsbaar is, omdat Ryanair niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De proceskosten worden gecompenseerd, en de rechter wijst af wat betreft de nakosten, omdat eisers geen belang hebben bij toewijzing daarvan.

De beslissing van de kantonrechter is dat Ryanair veroordeeld wordt om de wettelijke rente te betalen over het compensatiebedrag, en dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 14 december 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 5253264 \ CV EXPL 16-8514
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 5253264 \ CV EXPL 16-8514
Vonnis van 14 december 2017
in de zaak van:

1.[V.] [K.] ,

2. [O.] [K.] ,

3.[V.] [K.] en [O.] [K.] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor hun minderjarige kind
[M.] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. Hamza Yildiz.
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair Ltd,
gevestigd te Swords Co, Dublin,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers.
Partijen worden hierna genoemd “eiser” en “gedaagde”.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding met producties;
b. de conclusie van antwoord met productie;
c. de conclusie van repliek;
d. de conclusie van dupliek met productie;
e. de akte uitlating producties van de zijde van eisers.

2.De feiten

Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast:
Eisers hadden een vlucht geboekt voor 29 december 2014 met vlucht FR 9274 van Eindhoven Airport, Nederland met bestemming Stansted Airport, Londen, Verenigd Koninkrijk.
De vlucht is met een vertraging van meer dan drie uur -op 30 december 2014- op de luchthaven in Londen aangekomen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, na vermindering van eis, veroordeling van gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente over een bedrag van € 750,00 vanaf 3 feberuari 2016 tot de dag van algehele voldoening. Ook vorderen eisers veroordeling van gedaagde in de proceskosten en de nakosten. Dit alles bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Eisers leggen daaraan, kort gezegd, het volgende ten grondslag.
Bij een vertraging van de vlucht van meer dan drie uur hebben eisers, op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening), in combinatie met de zogeheten
Sturgeon-uitspraak van het Hof van Justitie EU, recht op financiële compensatie van € 250,00 per passagier. Gedaagde heeft inmiddels op 22 april 2016, dus pas na de dagvaarding, een bedrag van € 750,00 betaald. Gedaagde is echter ook de rente verschuldigd en dient in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.2.
Gedaagde voert, kort gezegd, het volgende verweer.
Vanwege vertraagde grondafhandeling door de werknemers van Eindhoven Airport (niet zijnde haar eigen personeel) kon het vliegtuig op 29 december 2014 niet vertrekken op de ingeplande vertrektijd, waardoor vlucht FR 9274 op een nieuw “vertrekslot” moest worden ingepland. Door de nachtelijke sluiting van Eindhoven Airport was vertrek die dag niet meer mogelijk: de luchtverkeersleiding van Eindhoven kende namelijk geen “nachtslot” toe. Als gevolg van deze beslissing van de luchtverkeersleiding kon de vlucht pas de volgende dag vertrekken. Zij heeft annulering van de vlucht voorkomen, maar de vertraging kon ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen worden. Desondanks heeft zij eisers, zonder enige aansprakelijkheid te erkennen, een cheque ter hoogte van een bedrag van
€ 750,00 toegezonden op 22 april 2016. De cheque is dus toegezonden voorafgaande aan onderhavige procedure, zodat zij niet begrijpt waarom eisers deze procedure hebben voortgezet.
Primair verzoekt zij derhalve de vorderingen af te wijzen met veroordeling van eisers in de proceskosten en de nakosten. Subsidiair dient bij een toewijzing van de vorderingen de vordering tot vergoeding van de proceskosten afgewezen te worden danwel gematigd.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De kantonrechter zal aan de hand van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken EG/1215/2012 (hierna EEX-Vo) dienen te bepalen of hij als Nederlandse rechter bevoegd is.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat hij op grond van artikel 7 lid 1 sub b tweede streepje EEX-Vo bevoegd is als Nederlandse rechter van de vordering kennis te nemen. Zie voorts LJN: BJ2979, Hof van Justitie van de EG/EU, 09-07-2009, C-204/08 (Rehder-arrest), waarin is bepaald dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot compensatie gebaseerd op die vervoerovereenkomst en Verordening EG (261/2004), naar keuze van eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.
4.3.
De kantonrechter te Eindhoven is de relatief bevoegde rechter nu de overeengekomen plaats van vertrek Eindhoven was.
Compensatie
4.4.
Vast is komen te staan dat de vlucht van eisers een vertraging van meer dan 3 uur heeft opgelopen. Eisers hadden op maandag 29 december 2014 om 21.40 uur (lokale tijd) de eindbestemming moeten bereiken, maar zij zijn uiteindelijk op dinsdag 30 december 2014 om 13.00 uur (lokale tijd) op de eindbestemming aangekomen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat door gedaagde reeds een compensatie van
€ 750,00 aan eisers is betaald.
Wettelijke rente
4.6.1.
Eisers maken aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over het compensatiebedrag vanaf 3 februari 2016 tot aan de dag van voldoening op grond van artikel 6:83 aanhef en onder c jo artikel 6:119 BW.
Gedaagde voert aan dat nu de verschuldigdheid van de hoofdsom niet vast staat, eisers geen aanspraak kunnen maken op de wettelijke rente.
4.6.2.
Met betrekking tot de verschuldigdheid van de hoofdsom wordt het volgende overwogen.
Gedaagde beroept zich op een buitengewone omstandigheid: de vlucht zou zijn vertraagd als gevolg van vertraagde afhandeling door het grondpersoneel van Eindhoven Airport. Dit personeel is niet bij haar in dienst, zodat zij daarop geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen. Als gevolg van deze vertraagde afhandeling kon de vlucht niet op tijd vertrekken; vervolgens heeft de luchtverkeersleiding in verband met de nachtelijke sluiting van de luchthaven geweigerd een (nieuw) "nachtslot" toe te kennen.
Eisers stellen daar het volgende tegenover.
De vlucht zou oorspronkelijk om 21.35 uur vertrekken en om 21.40 uur lokale tijd in Londen aankomen. Op Eindhoven Airport werd hen medegedeeld, dat het vliegtuig nog niet was gearriveerd. De vertrektijd werd tot twee keer toe uitgesteld. Toen zij om 23.30 uur eindelijk in het toestel zaten, werd hen verzocht het toestel weer te verlaten en werd hen medegedeeld dat ze pas de volgende dag zouden vertrekken.
De kantonrechter stelt vast, dat gedaagde tegenover het gemotiveerde standpunt van eisers niet heeft betwist, dat het vliegtuig later dan verwacht in Eindhoven is gearriveerd. Bovendien heeft gedaagde haar stelling, dat de oorzaak van de vertraging is te wijten aan het personeel van Eindhoven Airport en dat haar niets te verwijten valt, onvoldoende toegelicht en niet met bewijsstukken onderbouwd. Daarom zal het standpunt van eisers worden gevolgd en is de wettelijke rente toewijsbaar.
Proceskosten en nakosten
4.7.
Vastgesteld wordt dat gedaagde de financiële compensatie heeft betaald op 22 april 2016; dit was pas
nahet uitbrengen van de dagvaarding (op 5 april 2016). De financiële compensatie is echter wel betaald aan eisers
voorhet aanbrengen van de dagvaarding (op 28 juli 2016). De dagvaarding is daardoor voor een te hoog bedrag aangebracht en het had op de weg van eisers gelegen bij akte op 28 juli 2017 hun eis met de inmiddels betaalde hoofdsom te verminderen. Gezien het voorgaande zullen de proceskosten gecompenseerd worden. De vraag of eisers aanspraak kunnen maken op een vergoeding van een gemachtigdensalaris tegen een hoger bedrag dan het liquidatietarief, behoeft daarom geen bespreking.
4.8.
Gelet op de het voorgaande hebben eisers geen belang bij toewijzing van de nakosten. Deze kosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen de wettelijke rente over € 750,00 over de periode van 3 februari 2016 tot 22 april 2016;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart dit vonnis wat betreft voormelde veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.